maandag 3 augustus 2009

Pauselijke onfeilbaarheid

Catholic Answers, San Diego: 2004, http://www.catholic.com/library/Papal_Infallibility.asp

De Katholieke Kerkleer betreffende de pauselijke onfeilbaarheid wordt door mensen buiten de Kerk vaak verkeerd begrepen. Fundamentalisten en andere ‘Bijbelchristenen’ verwarren het charisma van de pauselijke ‘onfeilbaarheid’ vaak met ‘foutloosheid’. Ze denken dat de Katholieken geloven dat de paus niet kan zondigen. Anderen, die deze elementaire blunder weten te vermijden, denken dat de paus een soort amulet of magische kracht bezit wanneer er een onfeilbare uitspraak gedaan wordt.

Gezien deze veel voorkomende misverstanden over de basisbeginselen van de pauselijke onfeilbaarheid, is het noodzakelijk om uit te leggen wat deze onfeilbaarheid niet is. Onfeilbaarheid is niet de afwezigheid van zonden. Het is geen charisma dat alleen aan de Paus toebehoort. Onfeilbaarheid behoort ook toe aan het gehele orgaan van bisschoppen, wanneer ze in dogmatische eenheid met de Paus, in alle ernst een bepaalde doctrine als waar bestempelen. We weten dit van Jezus zelf, toen hij zijn apostelen en hun opvolgers de bisschoppen, het magisterium* van de Kerk, beloofd: “Wie u hoort, die hoort Mij” (Luc. 16: 10), en “Al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen” (Matt. 18: 18).


Uitleg van het tweede Vaticaanse Concilie

Het tweede Vaticaans Concilie legt de onfeilbaarheid als volgt uit: “De afzonderlijke bisschoppen bezitten weliswaar niet het privilege der onfeilbaarheid; wanneer zij echter, ook al zijn zij verspreid over heel de wereld, maar in gemeenschap leven met elkaar en met de opvolger van Petrus, een officiële leer geven over geloof en zeden en hierbij gezamenlijk komen tot één definitief te aanvaarden uitspraak, dan verkondigen zij op onfeilbare wijze de leer van Christus. Dit is nog duidelijker het geval, wanneer zij, in een oecumenische concilie bijeen, voor geheel de Kerk optreden als leraars en rechters van geloof en zeden; dan moet men aan hun uitspraken de instemming geven van het geloof.”

Onfeilbaarheid behoort op een speciale wijze toe aan de paus als hoofd van de bisschoppen (Matt. 16:17-19; Joh. 21:15-17). Zoals Vaticanum II opmerkt is het een charisma van de paus om “krachtens zijn ambt, wanneer hij als opperste herder en leraar van alle gelovigen, die zijn broeders versterkt in het geloof, een leer omtrent geloof of zeden door een definitieve akt proclameert. Daarom worden zijn definitieve uitspraken terecht onveranderlijk genoemd uit zichzelf en niet krachtens de instemming van de Kerk, omdat ze zijn geschied onder de bijstand van de Heilige Geest, die hem in de persoon van de heilige Petrus is beloofd”.

De onfeilbaarheid van de paus is niet een doctrine die plotseling in de leer van de Kerk verscheen; het is een doctrine die impliciet ook al in de vroegchristelijke Kerk aanwezig was. Het is alleen ons begrip van de onfeilbaarheid die ontwikkeld is en die in de loop van de tijd duidelijker begrepen werd. In feite is de leer van de onfeilbaarheid impliciet beschreven in de Petrus-teksten: Joh. 21: 15-17 ("Weid Mijn schapen. . . "), Luc. 22: 32 ("Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude"), en Matt. 16: 18 ("dat gij zijt Petrus. . . ").

Gebaseerd op Christus mandaat

Christus instrueert de Kerk om alles te leren wat Hij geboden had (Matt. 28: 19-20) en beloofde de bescherming van de Heilige Geest die zal “u in al de waarheid leiden” (Joh. 16: 13). Dat mandaat en die belofte garanderen dat de Kerk nooit zal falen in het verkondigen van Zijn leer (Matt. 16: 18, 1 Tim. 3: 15), zelfs wanneer dit wel het geval is bij een individuele Katholiek.

Toen de christenen een duidelijker zicht kregen op het leergezag van de Kerk en op het primaat van de paus, ontwikkelden ze een duidelijker begrip van de onfeilbaarheid van de paus. De ontwikkeling van het gelovig begrijpen heeft haar wortels duidelijk in het vroege begin van de Kerk. Cyprianus van Carthago stelde bijvoorbeeld, in ongeveer 256 na Christus, de volgende vraag: “Durven de ketters te naderen tot de stoel van Petrus, waar vandaan het apostolische geloof is ontstaan, en waar vandaan geen fouten komen?“ (Brieven 59 [55], 14). In de vijfde eeuw vatte Augustinus de vroegchristelijke houding kort samen toe hij zei: “Rome heeft gesproken, de zaak is beslist” (Preken 131, 10).

Opheldering

Een onfeilbare uitspraak - gedaan door de paus alleen of door een oecumenisch concilie – wordt gewoonlijk alleen gedaan wanneer een bepaalde doctrine in twijfel getrokken wordt. De meeste doctrines zijn nooit in twijfel getrokken door de grote meerderheid van Katholieken.

Neem nu de catechismus en kijk eens naar het grote aantal doctrines, de meeste hiervan zijn niet formeel gedefinieerd. Maar veel punten zijn in het verleden al eens gedefinieerd, en dat niet alleen door de paus. Er zijn in feite veel belangrijke onderwerpen waarover de paus onmogelijk een onfeilbare uitspraak kan doen, zonder gevaar te lopen om vroegere onfeilbare verklaringen van oecumenische concilies en het gewone magisterium van de kerk te herhalen.

Ten minste de hoofdlijn van het zojuist gezegde zal bekend voorkomen voor belezen Katholieken, voor wie het duidelijke taal is. Maar dat ligt geheel anders voor ‘Bijbelchristenen’. Voor hen lijkt de pauselijke onfeilbaarheid eerder een warboel, omdat naar hun idee veel van wat deze pauselijke onfeilbaarheid inhoud onjuist is.

Sommigen vragen hoe het kan dat pausen onfeilbaar kunnen zijn, terwijl sommigen van hen een schandelijk leven hebben geleid. Dit bezwaar illustreert de veel voorkomende verwarring tussen onfeilbaarheid en foutloosheid. Er is geen garantie dat een paus geen zonde zou doen of een slecht voorbeeld geven. (Het is opmerkelijke dat er door de eeuwen heen een grote mate van heiligheid gevonden wordt onder de pausen; ‘slechte pausen’ vallen op, juist omdat ze zo zeldzaam zijn.)

Andere mensen vragen zich af hoe deze onfeilbaarheid mogelijk is wanneer de ene paus het soms niet eens is met de andere paus. Ook dit laat zien dat er een verkeerd beeld is van de onfeilbaarheid, de onfeilbaarheid heeft alleen betrekking op officiële leerstukken van geloof en moraal, niet op disciplinaire maatregelen en zelfs niet op onofficiële commentaren op geloof en moraal. De theologische privéopvattingen van een paus zijn niet onfeilbaar, alleen wat hij als zodanig definieert wordt beschouwd onfeilbaar te zijn.

Zelfs fundamentalisten en evangelischen die deze misvattingen niet hebben, denken toch vaak dat de onfeilbaarheid betekent dat de paus een speciaal soort genade heeft gekregen die hem toestaat te leren wat hij maar voor nodig acht, maar dat is eveneens niet correct. Onfeilbaarheid is niet een vervanging voor de theologische studie door de paus.

Wat de onfeilbaarheid betekend is dat de paus bewaard wordt om formele leerstellingen als ‘waarheid’ te presenteren, die in feite dwalingen zijn. Het helpt hem niet om te weten wat waar is, en het inspireert hem niet om te leren wat waar is. Hij moet de waarheid leren op de manier waarop wij allemaal de waarheid leren – door studie – hoewel hij hier hiervoor natuurlijk wel een voordeelt kent, door zijn bijzondere positie.

Was Petrus niet onfeilbaar?

Als Bijbels bewijs voor de feilbaarheid wijzen fundamentalisten graag op Petrus leiding in Antiochië, waar hij weigert om met de heidense Christenen te eten, om de Joden uit Palestina maar niet tegen het hoofd te stoten (Gal. 2: 11-16). Waarna Paulus hem vermaant. Toont dit aan dat de pauselijke onfeilbaarheid niet bestaat? In het geheel niet! Petrus handeling had te maken met een disciplinaire kwestie, niet met zaken omtrent geloof en moraal.

Verder waren het Petrus handelingen die problemen veroorzaakten, niet zijn leer. Paulus erkent dat Petrus de juiste leer zeer goed kende (Gal. 2: 12-13). Het probleem was dat hij niet leefde volgens hetgeen hij zelf leerde. In dit geval leerde Petrus dus niet iets, en er is al helemaal geen sprake van gezaghebbend definiëren van geloofs- of morele kwesties.

Fundamentalisten moet ook erkennen dat Petrus een bepaalde onfeilbaarheid had – ze kunnen immers niet ontkennen dat hij twee Bijbelboeken heeft geschreven waarbij hij bewaard werd voor het schrijven van een fout. Wanneer zijn gedrag in Antiochië, wat niet in strijd is met deze vorm van onfeilbaarheid, dan hoeft het verkeerde gedrag van een paus dus ook niet in strijd te zijn met zijn onfeilbaarheid.

Kijkend naar de geschiedenis citeren sommige critici van de Kerk soms bepaalde ‘fouten’ van een paus. Hun argumentatie heeft eigenlijk alleen betrekking op drie gevallen, die van paus Liberius, Vergilius en Honorius, dat zijn de drie gevallen waar alle opponenten van de pauselijke onfeilbaarheid naar grijpen; dit omdat het de enige voorbeelden zijn die niet direct uiteenvallen zodra ze genoemd zijn. Het heeft geen zin om hier alle details te noemen – elke goede kerkgeschiedenisbeschrijving kan de feiten geven – het is genoeg om te zeggen dat geen van deze zaken voldoet aan de eisen omtrent pauselijke onfeilbaarheid zoals gegeven in Vaticanum I.

Hun favoriete zaak

Volgens de fundamentalistische commentatoren is hun beste zaak die van paus Honorius. Ze zeggen dat hij de leer van het monothelisme aanhing, de dwaalleer dat Christus alleen een goddelijke en geen menselijke wil had, zoals alle orthodoxe Christenen wel geloven.

Maar dat is helemaal niet wat Honorius deed. Zelfs een snelle blik op de geschiedkundige stukken toont aan dat hij simpelweg helemaal geen beslissing wilde nemen. Zoals Ronald Knox uitlegt: “naar zijn beste weten dacht hij dat het beter was om in deze zaak geen beslissende uitspraak te doen, dit voor de vrede in de Kerk. Wij vinden dat hij verkeerd gehandeld heef, maar achteraf is dat gemakkelijk te zeggen. Maar niemand zal toch claimen dat de paus onfeilbaar is, in het niet verdedigen van een doctrine.”

Knox schreef aan Arnold Lunn (een toekomstige bekeerling die later een grote apologeet van het geloof zou worden – wiens correspondentie gevonden kan worden in het boek Moeilijkheden): “Is het je ooit opgevallen dat er zo weinig gevallen zijn van vermeend ‘falen van de onfeilbaarheid’? Ik bedoel, wanneer iemand in jou bijzijn de stelling zou verdedigen dat alle koningen van Engeland onfeilbaar zijn geweest, dan zou je toch bij jezelf murmelen: ‘Ooh, maar mensen hebben toch tamelijk onaangename dingen gezegd over Jane Shore …. en de beste historici menen toch dat Charles II te veel tijd met Nell Gwynn’ bestede. En dan zijn er al die pausen, die eeuwen lang het ene anathema** na het andere anathema uitspraken – gezien de menselijke feilbaarheid zou je dan toch de ene na de andere tegenspraak verwachten. Maar, daarentegen, zie je bij dat massieve aantal uitspraken maar twee 
à drie vermeende fouten!” Terwijl Knox’s observatie niet direct de waarheid van de pauselijke onfeilbaarheid fundeert, laat het toch wel zien dat het historische argument tegen de onfeilbaarheid erg zwak is.

De ontkenning van de pauselijke onfeilbaarheid bij ‘Bijbelchristenen’ komt voort uit hun visie op de Kerk. Ze geloven niet dat Christus een zichtbare Kerk heeft geïnstitueerd, wat ook betekent dat ze niet geloven in een hiërarchie van bisschoppen met de paus aan het hoofd.

Het is hier niet de plaats om een volledige demonstratie te geven van de instituering van de zichtbare Kerk. Maar het is eenvoudigweg genoeg om te wijzen op het Nieuwe Testament waar de apostelen een zichtbare organisatie opzetten, volgens bevel van hun Meester, en alle Christelijke schrijvers vanaf de eerste eeuwen – ja, eigenlijk bijna alle Christenen tot aan de Reformatie – hebben ten volle erkend dat Christus een voortdurende organisatie opgezet heeft.

Een voorbeeld van dit aloude geloof vinden we bij de persoon van Ignatius van Antiochië. In zijn brief uit de tweede eeuw aan de Kerk te Smyrma schrijft hij: “Waar de bisschop verschijnt, laten de mensen daar zijn, net als overal waar Christus is, daar is de Katholieke Kerk” (Brieven aan de Smyrnarezen 8, 1 A.D. 110).

Wanneer Christus een dergelijke organisatie opzet, moet Hij toch ook voorzien hebben in de continuering ervan, en om haar eenvoudig kenbaar te maken (dat is dat ze zichtbaar moet zijn om gevonden te kunnen worden), en, aangezien Hij van de aarde zou vertrekken, zou voorzien in een methode om Zijn leer getrouw te bewaren.

Dit alles is bereikt door de apostolische successie van bisschoppen, en de bewaring van de Christelijke boodschap, in zijn volheid, is gegarandeerd door de gift van de onfeilbaarheid van de Kerk als geheel, maar vooral door haar van Christus aangestelde leiders, de bisschoppen (als geheel) en de paus (als individu).

Het is de Heilige Geest die de paus bewaart voor het officieel leren van fouten, en zijn charisma volgt noodzakelijkerwijze uit het bestaan van de Kerk zelf. Wanneer, zoals Christus zelf leert, de poorten van de hel de Kerk niet zullen overweldigen, dan moet ze ook beschermd worden tegen het vallen in dwalingen en daarmee het afvallen van Christus. Ze moet blijken een perfecte en vaste gids te zijn in zaken van onze zaligheid.

De onfeilbaarheid geeft, vanzelfsprekend, geen garantie dat een bepaalde paus niet ‘nalaat’ om de waarheid te prediken, of dat hij zonder zonde is, of dat een enkele disciplinaire beslissing niet op verstandige wijze gemaakt wordt. Het zou natuurlijk prettig zijn wanneer hij foutloos en alwetend zou zijn, maar dat hij dat niet is wil nog niet zeggen dat de vernietiging van de Kerk op handen is.

Maar hij moet in staat zijn om goed te leren, aangezien het onderwijs tot redding van de mens, de primaire taak van de Kerk is. Mensen moeten, om gered te worden, weten wat ze moeten geloven omtrent de zaligheid. Ze moeten een volledig betrouwbare rots hebben om op te bouwen en hierop te kunnen vertrouwen als bron van de enige Christelijke leer. En dat is waarom de pauselijke onfeilbaarheid bestaat.

Aangezien Christus gezegd heeft dat de poorten van de hel de Kerk niet zullen overweldigen (Matt. 16: 18b), betekent dit dat Zijn Kerk nooit kan ophouden te bestaan. Maar wanneer de Kerk ooit ontrouw zou worden, door ketterij te leren, dan zou ze ophouden te bestaan; want dan zou ze ophouden om Christus’ Kerk te zijn. Daarom kan de Kerk geen dwaling leren, wat betekent dat alles wat ze als volkomen waar definieert voor de christenen om dat te geloven, de waarheid is. Deze realiteit wordt ook weerspiegeld in wat de apostel Paulus zegt over de Kerk als “pilaar en vastigheid der waarheid” (1 Tim. 3: 15). Wanneer de Kerk het fundament van de religieuze waarheid in deze wereld is, dan is ze Gods eigen woordvoerder. Zoals Christus zijn discipelen leerde: Wie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Dengene, Die Mij gezonden heeft.” (Luc. 10: 16).


* Het buitengewoon magisterium wordt gevormd door conciliaire besluiten en pauselijke uitspraken ex cathedra. Wanneer de paus een Oecumenisch Concilie bijeenroept, voorzit en goedkeurt en daar besluiten worden genomen waarin uitdrukkelijk de leer wordt gedefinieerd, worden deze als onfeilbaar beschouwd omdat ze van het buitengewoon magisterium afkomstig zijn.

** In de Griekse vertaling van het Oude Testament werd het woord gebruikt als vertaling voor het Hebreeuwse cherem in de betekenis dat iets of iemand in het midden van de gemeenschap voor God werd gesteld, ofwel tot zegening ofwel tot veroordeling. Op deze wijze werd het de uitdrukking voor een banvloek.
In het Nieuwe Testament wordt de uitdrukking gebruikt door de Apostel Paulus die in de brief aan de Galaten (Gal. 1, 8-9[1]) de uitdrukking anathema sit ("hij zij vervloekt") gebruikt.

Geen opmerkingen: