Posts tonen met het label vagevuur. Alle posts tonen
Posts tonen met het label vagevuur. Alle posts tonen

zaterdag 10 juni 2017

§ 47. Is het Vagevuur, waarin de Katholieken geloven, niet slechts een verzinsel?

VIERDE HOOFDSTUK - Het Vagevuur


§ 47. Is het Vagevuur, waarin de Katholieken geloven, niet slechts een verzinsel?


De Katholieke Kerk leert, dat de zielen van diegenen die in Gods liefde zijn gestorven, maar toch bij de dood niet volledig waren gezuiverd van kleine fouten of van tijdelijke straffen, eerst aan Gods rechtvaardigheid moeten voldoen, voordat ze de hemel kunnen ingaan. De plaats waar de zielen die straffen moeten ondergaan, noemen wij in onze taal meestal het ‘Vagevuur’ d.i. zuiverings- of louteringsvuur, en nog duidelijker in de taal van de Kerk: ‘Purgatorium’ d.i. Zuiveringsplaats.
Hoe komt de Katholieke Kerk aan die leer? Want soms wordt haar verweten dat zij die gewoon verzonnen heeft en dat die leer absoluut niet is ingesloten in de goddelijke Openbaring. Is dit een gegrond verwijt?

Laten we kijken. In de H. Schrift, in 2 Makk. 12, lezen we het verhaal dat Judas, de veldheer van het Joodse leger, twaalfduizend drachmen naar Jeruzalem zond, om offers op te laten dragen voor zijn gesneuvelde soldaten. Daarop laat de H. Schrift onmiddellijk deze merkwaardige woorden volgen: ‘Bovendien overwoog hij, dat zij, die godvruchtig zijn ontslapen, een heerlijke beloning te wachten staat. Inderdaad, een heilige en vrome gedachte! Daarom liet hij voor de doden een zoenoffer opdragen, opdat zij van hun zonde zouden worden verlost’. (2 Makk. 12, 45) De H. Schrift verklaart dus, dat het goed en nuttig is voor de overledenen te bidden. Maar wie zijn dan die overledenen voor wie het goed is te bidden, zodat ze van hun zonden worden verlost? Vast niet de verdoemden in de hel. Zij kunnen namelijk niet worden geholpen door ons gebed, uit de hel, ‘het eeuwige vuur’ is geen redding mogelijk. Zijn het dan de Heiligen in de hemel? Zij evenmin, zij hebben geen schuld bij God en daarom ook geen behoefte aan onze voorbede. Alhoewel de H. Schrift het niet met heel veel woorden zegt, geeft zij toch duidelijk te kennen, dat er, behalve de hemel en de hel, nog een derde plaats moet zijn, waar die zielen worden opgehouden, die met kleinere schulden zijn gestorven en door onze gebeden van die schulden kunnen worden verlost.

Ik denk dat dit bewijs voor iedere Katholiek meer dan genoeg is. Ik zeg: voor iedere Katholiek; want de Protestanten hebben, met verschillende andere boeken, ook de boeken van de Makkabeën, verworpen. Zij erkennen niet dat zij deel uitmaken van de H. Schrift, en voor hen hebben dus de daaruit aangehaalde woorden hun bovennatuurlijke of goddelijke waarde en bewijskracht verloren; Ze zouden bij hen alleen voor de hoge ouderdom van de leer van het Vagevuur kunnen pleiten. Naar hun goeddunken wil ik mij daarom op nog een paar andere wijzen beroepen.

De H. Johannes verzekert ons in het boek Openbaring uitdrukkelijk, dat ‘niets wat besmet is de hemel kan binnengaan’ (21, 27). En is dit ook niet duidelijk? Want hoe zou onafgeloste schuld of straf samen kunnen gaan met volkomen geluk? Moet, zelfs in het gewone leven, iedere rekening niet naar behoren betaald worden? Hoe veel meer onze rekening bij God?

Wij zijn dus zeker, dat men helemaal zuiver en vlekkeloos moet zijn, om tot het geluk van de hemel te worden toegelaten. Maar nu zijn er ongetwijfeld heel veel mensen die bij hun sterven misschien wel geen grote, maar toch veel kleine zonden op hun geweten hebben. Ook kan het gebeuren, zoals we in de vorige paragraaf hebben gezien, dat iemand bij zijn dood, voor al vergeven zonden, groot of klein, nog wat tijdelijke straf bij God schuldig is. Voor de zielen van zulke overledenen blijft dus de hemel gesloten zolang zij met die schuldenlast beladen zijn.

Maar kunnen we er van uitgaan dat die zielen om zulke kleine fouten, bijv. een paar kleine leugens, een kleine onrechtvaardigheid of ongehoorzaamheid, nooit het geluk van de hemel mogen ervaren? Kunnen we ons voorstellen dat God die zielen om zulke kleine misstappen voor eeuwig, met de verdoemden, naar de hel zal sturen? Nee, zoiets komt niet overeen met Gods oneindige goedheid en rechtvaardigheid. Daarom zegt ons gezond verstand, dat er, behalve de hemel en de hel, wel een plaats moet zijn waar de zielen, die na hun sterven nog schuld aan Gods rechtvaardigheid moeten aflossen, volkomen gelouterd moeten worden voordat ze in de volle heerlijkheid van de hemel kunnen worden opgenomen.

Een derde bewijs levert ons het algemeen gebruik om voor de overleden zielen te bidden, dat al vanaf de eerste eeuwen in de Kerk bestaan heeft. In de 7e eeuw schrijft de H. Isodorus van Sevilla: ‘Wij geloven dat het bidden voor en het opdragen van het H. Misoffer voor de zielenrust van de overledenen en voor hen te bidden, ons door de Apostelen is overgeleverd, omdat dit gebruik overal in de Kerk wordt onderhouden.[1]

Al even duidelijk zijn de woorden van de H. Augustinus: ‘Men mag er niet aan twijfelen dat, door de gebeden van de Kerk en door het H. Misoffer, en net zo goed door het geven van aalmoezen, die omwille van de overledenen aan God worden geofferd, de zielen van de overledenen worden geholpen, zodat God barmhartiger voor hen zal zijn dan zij om hun zonden verdienen. Want dit gebruik om voor de overledenen te bidden, dat ons door onze voorvaderen werd overgeleverd, wordt door de hele Kerk onderhouden.[2]

Hier zouden we nog de getuigenissen kunnen toevoegen van de H. Chrysostomus, van de H. Cyrillus en van zoveel anderen; maar voor iets dat zo algemeen bekend is, zal dat wel niet nodig zijn.

Om toch nog iets toe te voegen, wil ik even in herinnering brengen hoe de H. Augustinus zelf in zijn Belijdenissen beschrijft dat zijn voorbeeldige moeder Monica op haar sterfbed hem verzocht, haar te gedenken aan het altaar van de Heer, en hoe hij ons tegelijk verzekert, dat hij na haar dood trouw voor haar zielenrust heeft gebeden.

Nu zal de Kerk waar de H. Augustinus, de H. Johannes Chrysostomus, de H. Cyrillus en de H. Isodorus bij hoorden, toch wel de ware Kerk van Christus geweest zijn. Nou, in die Kerk bestond het algemeen gebruik om voor de overledenen te bidden. Maar zou de Kerk dat gedaan hebben als zij geloofde dat de zielen van de overledenen altijd of naar de hel of regelrecht naar de hemel gingen? Nee, de Kerk wist en leerde openlijk, dat diegenen die in de hemel zijn, ons gebed niet nodig hebben, en ons gebed voor de verdoemden in de hel absoluut nutteloos zou zijn. Daarom geloofde zij ook dat er behalve de hemel en de hel, een andere plaats bestaat, waar de zielen van diegenen die niet vanwege zware zonden naar de hel zouden worden gestuurd, maar toch niet zuiver genoeg zijn om onmiddellijk toegelaten te worden tot de hemel, gezuiverd moeten worden van haar zonde en schuld, en door onze gebeden verlicht en geholpen kunnen worden; en deze plaats noemt men de plaats van zuivering of het Vagevuur.



[1] 1 De Eccles offic. 1 Cap. 18: 11.

vrijdag 23 september 2011

Kunnen Katholieken hier op aarde zeker zijn van hun zaligheid?

Deze tekst is geschreven naar aanleiding van een vraag van een lezer.

Protestanten menen over het algemeen dat je als Christen zeker kan zijn van je zaligheid. Ze baseren dit op onder andere de volgende teksten. Rom. 5, 9: "Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door zijn bloed, zullen wij door hem behouden worden van de toorn". Op zich behoeft dit geen zekerheid te betekenen, maar het kan ook een groot vertrouwen betekenen. Aangezien het vooral teksten van St. Paulus zijn, die doen zien, dat men de heiligmakende genade en daardoor het recht op de hemel kan verliezen, kán het ook alleen maar een groot vertrouwen betekenen. St. Paulus drukte zich wel meer zo uit. In 2 Tim. 4, 7-8 lijkt hij wel zeker te zijn van zijn zaligheid: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Here, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal." Toch is dat slechts een groot vertrouwen, want in 1 Cor. 4, 4 zegt hij: "Want ik ben mijzelve van geen ding bewust, doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar die mij oordeelt is de Here." 1 Joh. 3, 9 zou die zekerheid óók leren: "Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want zijn zaad blijft in hem, en hij kan niet zondigen; want hij is uit God geboren." Hier lijkt geleerd te worden, dat als men de genade eenmaal heeft ontvangen, deze niet meer door een doodzonde verloren kan gaan. Niettemin zagen we verschillende teksten, die zeggen, dat het wel kan. Ja, zelfs even tevoren zegt Johannes zelf in Joh. 2, 28: "En nu kinderkens, blijft in hem". Men kan dus de gemeenschap met God van de heiligmakende genade verliezen, want anders behoefde deze aansporing niet gedaan te worden. We kunnen bovenstaande tekst daarom als volgt verklaren: Zolang men de heiligmakende genade bezit, doet men geen doodzonde, want zodra men een doodzonde doet, gaat zij op hetzelfde ogenblik verloren.

zaterdag 21 mei 2011

De Bijbel over het Vagevuur

De Bijbel spreekt over het vagevuur, zonder het woord te gebruiken, zoals ook het woord Drie-enigheid niet gebruikt wordt

In het Oude Testament wordt er meestal van uitgegaan dat de doden in het dodenrijk (de sjeool) zijn. Hierbij wordt weinig onderscheid gemaakt tussen goeden en slechten.

Ps. 68:
18 Gods wagenen zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinai in heiligheid! 19 Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God!
Hier wordt verwezen naar de zielen die in het voorgeborchte van de hel (de gevangenis) zijn en die Christus vrijgemaakt heeft door zijn verlossing en verzoening aan het kruis, waarna Hij nedergedaalt is ter helle en de zielen van de gelovigen tot God te brengen.

zaterdag 14 augustus 2010

Spreekt de Bijbel over het vagevuur?

1 Makk. 12: 43-36 zegt als volgt: "Hij hield een inzameling en bracht tweeduizend drachmen op. Hij zond die naar Jeruzalem om besteed te worden voor een zoenoffer. Dat was een mooie, edele daad, omdat deze ingegeven was door de gedachte aan de verrijzenis. Want indien hij niet aan de verrijzenis der gesneuvelden geloofde, zou het ook overbodig en nutteloos zijn geweest voor de overledenen te bidden. Ook overwoog hij, dat een heerlijke beloning degenen wacht, die godvruchtig ontslapen zijn, en dat is een heilige en vrome gedachte! Hij liet dus een zoenoffer opdragen voor de gesneuvelden, dat zij van hun zonden zouden worden verlost."

Hieruit blijkt, dat de zielen die sterven in staat van heiligmakende genade, nog te boeten kunnen hebben, maar door onze gebeden en offers geholpen kunnen worden. Over een plaats waar dit geschiedt, en de wijze waarop, wordt niet gesproken. De Protestanten beschouwen de beide Makkabeën boeken niet als de H. Schrift, lees hier verder over deutero-canonieke boeken. Maar ook voor de Protestanten moet deze tekst wijzen op de overtuiging van de Joden, die dit neerschreven, terwijl ook de gelovige Joden van thans nog steeds in een louteringsplaats geloven.

• H. Justinus in zijn Dialoog met de jood Tryphon, 5: "Wat dan? Dat de zielen der vromen weliswaar op een betere plaats verblijven, van de zondigen en slechten echter op een slechtere, in afwachting van de tijd van het oordeel. Zo sterven eerstgenoemden niet meer, wanneer zij Gode gewaardig geoordeeld zijn, maar de anderen worden gestraft, wanneer zij Gode gewaardig geoordeeld zijn, maar de anderen worden gestraft zolang God wil dat zij daar zijn en gestraft worden."

• Tertullianus in "De Corona", 3: "Op de jaardag van hun geboorte dragen wij voor de overledenen offers op."

• H. Ephraem in "Testamentum", 72: "Weest mijner indachtig, broeders, wanneer mijn dertig dagen voorbij zijn. De overledenen worden immers geholpen door het offer dat de levenden opdragen..... 78: "Als de mannen van Mathatias, die de geheimen in stand hielden, voor hun legers, zoals gij leest, door offers de misdaden uitboetten van hen die in de oorlog gevallen waren en zich goddeloos gedragen hadden, hoeveel te meer delgen dan de priesters des Zoons door hun heilige offers en door de gebeden hunner lippen de misdaden der overledenen uit!"

