dinsdag 18 april 2017

De Bijbel over Maria

Maria is de slangenvertrapster

Gen. 3:
15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.
God zet vijandschap tussen “u” (Satan) en de vrouw (Maria). In Openbaringen 12 zie je de vervulling hiervan. In vers 13 staat dat de draak (Satan) krijg voert tegen de vrouw (Maria) en daarna (zie vers 17) tegen haar zaad die de geboden van God bewaren (de gelovigen). De Bijbel begint en eindigt dus met de Satan die strijd voert tegen de vrouw en haar zaad.

Richteren 4: 17-24
17 Maar Sísera vluchtte op zijn voeten naar de tent van Jaël, de huisvrouw van Heber, den Keniet; want er was vrede tussen Jabin, den koning van Hazor, en tussen het huis van Heber, den Keniet.
18 Jaël nu ging uit, Sísera tegemoet, en zeide tot hem: Wijk in, mijn heer, wijk in tot mij, vrees niet! En hij week tot haar in de tent, en zij bedekte hem met een deken.
19 Daarna zeide hij tot haar: Geef mij toch een weinig waters te drinken, want mij dorst. Toen opende zij een melkfles, en gaf hem te drinken, en dekte hem toe.
20 Ook zeide hij tot haar: Sta in de deur der tent; en het zij, zo iemand zal komen, en u vragen, en zeggen: Is hier iemand? dat gij zegt: Niemand.
21 Daarna nam Jaël, de huisvrouw van Heber, een nagel der tent, en greep een hamer in haar hand, en ging stilletjes tot hem in, en dreef den nagel in den slaap zijns hoofds, dat hij in de aarde vast werd; hij nu was met een diepen slaap bevangen en vermoeid, en stierf.
5: 24
24 Gezegend zij boven de vrouwen Jaël, de huisvrouw van Heber, den Keniet; gezegend zij ze boven de vrouwen in de tent!
Vele personen uit het Oude Testament verwijzen naar de Tweede Adam, Christus, die komen zou. Denk hierbij bijvoorbeeld aan Mozes, Simson en David. Maar ook van de H. Maria, de Tweede Eva, vind je dergelijke beelden, zoals bovenstaand voorbeeld.
Na de overwinning van Israel op de Kanaänieten zongen Debóra, en Barak, de zoon van Abinóam, een overwinningslied waarin o.a. staat: "Maar gezegend zij Jaël onder de vrouwen, Gezegend onder haar, die in tenten verblijven." Daarin herkent natuurlijk elke katholiek het Weesgegroet, waarin o.a. staat: "Gij zijt de gezegende onder de vrouwen." Jaël is ook een typisch beeld van Maria, zij verslaat de leider van Israels vijand, net als Maria die de vijand van God volk verslaat, zij is het namelijk die de kop van de slang, de Duivel, vermorzeld (Gen. 3: 15, Open. 22).

2 Sam. 20:
16 Toen riep een wijze vrouw uit de stad: Hoort, hoort, zegt toch tot Joab: Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke.
17 Toen hij nu tot haar naderde, zeide de vrouw: Zijt gij Joab? En hij zeide: Ik ben het; en zij zeide tot hem: Hoor de woorden uwer dienstmaagd; en hij zeide: Ik hoor.
18 Toen sprak zij, zeggende: In voortijden spraken zij gemeenlijk, zeggende: Zij zullen zonder twijfel te Abel vragen; en alzo volbrachten zij het.
19 Ik ben een van de vreedzamen, van de getrouwen in Israël, en gij zoekt te doden een stad, die een moeder is in Israël; waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN verslinden?
20 Toen antwoordde Joab, en zeide: Het zij verre, het zij verre van mij, dat ik zou verslinden, en dat ik zou verderven.
21 De zaak is niet alzo; maar een man van het gebergte van Efraïm, wiens naam is Seba, de zoon van Bichri, heeft zijn hand opgeheven tegen den koning, tegen David; lever hem alleen, zo zal ik van deze stad aftrekken. Toen zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal tot u over den muur geworpen worden.
22 En de vrouw kwam in tot al het volk, met haar wijsheid; en zij hieuwen Seba, den zoon van Bichri, het hoofd af, en wierpen het tot Joab. Toen blies hij met de bazuin, en zij verstrooiden zich van de stad, een iegelijk naar zijn tenten; en Joab keerde weder naar Jeruzalem tot den koning.
Ook deze wijze vrouw, die het hoofd van Seba afhakte, is een beeld van Maria die komen zou.

Rich. 9:
53 Maar een vrouw wierp een stuk van een molensteen op Abimélechs hoofd; en zij verpletterde zijn hersenpan.
54 Toen riep hij haastelijk den jongen, die zijn wapenen droeg, en zeide tot hem: Trek uw zwaard uit, en dood mij, opdat zij niet van mij zeggen: Een vrouw heeft hem gedood. En zijn jongen doorstak hem, dat hij stierf.
55 Als nu de mannen van Israël zagen, dat Abimélech dood was, zo gingen zij een iegelijk naar zijn plaats.
56 Alzo deed God wederkeren het kwaad van Abimélech, dat hij aan zijn vader gedaan had, dodende zijn zeventig broederen.
Wederom een vrouw die het hoofd van de boosdoener vernietigd.

Judit 13: 
4 Iedereen was nu weg; volstrekt niemand was in de slaapkamer van Holofernes achtergebleven. Judit stond naast zijn bed en bad in stilte: ‘Heer, God van alle kracht, zie in dit uur welwillend neer op het werk dat mijn handen gaan volbrengen tot glorie van Jeruzalem. 5 Nu is het ogenblik gekomen om u te ontfermen over uw erfdeel, door mijn plan te laten slagen en de vijanden die ons bedreigen te vernietigen’.
6 Ze liep naar de bedstijl vlakbij het hoofd van Holofernes, pakte daar zijn zwaard, 7 ging naar het bed toe, greep Holofernes bij zijn hoofdhaar en zei: ‘Heer, God van Israël, geef mij nu kracht.’ 8 Toen liet ze met alle kracht het zwaard tot tweemaal toe op zijn nek neerkomen en sloeg hem het hoofd af.

Joh. 2 en 19:
4 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn ure is nog niet gekomen.
26 Jezus nu, ziende Zijn moeder, en den discipel, dien Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
Jezus spreekt zijn moeder niet aan als moeder of als Maria o.i.d., maar Hij noemt haar bij de naam die ook in Gen. 3: 15 genoemd wordt “vrouw/γυνή”. Eva is de moeder van de Oude bedeling, zoals Maria de moeder is van de Nieuwe bedeling, en het zaad van deze vrouw zal de kop van de slang vermorzelen.

Maria is de Moeder van God en zonder zonde

Hoogl. 4:
7 Want alles is schoon aan u, liefste, Geen vlek op u! …. 8 Van de Libanon, mijn bruid, Met mij zijt ge van de Libanon gekomen, Hebt ge Amana’s top verlaten, De top van Senir en de Hermon: De holen der leeuwen, De bergen der panters. 9 Gij hebt mij betoverd, mijn zuster, bruid, Betoverd met één blik van uw ogen, Met één lijn van uw hals! 10 Hoe schoon is uw liefde, mijn zuster, bruid, Hoe strelend uw minne meer dan de wijn, Hoe heerlijk uw geuren, lieflijker nog dan de balsem.
Son 4:11  Van honingzoet druipen Uw lippen, o bruid; Honing en melk Zijn onder uw tong; De geur uwer kleren Is als Libanon-geur. 12 Een gegrendelde hof is mijn zuster, bruid, Een gesloten wel, Een verzegelde bron: 13 Uw lusthof is een paradijs van granaten, Met allerlei kostelijke vruchten, Met hennabloemen en nardusplanten, 14 Saffraan, kaneel en muskaat, Met wierookgewassen, mirre en aloë, En een keur van heerlijke balsem! 15 Een bron in de tuinen Een wel van levend water, Dat van de Libanon stroomt.

Luk 1:
28 De engel trad bij haar binnen, en sprak: Wees gegroet, vol van genade. De Heer is met u; gij zijt de gezegende onder de vrouwen.
Wanneer Maria vol van genade is, bezit zij alle genaden die aan haar goddelijk Moederschap passen. Hiertoe behoort, dat zij haar goddelijke Zoon nooit door de minste zonde beledigd heeft en zelfs niet door de erfzonde in een staat van vijandschap met Hem verkeerd heeft.

Luc. 1:
42 En riep uit met een grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws buiks! 43 En van waar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?
Gezegend zijt gij onder de vrouwen betekent: gij zijt de meest gezegende onder alle vrouwen. Het wordt in het Grieks echter niet zo uitgedrukt omdat een overtreffende trap in het Grieks niet bestaat.


Luc. 1:
48 Omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten.
De Protestanten spreken Maria niet zalig, maar Katholieken spreken haar zalig wanneer ze de Rozenkrans bidden: “Wees gegroet Maria, vol van genade, gij zijt de gezegende onder de vrouwen …”


Luc: 2
35 (En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan) opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden.
Maria heeft op bijzondere wijze deel aan Christus lijden, zoals wij ook deel hebben aan het lijden van Christus (1 Pet. 4: 13).

Ef. 1:
1 Paulus, een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, aan de heiligen, die te Éfeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus:
De gelovigen worden heiligen genoemd, zo is Maria ook heilig, ja de heiligste van allen, omdat ze “vol van genade is”.

Maria is de ark van het Nieuwe Verbond

Hebr. 9:
4 Hebbende een gouden wierookvat, en de ark des verbonds, alom met goud overdekt, in welke was de gouden kruik, daar het Manna in was, en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds.
Joh. 6:
31 Onze vaders hebben het Manna gegeten in de woestijn; gelijk geschreven is: Hij gaf hun het brood uit den hemel te eten. 32 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Mozes heeft u niet gegeven het brood uit den hemel; maar Mijn Vader geeft u dat ware Brood uit den hemel. 35 En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.
Het Manna van het Oude Verbond werd opgeborgen in de Ark van het Oude Verbond, zo bevond Jezus zich in de Ark van het Nieuwe Verbond (Maria).

Ex. 25:
10 Zo zullen zij een ark van sittimhout maken; twee ellen en een halve zal haar lengte zijn, en anderhalve el haar breedte, en anderhalve el haar hoogte. 11 En gij zult ze met louter goud overtrekken, van binnen en van buiten zult gij ze overtrekken; en gij zult op dezelve een gouden krans maken rondom heen.
De Ark was gemaakt van onvergankelijk hout (Sittimhout, hout dat niet vergaat/verrot) en het puurste goud. Zo is Maria het puurste vat, en heeft haar lichaam geen verderving gezien.

2 Sam. 6
6 Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods, en hield ze, want de runderen struikelden. 7 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods.
De Ark was zo heilig en onbesmet dat Uza die de Ark aanraakt door God geslagen werd en stierf. Zo is ook Maria onbevlekt en heilig, ze is door God bewaard voor zonde en is onbevlekt om zo in zich het Woord van God te dragen.

1 Kron. 15:
28 Alzo bracht gans Israël de ark des verbonds des HEEREN op, met gejuich, en met geluid der bazuin, en met trompetten, en met cimbalen, makende geluid met luiten en met harpen.
Uit hoofdstuk 15 en 16 van Kronieken blijkt de enorme achting en eerbied die de Israëlieten hadden voor de Ark, zo moeten de gelovigen ook eerbied en achting hebben voor Maria.

