donderdag 30 april 2009

Inleiding op aflaten


Catholic Answers, San Diego: 2004, http://www.catholic.com/library/Primer_on_Indulgences.asp

Zij die claimen dat aflaten niet langer deel zijn van de Kerkelijke leer hebben de bewonderenswaardige behoefte om zichzelf te distantiëren van het misbruik dat plaatsvond in de tijd van de Reformatie. Ze willen de struikelblokken die op de weg van niet-katholieken liggen weghalen, opdat ze met een positieve blik zouden kijken naar de Kerk. Hoe bewonderenswaardig hun motieven ook mogen zijn, de claim dat de aflaten geen deel vormen van de Kerkelijke leer vandaag is onwaar.

Dit wordt bewezen door de Katechismus van de Katholieke Kerk waar gesteld wordt: “De aflaat wordt verkregen door toedoen van de kerk krachtens haar macht om te binden en te ontbinden, een macht die haar door Christus Jezus verleend werd. Zij spreekt voor een bepaalde christen ten beste en opent voor hem de schat van de verdiensten van Christus en van de heiligen om van de barmhartige Vader kwijtschelding van de tijdelijke zondestraffen te verkrijgen. Daarbij wil de kerk deze christen niet alleen te hulp komen, maar hem ook aansporen tot werken van godsvrucht, boete en liefde.”


Aflaten zijn deel van de onfeilbare leer van de Kerk. Dit betekent dat geen Katholiek vrij is om deze leer niet te geloven. Het concilie van Trente stelt dat het “veroordeelt met de anathema en die zeggen dat aflaten nutteloos zijn en dat de Kerk geen macht heeft die te geven” (Trente, sessie 25, Verklaring betreffende de aflaten). Trente’s anathema plaatst aflaten in de sfeer van als onfeilbaar gedefinieerde leerstellingen.

Het vrome gebruik van aflaten dateert van de eerste dagen van de Christelijke Kerk, en de onderliggende principes achter aflaten gaan terug tot aan de Bijbel zelf. Katholieken die zich oncomfortabel voelen met aflaten realiseren zich niet hoe Bijbels ze zijn. De principes achter aflaten staan even duidelijk in de Bijbel als meer bekende dogma’s, zoals de drie-enigheid.

Voordat we nader kijken naar deze principes, moeten we aflaten eerst definiëren. In zijn apostolische constitutie over aflaten zegt Paus Paulus IV: “De aflaat is de kwijtschelding ten overstaan van God van tijdelijke straffen voor zonden die, wat de schuld betreft, reeds vergeven werden; de goed ingestelde gelovige kan deze kwijtschelding onder bepaalde welomschreven voorwaarden verwerven door toedoen van de kerk die als beheerster van de verlossing met gezag de schat der voldoeningen van Christus en de heiligen uitdeelt en toepast” (Indulgentiarum Doctrina 1).

Deze technische definitie kan eenvoudiger als volgt geformuleerd worden: “Een aflaat is iets dat we ontvangen wanneer de Kerk de tijdelijke straffen (die slechts een beperkte tijd duren) vermindert waaraan we onderworpen zijn door onze zonden die al vergeven zijn.” Om deze definitie te begrijpen moeten we kijken naar de Bijbelse principes achter aflaten.

Principe 1: zonde resulteert in schuld en straf

Wanneer een persoon zondigt, wordt hij in een bepaalde mate aansprakelijk gesteld: de aansprakelijkheid voor schuld en aansprakelijkheid voor straf. De Schrift spreekt over dat laatste wanneer het schuld voorstelt als klevend aan onze ziel, de ziel zwart en onrein makend voor God: “al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol” (Jes. 1: 18). Dit idee van aan de ziel klevende schuld is ook te zien in beeld waarin vergeving voorgesteld wordt als wassen en reinigen en gesteld wordt dat onze vergeven zielen rein en wit zijn (Vgl. Ps. 51: 4, 9).

We lopen niet alleen schuld op, maar aansprakelijkheid die zichtbaar is in straf vanwege die zonde: “Want Ik zal over de wereld de boosheid bezoeken, en over de goddelozen hun ongerechtigheid; en Ik zal den hoogmoed der stouten doen ophouden, en de hovaardij der tirannen zal Ik vernederen”(Jes. 13: 11). Oordeel gaat ook over de kleinste zonden: “Want God zal ieder werk in het gericht brengen, met al wat verborgen is, hetzij goed, of hetzij kwaad” (Pred. 12: 14).

Principe 2: Straffen zijn zowel tijdelijk als ook eeuwig

De Bijbel geeft indicaties dat sommige straffen eeuwig zijn, voor altijd duren, en andere zijn tijdelijk. Van eeuwige straf wordt gesproken in Daniel 12: 2: “En velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing”.

Normaal gesproken focussen we op de eeuwige straffen, omdat die het meest belangrijk zijn, maar de Schrift geeft aan dat tijdelijke straffen reëel zijn en teruggaan op de eerste straf begaan door de mensen: “Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren” (Gen. 3: 16).

Principe 3: Tijdelijke straffen blijven soms terwijl de zonde al vergeven is

Wanneer iemand berouw heeft, neemt God zijn schuld weg (Jes. 1: 18) net als de eeuwige straf (Rom. 5: 9), maar de tijdelijke straf kan blijven. Een passage die dit demonstreert is 2 Sam. 12, waarin Natan de profeet David confronteert met zijn overspel: “Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven. Nochtans, dewijl gij door deze zaak de vijanden des HEEREN grotelijks hebt doen lasteren, zal ook de zoon, die u geboren is, den dood sterven” (2 Sam. 12: 13-14). God vergaf David maar David moest nog steeds lijden onder het verlies van zijn zoon, evenals andere tijdelijke straffen (2 Sam 12: 7-12). Andere voorbeelden zijn te vinden in Numeri 14: 13-23; 20: 12; 27: 12-14.

Protestanten moeten zich realiseren dat, terwijl Jezus de prijs voor onze zonden betaald heeft bij God, dat Hij ons niet van de verplichting ontheven heeft om te repareren wat wij gedaan hebben. Ze erkennen wel dat wanneer je iemands auto gestolen hebt, je hem terug moet geven, het is niet genoeg om berouw te hebben. Gods vergeving (net als die van de mens!) betekent niet dat je de gestolen auto mag houden.

Protestanten erkennen ook het principe van tijdelijke straffen op de zonde, in de praktijk, wanneer ze over de dood spreken. De Schrift zegt dat de dood de wereld ingekomen is door de eerste zonde (Gen. 3: 22-24, Rom. 5: 12). Wanneer wij tot God komen in de weg van bekering worden onze zonden vergeven, en wanneer we daarna zondigen, kunnen we ook vergeven worden, maar dat maakt niet dat we bevrijd worden van de straf van de fysieke dood. Zelfs zij die vergeving van zonden ontvangen hebben sterven; een straf blijft van kracht nadat de zonde vergeven is. Dit is een tijdelijke straf, want de fysieke dood is tijdelijk en we worden ooit opgewekt (Dan. 12: 2).

Principe 4: God zegent sommige mensen als een beloning voor anderen

In Matt. 9: 1-8 geneest Jezus een verlamde man en vergeeft zijn zonden nadat Hij het geloof van zijn vrienden gezien heeft. Paulus vertelt ons dat “maar aangaande de verkiezing zijn zij beminden, om der vaderen wil” (Rom. 11: 28).

Wanneer God een bepaalde persoon zegent als beloning voor iemand anders, is deze specifieke zegen soms een vermindering van de tijdelijke straffen, waaraan de persoon eerst onderworpen was. Bijvoorbeeld, God belooft Abraham dat Hij, wanneer er een bepaald aantal mannen in de stad Sodom rechtvaardig zijn, Hij bereid zou zijn om de tijdelijke destructie van de stad uit te stellen, omwille van de rechtvaardigen in die stad zijn (Gen. 18: 16-33; 1 Kon. 11: 11-13; Rom. 11: 28-29).

Principe 5: God oefent tijdelijke straffen uit via de Kerk

God gebruikt de Kerk wanneer Hij tijdelijke straffen opheft. Dit is de essentie van de leer betreffende de aflaten. Eerder definieerden we aflaten als “iets dat we ontvangen wanneer de Kerk de tijdelijke straffen (die slecht een beperkte tijd duren) vermindert, waaraan we onderworpen zijn door onze zonden die al vergeven zijn.” De leden van de Kerk werden zich hiervan bewust via het sacrament van boete en verzoening. Vanaf het begin werden daden van boete toegewezen als deel van dit sacrament omdat de Kerk leert hoe Christenen om moeten gaan met tijdelijke straffen, zoals de tucht van God en de noodzaak om degenen die we ‘verwond’ hebben te compenseren.

In de eerste Kerk waren deze straffen soms ernstig. Voor zware zonden, zoals geloofsafval, moord, abortus, straffen konden zich soms uitstrekken over meerdere jaren, maar de Kerk erkende ook dat berouw de straf kan verkorten, omdat vrome en liefdevolle daden voor God aangenaam zijn en het berouw van de zondaar tonen en zijn wens om de zonde weer goed te maken.

De Kerk erkende ook dat de duur van de tijdelijke straffen verminderd kan worden door onderhandeling van iemand anders die God aangenaam is. De Schrift vertelt ons dat God de bevoegdheid gaf zonden tegen mensen te vergeven (Matt.9: 8) en in het bijzonder ook aan de ambtsdrager van Christus. Jezus zei hen: “….gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden. En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden” (Joh. 20: 21-23).

Wanneer Christus zijn dienaren de macht gaf te vergeven van de straf op de zonde die eeuwig is, hoeveel te meer zijn ze in staat om de tijdelijke straffen op de zonden op te heffen! Christus beloofde zijn Kerk ook macht om te binden en te ontbinden op aarde, zeggende: “Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen” (Matt. 18: 18). Zoals duidelijk is uit de context, gaat binden en ontbinden over de tucht in de Kerk, en de tucht van de Kerk betekent toepassen en verwijderen van tijdelijke straffen (zoals afgehouden worden van de sacramenten). Daarom heeft het binden en ontbinden betrekking op het toeppassen van tijdelijke straffen.

Principe 6: God zegent daad-Christenen als een beloning voor levende Christenen

Vanaf het begin erkende de Kerk de validiteit van het bidden voor de doden, opdat ze mogen worden overgeplaatst in de hemel (via het vagevuur) en dat die overgang soepel en snel mag zijn. Dit betekent bidden voor vermindering of wegnemen van tijdelijke straffen die degene tegenhouden om in de hemel te komen. Om deze reden leert de Kerk dat “aflaten altijd toegepast kunnen worden op de doden via het gebed” (Indulgentarium Doctrina 3). De gewoonte van bidden voor de doden is niet beperkt tot de Katholieke Kerk alleen. Wanneer een geliefde van een Jood overlijdt, bidt hij voor hem het gebed bekend onder de naam Kaddish, gedurende elf maanden nadat degene gestorven is, en dat ter reiniging van de geliefde.

In het Oude Testament vindt Judas Makkabeüs de lichamen van vele soldaten die gestorven waren, terwijl ze bijgelovige amuletten droegen durende in een van de oorlogen des Heeren. Judas en zijn mannen “baden en smeekten ook dat de zonde, door de gevallenen begaan, geheel zou worden vergeven” (Makk. 12: 42).