• H. Cyrillus van Jerusalem in "Catecheses", 23, 10: "Wanneer wij gelijkerwijze ook voor de overledenen, ook al zijn zij zondaars, gebeden aan God opdragen, doen wij geen nutteloos werk, maar dragen Christus, die voor onze zonden geslachtofferd is, ons beijverend God zowel voor hen als voor ons gunstig te stemmen."

• H. Basilius in "Oratio de mortuis": "Hij kan immers geen deel hebben aan de godheid, als niet het zuiverend vuur de smet die aan het gemoed kleeft gezuiverd heeft."

• H. Joannes Chrysostomus in zijn homilie op de brief aan de Philippenzen, 3, 4: "Niet zonder reden is door de apostelen door wetten bepaald, dat bij de vererenswaardige en vreeswekkende geheimen de gedachtenis geschiede van hen die ontslapen zijn. Zij wisten, dat hun hieruit veel voordeel, veel nut, deelachtig werd. Hoe zullen wij God immers niet door ons gebed verzoenen op dat tijdstip, dat het gehele volk en de gehele menigte priesters met uitgestrekte handen staat, en dat vreeswekkende slachtoffer aanwezig is? En wel voor hen die in geloof ontslapen zijn."

• H. Epiphanius in "Adversus haereses Panarium", 75: 8: "Wat kan er nuttiger zijn dan het voorlezen der namen van de overledenen? Wat is er geschikter en bewonderenswaardiger, namelijk dat de aanwezigen zich overtuigen, dat de doden leven en niet in het niet zijn teruggestort, maar bestaan en bij de Heer leven; alsook dat een zeer godsdienstige lofrede gehouden worden, waardoor zij hoop hebben die voor hun broeders bidden als waren zij naar buiten vertrokken? De gebeden die voor hen gestort worden zijn immers nuttig, hoewel zij niet alle schuld uitwissen."

• H. Augustinus in "Sermo", 172, 2, 2: "Er kan niet aan getwijfeld worden, dat de doeen geholpen worden door de gebeden van de heilige Kerk, en door het heilzaam Offer, en door de aalmoezen, die voor hun ziel uitgedeeld worden, opdat God barmhartiger met hen handele dan hun zonden verdiend hebben. Dit is immers door de Vaders overgeleverd en neemt de gehele Kerk in acht, dat voor hen die in gemeenschap met het lichaam en bloed van Christus gestorven zijn, gebeden wordt, wanneer hun gedachtenis bij genoemd Offer op hun vaste plaats geschiedt, en erbij gezegd wordt, dat dit voor hen ook wordt opgedragen. Wanneer er dan om hen te gedenken werken van barmhartigheid vereist worden, wie zal er dan aan twijfelen, dat zij bijgestaan worden, voor wie niet zonder vrucht tot God gebeden gericht worden? Er behoeft volstrekt niet aan getwijfeld te worden, dat dit de overledenen ten goede komt; maar aan dezulken die vóór hun dood zó geleefd hebben, dat hun dit na hun dood ten nutte kan zijn."
o In "De civitate Dei", 21, 13: "Tijdelijke straffen lijden sommigen slechts in dit leven, anderen na de dood, anderen zowel nu als dan, maar vóór dat allerstrengste en laatste oordeel. Niet allen echter, die na hun dood tijdelijke straffen verduren, komen in de eeuwige straffen, die er na dat oordeel zullen zijn.
o In "De civitate Dei", 21, 16: "Men houde aan, dat er slechts zuiverende straffen zullen zijn vóór dat laatste en vreselijke oordeel."
o In "De cura pro mortuis gerenda", 1, 3: "In de boeken der Machabeën lezen wij, dat voor overledenen een offer werd opgedragen. Maar ook al werd het volstrekt nergens in de H. Schrift gelezen, dan is er het niet geringe gezag van de gehele Kerk, dat in deze gewoonte helder uitschijnt, waar bij de gebeden van de priester, die tot de Heer aan het altaar gestort worden, ook de aanbeveling der doden plaats heeft.
o "In zijn commentaar op Ps. 37: "Zuiver mij, Heer, in dit leven, opdat ik vrij blijve van het vuur, dat bestemd is om de zielen in de andere wereld te zuiveren."
o In "Enchiridion", 110: "en men mag niet loochenen, dat de zielen der overledenen door de godsvrucht van hun dierbare overlevenden opgebeurd worden, wanneer voor hen het offer van de Middelaar wordt opgedragen, of aalmoezen in de Kerk gegeven worden. Maar hun komt dit ten goede, die, toen zij leefden, verdiend hebben, dat dit hun later ten goede kon komen."

• Op de grafstenen in de catacomben treffen we vele gebeden aan voor de overledenen. In de catacombe van Priscilla bijv. staat op het graf van een 23-jarig meisje, uit de tweede eeuw: "Eucharis is mijn moeder en Pius is mijn vader. U smeek ik, mijn broeders, als gij hier komt om te bidden en als gij met al uw gebeden de Vader smeekt en de Zoon, vergeet dan niet, U de dierbare Agape te herinneren, opdat God de Almachtige Agape in de eeuwigheid moge behoeden."

• Op een grafsteen uit de derde eeuw staat: "Aan Lucifera, mijn allerliefste echtgenote, daar zij aan haar echtgenoot alle zoetheid met allergrootste rouw heeft achtergelaten, verdiende zij, dat deze steen voor haar werd gemaakt, opdat ieder der broeders, die dit leest, God moge vragen, dat zij met heilige en onschuldige geest bij God worde opgenomen."

Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)

"Waar de boom valt, blijft hij liggen", men gaat naar de hemel of naar de hel, is er wel plaats voor een vagevuur?

Wie in staat van doodzonde sterft, mist de heiligmakende genade, en kan dus nooit in de hemel komen.. men kan echter ook sterven in staat van heiligmakende genade, maar terwijl nog niet alle straf van reeds vergeven doodzonden en dagelijkse zonden is kwijtgescholden, en men nog niet-vergeven dagelijkse zonden op het geweten heeft, waarvan vanzelf ook de straf nog niet is kwijtgescholden. Door de heiligmakende genade heeft men dan wel recht op de hemel, maar eerst moeten deze beletselen ervoor weggenomen worden. Op de eerste plaats de schuld van de dagelijkse zonden, want niets onreins kan de hemel binnengaan (Op. 21:27, Jes. 35:8). Daartoe is berouw nodig, dat men met recht onmiddellijk na de dood veronderstellen kan. Ook moet er gelegenheid zijn, om de straffen uit te boeten. De plaats waar dat geschiedt noemt men, naar analogie van de hel, het vagevuur.

Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)

donderdag 30 april 2009

Inleiding op aflaten


Catholic Answers, San Diego: 2004, http://www.catholic.com/library/Primer_on_Indulgences.asp

Zij die claimen dat aflaten niet langer deel zijn van de Kerkelijke leer hebben de bewonderenswaardige behoefte om zichzelf te distantiëren van het misbruik dat plaatsvond in de tijd van de Reformatie. Ze willen de struikelblokken die op de weg van niet-katholieken liggen weghalen, opdat ze met een positieve blik zouden kijken naar de Kerk. Hoe bewonderenswaardig hun motieven ook mogen zijn, de claim dat de aflaten geen deel vormen van de Kerkelijke leer vandaag is onwaar.

Dit wordt bewezen door de Katechismus van de Katholieke Kerk waar gesteld wordt: “De aflaat wordt verkregen door toedoen van de kerk krachtens haar macht om te binden en te ontbinden, een macht die haar door Christus Jezus verleend werd. Zij spreekt voor een bepaalde christen ten beste en opent voor hem de schat van de verdiensten van Christus en van de heiligen om van de barmhartige Vader kwijtschelding van de tijdelijke zondestraffen te verkrijgen. Daarbij wil de kerk deze christen niet alleen te hulp komen, maar hem ook aansporen tot werken van godsvrucht, boete en liefde.”

Het Vagevuur


Catholic Answers, San Diego: 2004, http://www.catholic.com/library/Purgatory.asp

De Catechismus van de Katholieke Kerk definieert het vagevuur als een “reiniging”, om de heiligheid te bereiken die noodzakelijk is om in te gaan in de vreugde van de hemel, voor hen ”die sterven in de genade en de vriendschap van God, maar nog niet volkomen gelouterd zijn” (KKK1030). Er wordt verder gesteld: “deze laatste loutering van de uitverkorenen, [is] geheel verschillend van de straf van de verdoemden” (KKK 1031).

Deze reiniging is noodzakelijk omdat de Schrift leert dat niets dat ontreinigd is, inkomen kan in de hemel van God (Openb. 21: 27). Hoewel we sterven in de vergeving van onze doodzonden, kan het toch zo zijn dat er onreinheid in ons overblijft, voornamelijk onze corrupte zonden en de tijdelijke straffen, als gevolg van de zonden die al wel vergeven zijn.