Jes. 66:
7 Eer zij barensnood had, heeft zij gebaard, eer haar smart overkwam, zo is zij van een knechtje verlost.
Maria heeft, zoals Jesaja profeteert, geen barensnood gekend, geen smart, ze valt dus niet onder het oordeel vanwege de zonde, zoals beschreven: “Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren” (Gen. 3: 16).

Luc. 1:
39 En Maria, opgestaan zijnde in diezelfde dagen, reisde met haast naar het gebergte, in een stad van Juda;
2 Sam. 6:
2 En David maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat bij hem was, van Baälim-Juda, om van daar op te brengen de ark Gods,
Er zijn diverse parallellen tussen dit hoofdstuk in 2 Sam. En Luc. 1. David gaat op om de ark Gods te halen, en Maria gaat op naar het gebergte.

Luc. 1:
41 En het geschiedde, als Elizabet de groetenis van Maria hoorde, zo sprong het kindeken op in haar buik; en Elizabet werd vervuld met den Heiligen Geest;
2 Sam. 6:
16 En het geschiedde, als de ark des HEEREN in de stad Davids kwam, dat Michal, Sauls dochter, door het venster uitzag. Als zij nu den koning David zag, springende en huppelende voor het aangezicht des HEEREN, verachtte zij hem in haar hart.
David sprong en danste voor de ark, zoals Johannes de Doper opsprong in de schoot van Maria.

Luc. 1:
43 En van waar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?
2 Sam. 6:
9 En David vreesde den HEERE ten zelven dage; en hij zeide: Hoe zal de ark des HEEREN tot mij komen?
Het is een heilig privilege wanneer de arm des HEEREN of de ark (Maria) tot ons komen mag.

Luc. 1
56 En Maria bleef bij haar omtrent drie maanden, en keerde weder tot haar huis.
2 Sam. 6
11 En de ark des HEEREN bleef in het huis van Obed-Edom, den Gethiet, drie maanden; en de HEERE zegende Obed-Edom en zijn ganse huis.
Maria en de ark bleven drie maanden in het huis.

Open. 11:
19 En de tempel Gods in de hemel is geopend geworden, en de ark Zijns verbonds is gezien in Zijn tempel; en er werden bliksemen, en stemmen, en donderslagen, en aardbeving, en grote hagel. 1 Er verscheen in de hemel een indrukwekkend teken: een vrouw, bekleed met de zon, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd.
Op dit punt van de geschiedenis was de ark al gedurende 6 eeuwen niet gezien (zie 2 Makk. 2: 7), en wordt nu ineens in de hemel weergezien. Dit moet de Joden zeer verbaasd hebben. Waarna Johannes gelijk doorgaat met het beschrijven van de vrouw (12: 1), de ark van het Nieuwe Verbond, er is in de Bijbel geen scheiding tussen hoofdstuk 11 en 12, die is later door de vertalers toegevoegd.
De vrouw heeft maan onder haar voeten, zoals de maan het ligt van de zon weerspiegeld, zo weerspiegeld Maria de glorie van de Zon der gerechtigheid (Mal. 4: 2), Jezus Christus.


Open. 12:
17 En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben.
De gelovigen worden hier het zaad van de vrouw (Maria) genoemd, dit sluit aan bij de Katholieke gewoonte om Maria de moeder van alle gelovigen te noemen.

Open. 12:
13 En toen de draak zag, dat hij op de aarde geworpen was, zo heeft hij de vrouw vervolgd, die het manneken gebaard had.
De draak vervolgd de vrouw (Maria), zelfs nadat ze al gebaard heeft. Dit betekent dat zijn een blijvende bedreiging voor hem vormt.

Maria is altijd maagd gebleven

Ex. 13:
2 Heilig Mij alle eerstgeborenen; wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten, dat is Mijn.
Van Jezus wordt gezegd dat Hij Maria eerstegeborene is, dit betekent voor een Jood dat dit het eerste kind is dat de moederschoot opent, en dat daarom geheiligd is. Het hoeft niet te betekenen dat er daarna meer kinderen volgen.

Ez. 44:
2 En de HEERE zeide tot mij: Deze poort zal toegesloten zijn, zij zal niet geopend worden, noch iemand door dezelve ingaan, omdat de HEERE, de God Israëls, door dezelve is ingegaan; daarom zal zij toegesloten zijn.
Hier wordt geprofeteerd dat Maria altijd maagd zal blijven, door de ‘poort’ waar de HEERE doorgegaan is mag niemand daarna doorgaan, die blijft toegesloten.

Mar. 6:
3 Is deze niet de timmerman, de zoon van Maria
Jezus wordt altijd ‘de’ zoon van Maria genoemd, niet ‘een’ zoon van Maria.

Luc. 1:
31 En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten JEZUS.…34 En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne?
De engel zegt: gij zult (toekomstige tijd) bevrucht worden. Maria reageert hierop met: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne? Hieruit blijkt dat Maria een levenslange eed gezworen heeft om maagd te blijven, waarom zou ze anders vragen hoe dat kan?

Matt. 12:
46 En als Hij nog tot de scharen sprak, ziet, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken.
‘Broeders’ kan in het Hebreeuws evengoed ‘neven´ betekenen en hoeft niet op boers te duiden. Met dit vers kan dus niet aangetoond worden dat Maria meer zonen gehad heeft. Uit een aantal verzen is ook duidelijk op te maken dat Jacobus en Joses, die broeders van Jezus genoemd worden, de zonen zijn van de andere Maria, de zus van de maagd Maria, deze ander Maria is de vrouw van Klopas (Joh. 19: 25; Matt. 27: 56, 61; 28: 1; Mar. 15: 47, Mar. 6: 3).

Maria is ten hemel opgenomen

Gen. 5:
24 Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer; want God nam hem weg.
2 Kon. 2:
11 En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elía met een onweder ten hemel. 12 En Elísa zag het, en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren! En hij zag hem niet meer; en hij vatte zijn klederen en scheurde ze in twee stukken.
Henoch en Elia werden ten hemel opgenomen, zou God Maria dan minder eer geschonken hebben?

Ps. 132:
8 Sta op, HEERE! tot Uw rust, Gij en de ark Uwer sterkte! (SV); HEER, ga op weg naar uw uiteindelijk verblijf, U met uw machtige ark, (Willibrord vertaling).
Beide, Gij (de Here Jezus) en de ark (Maria) werden in de hemel opgenomen.

Open. 12:
1 En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren;
Maria is hier te zien als een vrouw, dus met een lichaam. Terwijl van de heiligen alleen de zielen gezien worden (Open. 6: 9).

2 Tess. 2:
15 Zo dan, broeders, staat vast en houdt de inzettingen, die u geleerd zijn, hetzij door ons woord, hetzij door onzen zendbrief.
We moeten naast de Bijbel dus ook de mondelinge overlevering vasthouden (de inzettingen). Volgens de apostolische traditie is Maria opgenomen in de hemel. De botten van heiligen werden in die tijd graag geclaimd, maar Maria’s botten werden nooit geclaimd. Dit is omdat ze er niet waren, omdat Maria ten hemel opgenomen is.

Maria is in de hemel gekroond

2 Tim. 4:
8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben.
De gelovigen wordt de kroon der rechtvaardigheid beloofd, Maria is de grootste van alle rechtvaardigen, en is ook gekroond. Zie ook: Jak. 1: 12, 1 Pet. 5: 4 en Open. 2: 10.

Open. 12:
1 En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren;
Maria is hier te zien met een kroon van twaalf sterren, ze zit dus gekroond in de hemel.

Maria is onze Moeder en Koningin van het Nieuwe Verbond

Joh 19:
26 Jezus nu, ziende Zijn moeder, en den discipel, dien Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. 27 Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder. En van die ure aan nam haar de discipel in zijn huis.
Opmerkelijk dat Jezus tegen Maria, Zijn Moeder, zegt: “Vrouw, zie, uw zoon”. Het woord ‘Vrouw’ verwijst weer naar de vrouw waar over gesproken wordt in de moederbelofte. En tegen de Apostel Johannes zegt hij niet: “Johannes, zie uw Moeder”, maar “zie, uw Moeder”. Het is iets dat hij tegen ons allen zegt, Maria is onze Moeder.

Open. 12:
17 En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben.
Hier blijkt wat staat in Joh. 19: 26, de gelovigen worden het zaad van de vrouw (Maria) genoemd.

Open. 12:
1 En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren;
Maria wordt hier als een Koningin voorgesteld, met een kroon van twaalf sterren en bekleed met de zon en de maan onder haar voeten.

Joh. 2:
5 Zijn moeder zeide tot de dienaars: Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat.
Dit is een voorbeeld van de rol die Maria speelt, ze verwijst naar haar Zoon, Jezus, en leert ons dat we alles moeten doen wat Hij ons zegt. Ze speelt een bemiddelende, een middelaarsrol, tussen de gelovigen en Jezus, God.

1 Kon.2: 17
13 Toen kwam Adónia, de zoon van Haggith, tot Bathséba, de moeder van Sálomo; ….17 En hij zeide: Spreek toch tot den koning Sálomo, want hij zal uw aangezicht niet afwijzen, dat hij mij Abísag, de Sunamietische, ter vrouwe geve. …. 19 Zo kwam Bathséba tot den koning Sálomo, om hem voor Adónia aan te spreken. En de koning stond op, haar tegemoet, en boog zich voor haar; daarna zat hij op zijn troon, en deed een stoel voor de moeder des konings zetten; en zij zat aan zijn rechterhand. 20 Toen zeide zij: Ik begeer van u een enige kleine begeerte, wijs mijn aangezicht niet af. En de koning zeide tot haar: Begeer, mijn moeder, want ik zal uw aangezicht niet afwijzen.
De koning wijst alles wat de koningin vraagt niet af, en Maria is de Koningin van het Nieuwe Verbond. Verder is haar eer zo groot dat de koning voor haar buigt en haar laat zitten aan zijn rechterhand (ook: Neh. 2: 6).



Esther 5:

2 En het geschiedde, toen de koning de koningin Esther zag, staande in het voorhof, verkreeg zij genade in zijn ogen, zodat de koning den gouden scepter, die in zijn hand was, Esther toereikte; en Esther naderde, en roerde de spits des scepters aan.

3 Toen zeide de koning tot haar: Wat is u, koningin Esther! of wat is uw verzoek? Het zal u gegeven worden, ook tot de helft des koninkrijks.

4 Esther nu zeide: Indien het den koning goeddunkt, zo kome de koning met Haman heden tot den maaltijd, dien ik hem bereid heb.
5 Toen zeide de koning: Doet Haman spoeden, dat hij het bevel van Esther doe. Als nu de koning met Haman tot den maaltijd, dien Esther bereid had, gekomen was,
6 Zo zeide de koning tot Esther op den maaltijd des wijns: Wat is uw bede? en zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? Het zal geschieden, ook tot de helft des koninkrijks.
7 Toen antwoordde Esther, en zeide: Mijn bede en verzoek is:
8 Indien ik genade gevonden heb in de ogen des konings, en indien het den koning goeddunkt, mij te geven mijn bede, en mijn verzoek te doen, zo kome de koning met Haman tot den maaltijd, dien ik hem bereiden zal; zo zal ik morgen doen naar het bevel des konings.
Esther redt het Joods volk als pleitbezorgster bij de koning, zo is daarmee beeld van Maria die ook voor ons pleit bij haar Zoon.