De verwijzing naar de zonde als geheel vergeven verwijst naar de tijdelijke straffen. De auteur van 2 Makkabeeën verteld ons ook dat voor deze mannen van Juda “bedacht hij dat voor degenen die godvruchtig sterven een prachtige beloning is weggelegd” (vers 45); hij geloofde dat deze mannen godvrezend gevallen waren in deze oorlog, iets dat niet het geval zou zijn geweest wanneer ze een doodzonde begaan zouden hebben. Als ze geen doodzonde gedaan hadden, hoefden ze ook niet eeuwig te lijden, vergeven van de zonde verwijst dus naar de tijdelijke straffen vanwege hun bijgelovige en zondige daden. “Daarna hield hij (Judas) onder zijn soldaten een inzameling die tweeduizend drachmen zilver opbracht. Hij stuurde dat geld naar Jeruzalem voor een zondeoffer. Dat was een… voor de overledenen een zoenoffer opdragen, opdat ze van hun zonde zouden worden vrijgesproken” (vers 43 en 46).

Judas bad dus niet alleen voor de doden, maar hij voorzag ook in een zoenoffer voor hen, als gepaste kerkelijke daad ter vermindering van tijdelijke straffen. Op gelijke wijze kunnen wij gepaste kerkelijke daden stellen om tijdelijke straffen te verminderen – aflaten – en ze dan toepassen door middel van gebed.

Deze zes principes, die zoals we zagen echt Bijbels zijn, zijn de fundering van de aflaten. Maar de vraag rond boetedoening blijft vaak. We kunnen boete doen voor onze zonden – en wat betekent ‘boete doen’ eigenlijk?

Sommigen bekritiseren aflaten, omdat hierbij boete doen voor onze zonde betrokken is, iets dat alleen Christus kan doen. Dit klinkt toch als een nobele verdediging van Christus algenoegzaamheid, deze kritiek is ongefundeerd, en de meeste mensen die deze beschuldiging uiten weten niet wat het woord boete betekent en hoe aflaten werken.
De Protestantse Bijbelgeleerde Loen Morris geeft commentaar op de verwarring rond het woord ‘boete’: “De meeste van ons….begrijpen het woord ‘boete’ heel goed….Boete is ….vergoeden voor wat verkeerd gedaan is….boete is een onpersoonlijk woord, je boet een bepaalde zonde of misdaad” (Boetedoening, Downers Grove: Intervarsity, 1983, 1983, 51) De Wycliff Bijbel Encyclopedie geeft een vergelijkbare definitie: “Het basale concept van de boete heeft te maken met het herstel van wat verkeerd was, de voldoening aan de eis van rechtvaardigheid door het betalen van een boete.”

Zeker wanneer het gaat over de eeuwige effecten van onze zonden, dan kan alleen Christus die wijzigen of repareren. Hij alleen was in staat om de oneindige prijs te betalen die nodig was om te betalen voor onze zonden. Wij zijn volledig incompetent om dat te doen, niet alleen omdat we sterfelijke mensen zijn niet in staat om een oneindige verzoening tot stand te brengen, maar ook omdat alles wat wij hebben ons door God gegeven is. Wanneer wij proberen om te voldoen aan Gods eeuwige gerechtigheid zou dat zijn alsof wij geld gebruiken dat wij van iemand geleend hebben om te betalen wat we van hem gestolen hebben. Daarmee zou geen feitelijke verzoening gedaan zijn (Ps. 49: 7-9 en Rom. 11: 35). Dat betekent echter niet dat we geen aanspraak kunnen maken op vermindering van de tijdelijke effecten van de zonde. Wanneer iemand iets steelt, kan hij het gestolene teruggeven. Wanneer je iemand reputatie beschadigd hebt door roddel, kun je de laster publiekelijk corrigeren. Wanneer je iemands bezit vernielt, kun je het geleden verlies vergoeden. Dit zijn allemaal manieren om ten minste ten dele te vergoeden (te boeten) wat je gedaan hebt.

En uitstekende Bijbelse illustratie hiervan wordt gegeven in Spreuken 16 vers 6, waar staat: “Door goedertierenheid en trouw wordt de misdaad verzoend; en door de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade” (Vgl. Lev. 6: 1-7; Num 5: 5-8). Hier wordt ons gezegd dat iemand verzoening voor een misdaad ontvangt (al is het dan niet de eeuwige verzoening die alleen door Christus bewerkt kan worden) in dit geval door goedertierenheid en trouw te bewijzen.

Geen opmerkingen: