dinsdag 1 november 2011

Allerheiligen

Elke dag van de kerkelijke liturgische kalender is verbonden aan een bepaalde heilige, het feest van Allerheiligen is de dag waarop de kerk alle bekende en onbekende heiligen eert. Het is zoiets al de veteranendag waarbij alle veteranen herdacht worden die gevallen zijn in de strijd voor ons land. Veel heiligen kennen we goed en er zijn speciale dagen gericht op hun verering. Maar er zijn ook veel heiligen die we niet goed kennen of die helemaal vergeten zijn en voor wie geen speciale dag is waarop ze vereert worden. Op het feest van Allerheiligen eren we deze heiligen en vragen om hun gebed en voorspraak. Dit feest is nauw verbonden met de gemeenschap der heiligen, dit betekent dat al Gods kinderen in hemel en op aarde met elkaar verbonden zijn. Met andere woorden, de katholieken en orthodoxen geloven dat de heiligen in de hemel net zo zeer levend zijn als u en ik, en dat ze constant voor ons bidden en voorspreken[1]. Onze band met de heiligen in de hemel is gebaseerd op de hechte gemeenschap der heiligen. De heiligen zijn niet goddelijk, niet alwetend en alomtegenwoordig. Maar doordat we allemaal deel uitmaken van het lichaam van Christus, waarvan Hij het hoofd is, zijn we verbonden met de hemelse gemeenschap van heiligen.


De Catechismus van de Katholieke Kerk beschrijft de gemeenschap der heiligen, waardoor we met Christus en elkaar verbonden zijn als volgt: “Op grond van het feit immers dat de zaligen in de hemel inniger met Christus verenigd worden, bevestigen zij heel de Kerk nog meer in de heiligheid (...). Zij houden niet op voor ons bij de Vader ten beste te spreken door Hem de verdiensten aan te bieden die zij hier op aarde verworven hebben door de ene Middelaar tussen God en de mensen, Jezus Christus (...). Daarom is hun broederlijke zorg een zeer grote steun voor onze zwakheid". En de heilige Dominicus spreekt hierover op zijn sterfbed: “Weent niet, ik zal voor u na mijn dood van groter nut zijn en ik zal u na mijn dood beter kunnen helpen dan tijdens mijn leven.” En de H. Teresia van Lisieux: “Ik zal alle tijd in de hemel doorbrengen om goed te doen op aarde.” In artikel 957 van de Catechismus wordt dit nader toegelicht: “Niet alleen omwille van hun voorbeeld echter vieren wij de nagedachtenis van de gelukzaligen in de hemel, maar veeleer om door de beoefening van de broederlijke liefde de eenheid van de Kerk in de geest te versterken. Want zoals de christelijke gemeenschapszin van hen die op aarde nog onderweg zijn, ons dichter bij Christus brengt, zo verbindt de gemeenschap met de heiligen ons met Christus. Uit Hem, als de bron en het hoofd, stroomt alle genade en het leven van het volk van God zelf.”
Er zijn duizenden gecanoniseerde heiligen, dat zijn mensen die officieel door de Kerk erkend zijn als heilige die het waard zijn om hun voorbeeld na te volgen. Vanwege de wonderen die aan hun verbonden zijn, en hun zeer vrome leven, kunnen we er verzekerd van zijn dat ze namens ons voorbidder zijn bij God. Er zijn ook veel patroonheiligen voor alle delen van ons leven, De H. Vitus is bijvoorbeeld patroon tegen verslapen. En de H. Jozef van Copertino is de patroon van vliegeniers en luchtreizigers. Het klinkt misschien wat vreemd om een patroon te hebben voor verslapen, maar de Kerk heeft betekenis voor alle delen van ons leven. Veel heiligen hebben een eigen dag waarop ze herdacht worden.
Christenen hebben minimaal vanaf de tweede eeuw na Christus heiligen en martelaren vereert. Het martelaarschap van Polycarpus, ongeveer halverwege de tweede eeuw, verwijst naar deze praktijk:
Daarom namen we zijn botten[2], die waardevoller zijn dan de meest exclusieve juwelen, en meer dan puur goud, en brachten ze naar een gepaste plaats, waar we ze verzamelden en zodra we de gelegenheid kregen met grote blijdschap de verjaardag van zijn martelaarschap vierden, ter nagedachtenis van hun die de loopbaan al voleindigd hebben en voor hen die nog leven, opdat ze volgen in de voetstappen van deze martelaars.

In het begin was de martelaren kalender per plaats verschillend, elke lokale kerk vereerde zijn eigen heiligen. Geleidelijk werden deze feestdagen meer universeel doorgevoerd. De eerste verwijzing naar een feest voor alle heiligen is bij H. Ephraim de Syriër (373 na Chr.). H. Johannes Chrysostomus (407 na Chr.) wees een dag toe aan dit feest, de eerste dag na Pinksteren, in het oosten wordt dit feest nog steeds op die dag gevierd. In het westen verschoof het eerst naar 13 mei en later naar 1 november (ten tijde van paus Gregorius 741 na Chr.).

Protestanten verwijten katholieken soms dat deze heiligenverering een vorm van afgoderij is. Toch is dit niet het geval, allereerst omdat er een duidelijk verschil is tussen vereren en aanbidden. Dat laatste komt alleen aan God toe. We vereren de heiligen om hun de eer te geven die ze toekomst vanwege hun verdienste voor de Kerk en om hun voorbeeld na te volgen. Een ander genoemd bezwaar is dat we alleen tot God zouden mogen bidden. Maar bidden betekent gewoon “vragen” en we kunnen aan onze medebroeder of zuster vragen om voor ons te bidden, op gelijke wijze kunnen we dit vragen aan een heilige die in de hemel is en met wie we verbonden zijn door de gemeenschap der heiligen.









[1] zie bijv.: Open. 5: 8 “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen.” En Open. 8: 3,4 “En er kwam een andere engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en hem werd veel reukwerks gegeven, opdat hij het met de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar, dat voor den troon is. En de rook des reukwerks, met de gebeden der heiligen, ging op van de hand des engels voor God.”
[2] Polycarpus is als martelaar gestorven op de brandstapel. Hij werd voor de stadhouder gebracht. Deze vroeg hem of hij inderdaad Polycarpus was. Polycarpus antwoordde bevestigend. Nu begon de stadhouder te proberen hem van zijn geloof af te helpen: "Alstublieft, denkt u toch aan uw hoge leeftijd", en meer van dat soort uitspraken die dan worden gebezigd: "Zweer bij de godheid van de keizer. Kom toch tot u zelf. U hoeft alleen maar te roepen: 'Weg met die afgodendienaars!'"
Maar Polycarpus wierp een doodernstige blik op heel die massa van boosaardige en verdorven heidenen die de banken van het stadion bevolkten. Hij strekte zijn hand ernaar uit en opziende naar de hemel sprak hij uit de grond van zijn hart: "Ja, inderdaad. Weg met die goddelozen!"
Maar de stadhouder gaf het nog niet op: "U hoeft maar te zweren en ik laat u vrij. Vervloek toch die Christus!" Polycarpus hernam: "Zesentachtig jaar heb ik Hem gediend en ik heb nog nooit ook maar een enkele reden tot klagen gehad. En trouwens, hoe zou ik mijn koning en verlosser kunnen vervloeken?"
De stadhouder waagde nogmaals een poging: "Zweer bij de godheid van de keizer!"
Waarop Polycarpus weer: "Ik weet niet of het u als verdienste zal worden aangerekend, wanneer ik - zoals u dat noemt - bij de keizer zou zweren, maar laat ik u dan nog eens duidelijk zeggen voor het geval u het nog niet begrepen mocht hebben, wie u voor u heeft. Ik ben christen. Mocht u meer over de christelijke godsdienst willen weten, dan hoeft u maar één dag uitstel te verlenen en mij aandachtig toe te horen."
De stadhouder antwoordde: "Als u dan zo graag wil, beproef uw geluk dan maar op het volk."
En Polycarpus weer: "U wil ik wel te woord staan. Wij geloven immers dat overheden en machthebbers door God zijn aangesteld en dat wij ze dientengevolge de eer moeten geven die hun toekomt, zolang dat althans met ons geweten in overeenstemming te brengen is. Maar met die lui daar ben ik niet van plan welk gesprek ook aan te gaan."
De stadhouder zei: "U moet wel bedenken dat ik wilde dieren achter de hand heb. Als u niet tot andere gedachten komt, ben ik genoodzaakt ze op u los te laten."
Waarop Polycarpus reageerde: "Laat ze maar komen. Wij blijven bij ons standpunt en zijn niet van zins om van betere naar mindere inzichten over te stappen. Integendeel, ik ga er zelfs op vooruit, wanneer ik de ellende van deze aarde mag verruilen voor de hoogste gerechtigheid."
Toen zei de stadhouder: "Als de verscheurende dieren dan geen indruk op u maken, zal ik u levend laten verbranden, tenzij u nu nog tot andere gedachten komt."
Polycarpus: "U dreigt met een vuur dat het hoogstens één uur volhoudt. Daarna is het uit. Maar weet u niet dat het vuur van het toekomstig oordeel compleet met de eeuwige pijn die daaraan vastzit, in gereedheid wordt gehouden voor de goddelozen? Vooruit! Waar wacht u op? Doe maar wat u het liefste ziet."'
Uiteindelijk werd Polycarpus inderdaad veroordeeld tot de brandstapel. Toen het ernaar uitzag dat het vuur een soort van luchtledige vormde, zodat Polycarpus in het midden daarvan ongedeerd dreigde te blijven, gaf de beul opdracht hem met het zwaard de genadeslag toe te dienen. Er vloeide zoveel bloed dat vuur ervan uitging!

Geen opmerkingen: