woensdag 12 augustus 2009

De Bijbel over ambt en Paus

Dat ambtsdragers/de Kerk zonden vergeven (dat God vergeeft als de ambtsdragers/de Kerk vergeven)

Matt. 9:
6 Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis. 7 En hij opgestaan zijnde, ging heen naar zijn huis. 8 De scharen nu dat ziende, hebben zich verwonderd, en God verheerlijkt, die zodanige macht den mensen gegeven had.

Matt. 16:
18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. 19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.


Matt. 18:
15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. 16 Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord besta. 17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft; zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. 18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen.

Joh. 20:
21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden, gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden. 22 En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. 23 Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden.

Jak. 5:
14 Is iemand krank onder u? Dat hij tot zich roepe de ouderlingen der Gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den Naam des Heeren. 15 En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden.

Ambtsdragers spreken met goddelijk gezag

Deut. 17:
8 Wanneer een zaak aan het gericht voor u te zwaar zal zijn, tussen bloed en bloed, tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen plage en plage, zijnde twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken, en opgaan naar de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen zal; 9 En gij zult komen tot de Levietische priesters, en tot den rechter, die in die dagen zijn zal; en gij zult ondervragen, en zij zullen u de zaak des rechts aanzeggen. 10 En gij zult doen naar de mond des woords, dat zij u zullen aanzeggen, van diezelve plaats, die de HEERE verkiezen zal, en gij zult waarnemen te doen naar alles, wat zij u zullen leren. 11 Naar de mond der wet, die zij u zullen leren, en naar het oordeel, dat zij u zullen zeggen, zult gij doen; gij zult niet afwijken van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, ter rechterhand of ter linkerhand. 12 De man nu, die trotselijk handelen zal, dat hij niet hore naar den priester, dewelke staat, om aldaar den HEERE, uw God, te dienen, of naar den rechter, dezelve man zal sterven; en gij zult het boze uit Israel wegdoen.

Luk. 10:
16 Wie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Dengene, Die Mij gezonden heeft. 17 En de zeventigen zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende: Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen, in Uw Naam. 18 En Hij zeide tot hen: Ik zag den satan, als een bliksem, uit den hemel vallen. 19 Ziet, Ik geve u de macht, om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des vijands; en geen ding zal u enigszins beschadigen. 20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen.

Luc. 12:
12 Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren, hetgeen gij spreken moet.
Ook Matt. 10: 20

Matt. 10:
40 Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. 41 Die een profeet ontvangt in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die een rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen.

Matt. 28:
20 En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.
Jezus aanwezigheid bij Zijn Apostelen en de Kerk garandeert de onfeilbaarheid van de Kerk, met Jezus bij ons kunnen we niet misleid worden.

Joh. 11:
50 En gij overlegt niet, dat het ons nut is, dat een mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga. 51 En dit zeide hij niet uit zichzelven; maar, zijnde hogepriester deszelven jaars, profeteerde hij, dat Jezus sterven zou voor het volk;
Wanneer de Oudtestamentische Hogepriester (‘Paus’) ex cathedra spreekt dan zijn die woorden ook onfeilbaar, daarom spreekt Kajafas de waarheid in dit vers en kan niet liegen, ondanks het feit dat hij kwaad beraamd tegen Jezus.

Joh. 14:
16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; 17 Namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn.
26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles, wat Ik u gezegd heb.
De Geest zal altijd bij de Kerk blijven en haar in de waarheid leiden, het is immers de Geest der waarheid.

2 Kor. 10:
7 Ziet gij aan wat voor ogen is? Indien iemand bij zichzelven betrouwt, dat hij van Christus is, die denke dit wederom uit zichzelven, dat gelijkerwijs hij van Christus is, alzo ook wij van Christus zijn. 8 Want indien ik ook iets overvloediger zou roemen van onze macht, welke de Heere ons gegeven heeft tot stichting, en niet tot uw nederwerping, zo zal ik niet beschaamd worden;

1 Tess. 2:
13 Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het Woord der prediking van God van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt, niet als der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft.

1 Tim. 3:
15 Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de Gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid.
De Apostel Paulus noemt de gemeente, de Kerk, en dus niet de Schrift, een pilaar en vastigheid der waarheid. Maar om pilaar en vastigheid van de waarheid te zijn moet de Kerk toch ook beschermd worden tegen afdwaling, onfeilbaar zijn. Ze moet dus wel de Katholieke kerk zijn, wiens geloofsleer en moraal de afgelopen 2.000 niet veranderd zijn.

1 Joh. 4:
6 Wij zijn uit God. Die God kent, hoort ons; die uit God niet is, hoort ons niet. Hieruit kennen wij den geest der waarheid, en den geest der dwaling.
Wie ons hoort, dat is wie de bisschoppen, de opvolgers van de Apostelen, die kent God. En dit is de wijze waarop we de geest der dwaling en der waarheid leren onderscheiden. De Apostel Johannes zegt dus niet dat we de Bijbel moeten lezen om de waarheid te onderscheiden van de leugen, maar we moeten naar deze mensen luisteren, dan moet God deze mensen toch wel met de bijzonder gift van onfeilbaarheid gezegend hebben, zodat ze geen dwaling prediken.

Christus bouwt op Petrus en zijn opvolgers (de Pausen) Zijn Kerk

Matt. 7:
24 Een iegelijk dan, die deze Mijn woorden hoort en dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft;
Jezus heeft Zijn Kerk ook op een rots gebouwd (Petrus wat rots betekent), zoals geen wijs man, en niet op zand (Simon).

Matt. 10:
2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; 3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; 4 Simon Kananítes, en Judas Iskaríot, die Hem ook verraden heeft.
Wanneer de twaalf apostelen opgesomd worden (Matt. 10: 2-5; Mar. 3: 16-19; Luk. 6: 14-17; Hand. 1: 13), wordt Petrus altijd als eerste genoemd wordt – en Judas Iskariot als allerlaatste.

Matt. 16:
17 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona! want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. 18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. 19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.
Alleen aan de Apostel Petrus is gezegd dat hij een speciale openbaring van God de Vader heeft ontvangen (vers 17).
Jezus sprak Aramees en zei in het Aramees dus: “gij zijt “Kepha”, en op deze “Kepha” zal Ik Mijn gemeente bouwen”. In het Aramees betekent “Kepha” grote massieve steen, en “Evna” betekent kleine steen. In het Grieks wordt niet twee keer hetzelfde woord gebruikt, maar eerst het woord “Petros” (=Petrus) en daarna “Petra”, de enige reden dat de woorden niet twee keer hetzelfde zijn is dat voor Petrus de mannelijke vorm van het woord gekozen moest worden, het heeft dus te maken met de vertaling van Aramees naar Grieks. Dat Jezus Aramees sprak blijkt duidelijk uit hetgeen Jezus daarvoor gezegd heeft: “Bar-Jona”, wat Aramees is voor “zoon van Jonah”.
Verder is het Griekse woord voor “deze petra”, “tautee tee petra”, wat betekent “op deze nu aangewezen rots”, en verwijst naar het dichtstbijzijnde onderwerp in de zin “Petros”. “De rots” is ook niet het geloof van Petrus of zijn belijdenis, nergens in de Bijbel wordt het geloof zelf een “Rots” genoemd.
De hoge positie van Petrus blijkt verder ook uit het feit dat Petrus degene is die aan het eind van dit gedeelte de sleutels van het Koninkrijk krijgt en dat wat hij op aarde bindt in de hemel gebonden zal zijn.


Matt. 17:
24 En als zij te Kapérnaüm ingekomen waren, gingen tot Petrus die de didrachmen ontvingen, en zeiden: Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet? 25 Hij zeide: Ja. En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon! de koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen, of van de vreemden? 26 Petrus zeide tot Hem: Van de vreemden. Jezus zeide tot hem: Zo zijn dan de zonen vrij. 27 Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp den angel uit, en den eersten vis, die opkomt, neem, en zijn mond geopend hebbende, zult gij een stater vinden; neem dien, en geef hem aan hen voor Mij en u.
Wanneer Jezus de tempelbelasting moet betalen gaan ze naar Petrus toe, omdat hij de vertegenwoordiger van Jezus is, Petrus is Jezus vicaris. `Jezus betaald daarna 1 stater wat genoeg is voor Hemzelf en voor Petrus, aangezien Petrus Christus representant op aarde is.

Matt. 19:
27 Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, wat zal ons dan geworden?
Steeds weer spreekt Petrus namens alle Apostelen, hij is hun vertegenwoordiger. Hetzelfde zie je in: Mar. 10:28, Mar. 11: 21, Luc. 8: 45.

Mar. 3:
16 En Simon gaf Hij den toe naam Petrus;
Hij is de enige Apostel bij wie de naam door Christus veranderd wordt. Hij was geboren met de naam “Simon”, maar Christus noemt hem Kepha wat Aramees is voor “Rots”. Wanneer we in de Schrift lezen van een door God geïnitieerde naamverandering is dit altijd van grote betekenis en impliceert een belangrijke en speciale opdracht die aan die persoon gegeven wordt door God Vgl. Abram naar Abraham en Jacob naar Israël.
Verder is zeer opmerkelijk dat God zelf ook “Rots” genoemd wordt, zie bijvoorbeeld 2 Sam. 22: 2-3, 32, 47; 23: 3; Psalm 18: 2,31,46; 19: 4; 28: 1; 42: 9; 62: 2,6,7; 89: 26; 94: 22; 144: 1-2, Jezus geeft diezelfde naam “Rots” aan Petrus. Protestanten zeggen dat het woord “Rots”, hier een andere betekenis moet hebben, omdat het hier op Petrus slaat en niet op God. Toch kan dat niet kloppen, in 1 Kor. 3: 11 wordt Jezus het fundament van de Kerk genoemd, toch worden de Apostelen in Ef. 2: 20 ook het fundament van de Kerk genoemd. En in 1 Pet. 2: 25 wordt Jezus de Herder van de kudde genoemd, terwijl in Hand. 20: 28 de apostelen deze naam krijgen.


Mar. 14:
37 En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon! slaapt gij? Kunt gij niet één uur waken?
Jezus vraagt alleen aan Petrus waarom ze allemaal ingeslapen waren. Petrus is wat Jezus betreft verantwoordelijk voor de andere Apostelen, omdat hij door Jezus als leider was aangesteld.

Mar. 16:
7 Doch gaat heen, zegt Zijnen discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galiléa; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft.
Als leider van de Apostelen wordt Petrus als enige genoemd.

Luc. 5:
3 En Hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was, en bad hem, dat hij een weinig van het land afstak; en nederzittende, leerde Hij de scharen uit het schip.
10 En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs, die medegenoten van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; van nu aan zult gij mensen vangen.
Jezus leert vanuit Petrus boot, en de boot is een metafoor van de Kerk, Jezus leidt Petrus en de Kerk op deze wijze in alle waarheid. En Petrus, en de latere Paus, wordt een visser van mensen genoemd.

Luc. 6:
48 Hij is gelijk een mens, die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en legde het fundament op een steenrots; als nu de hoge vloed kwam, zo sloeg de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het niet bewegen; want het was op de steenrots gegrond.
Christus bouwt Zijn huis (de Kerk op de rots (Petrus) en zij kan niet bewegen door de vloed (van ketterijen, schisma’s en schandalen die de Kerk getroffen hebben). De vloed is wel gekomen, maar de Kerk staat vast op fundament, de rots.

Luc. 7:
40 En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon! Ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het. 41 Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig; 42 En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben? 43 En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld.
Jezus spreekt Petrus aan wanneer hij gaat spreken over de vergeving van de zonden.

Luc. 9:
28 En het geschiedde, omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus, en Johannes, en Jakobus, en klom op den berg, om te bidden.
Petrus is de eerste genoemd die mee mag bij de verheerlijking op de berg.

Luc. 22:
31 En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden (meervoud) zeer begeerd om te ziften als de tarwe; 32 Maar Ik heb voor u (enkelvoud) gebeden, dat uw (enkelvoud) geloof niet ophoude; en gij (enkelvoud), als gij (enkelvoud) eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders. 33 En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan.

Luc. 24:
34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en van Simon gezien.
Hoewel twee Apostelen bij het graf aankwamen wordt hier Petrus als enige genoemd.

Joh. 21:
18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt.
Jezus voorspelt Petrus marteldood, in 67 A.D. werd Petrus in Rome gemarteld en stierf, gedurende enkele honderden jaren stierven de pauselijke opvolgers eveneens de marteldood.

Joh. 21:
15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. 16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. 17 Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. 18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt. 19 En dit zeide Hij, betekenende, met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij.
Petrus heeft Jezus meer lief dan dezen (de andere Apostelen), vers 15. Jezus stelt Petrus aan als opperherder, boven alle andere Apostelen, Petrus wordt de herder van de kudde, vers 15-17.

Hand. 1:
15 En in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen van omtrent honderd en twintig personen)
Petrus is degene die voorgaat op de Pinksterdag.

Hand. 2:
14 Maar Petrus, staande met de elven, verhief zijn stem, en sprak tot hen:
In Handelingen 1: 13-26 is het Petrus die de andere apostelen leidt in het kiezen van Matthias als opvolger van Judas, en hij gaat de apostelen voor in het gebed op de pinksterdag.

Hand. 2:
37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen mannen broeders?
Het is vrij gebruikelijk in het Nieuwe Testament dat eenvoudigweg verwezen wordt naar “Petrus met de elven” (Hand. 2: 14, 37; 5: 29; ), alsof in die stormachtige visserman de eenheid van het hele apostolisch college besloten ligt.

Hand. 3:
4 En Petrus, sterk op hem ziende, met Johannes, zeide: Zie op ons. 5 En hij hield de ogen op hen, verwachtende, dat hij iets van hen zou ontvangen. 6 En Petrus zeide: Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geve ik u; in den Naam van Jezus Christus, den Nazaréner, sta op en wandel!
Petrus is de eerste die naar de tempel gaat (vers 1) en hij verricht het eerste pinksterwonder (Hand. 3).

Hand. 3:
12 En Petrus, dat ziende, antwoordde tot het volk: Gij Israëlietische mannen, wat verwondert gij u over dit, of wat ziet gij zo sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of godzaligheid dezen hadden doen wandelen?
Petrus neemt de leiding na de Pinksterdag en verkondigd aan de eerste gemeente dat er geen zaligheid is buiten Jezus Christus. Hand 3: 12-26 en 4: 8-12.

Hand. 4:
8 Toen zeide Petrus, vervuld zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks, en gij ouderlingen van Israël!
Hij spreekt in de naam van alle apostelen en voor de hele Kerk wanneer de twaalf voor het Sanhedrin gebracht worden (Hand. 4).

Hand. 5:
3 En Petrus zeide: Ananías, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt, en onttrekken van den prijs des lands?
Petrus is de eerste die een anathema (ban of vloek) uitspreekt, over Ananias en Saffira, deze vloek wordt ook prompt door God geratificeerd (goedgekeurd) want ze vallen dood neer. Hier blijkt dus Petrus bindende autoriteit, zoals Jezus beloofd had (“wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn”).

Hand. 5:
15 Alzo dat zij de kranken uitdroegen op de straten, en legden op bedden en beddekens, opdat, als Petrus kwam, ook maar de schaduw iemand van hen beschaduwen mocht.
Hand. 8:
20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt, dat de gave Gods door geld verkregen wordt!
Ook hier weer is het Petrus die bindend gezag uitoefent, in dit geval over Simon de tovernaar.

Hand. 9:
38 En alzo Lydda nabij Joppe was, de discipelen, horende, dat Petrus aldaar was, zonden twee mannen tot hem, biddende, dat hij niet zou vertoeven tot hen over te komen. 39 En Petrus stond op, en ging met hen; welken zij, als hij daar gekomen was, in de opperzaal leidden. En al de weduwen stonden bij hem, wenende, en tonende de rokken en klederen, die Dorkas gemaakt had, als zij bij haar was. 40 Maar Petrus, hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; en zich kerende tot het lichaam, zeide hij: Tabítha, sta op! En zij deed haar ogen open, en Petrus gezien hebbende, zat zij over einde. 41 En hij gaf haar de hand, en richtte haar op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend voor hen. 42 En dit werd bekend door geheel Joppe, en velen geloofden in den Heere.
Petrus is het ook degene die het eerste opstandingswonder verricht.

Hand. 10:
9 En des anderen daags, terwijl deze reisden, en nabij de stad kwamen, klom Petrus op het dak, om te bidden, omtrent de zesde ure.

Hand. 11:
2 En toen Petrus opgegaan was naar Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de besnijdenis waren, 3 Zeggende: Gij zijt ingegaan tot mannen, die de voorhuid hebben, en hebt met hen gegeten.
4 Maar Petrus, beginnende, verhaalde het hun vervolgens, zeggende:
Alleen aan Petrus openbaart God dat de heidenen ook tot de Kerk behoren (Hand. 10) en hij is de eerste apostel die ze in de Kerk toelaat (Hand. 11). En Cornelius krijgt van de engel de opdracht op Petrus te ontbieden (Hand. 10: 5).

Hand. 12:
5 Petrus dan werd in de gevangenis bewaard; maar van de Gemeente werd een gedurig gebed tot God voor hem gedaan.

Dit vers impliceert dat heel de Kerk (de Gemeente, enkelvoud) voor Petrus, hun leider, bidt.

Hand 12:
7 En ziet, een engel des Heeren stond daar, en een licht scheen in de woning, en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn ketenen vielen af van de handen.
De engel bevrijd Petrus op wonderbaarlijke wijze uit de gevangenis.

Hand. 15:
7 En als daarover grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van over langen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven.
De dogmatische verklaring van Petrus wordt geaccepteerd en betekent het einde van alle debat op het concilie van Jeruzalem, want na zijn verklaring wordt gezegd: “En al de menigte zweeg stil” (Hand. 15: 12).

Hand. 15
13 En nadat deze zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. 14 Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen door Zijn Naam. 15 En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is
Ook hier weer blijkt dat Simeon (Petrus) woorden het einde van alle tegenspraak zijn.

Rom. 15:
20 En alzo zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was, opdat ik niet op eens anders fondament zou bouwen;
Paulus wil niet op andermans fundament bouwen, hierbij verwijzend naar Petrus die de Kerk van Rome gebouwd heeft.

1 Kor. 15:
4 En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften; 5 En dat Hij is van Céfas gezien, van de twaalven.
Petrus (Cefas) wordt weer apart genoemd als de eerste die Christus na Zijn opstanding gezien heeft.

Gal. 1:
17 En ben niet wederom gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die vóór mij apostelen waren; maar ik ging henen naar Arabië, en keerde wederom naar Damaskus. 18 Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen.
Na de bekering en genezing van zijn blindheid, bezoek Paulus als eerste de apostel Petrus en blijft 15 dagen bij hem.

1 Pet. 5:
1 De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden:
Petrus vermaand dus als ‘opperbisschop’ de andere bisschoppen die onder hem zijn om te vermanen de ouderlingen (priesters) die onder hen zijn.

1 Pet. 5:
13 U groet de medeuitverkorene Gemeente, die in Bábylon is, en Markus, mijn zoon.
Uit dit vers blijkt dat Petrus in Rome geweest is, Babylon was destijds namelijk de ‘codenaam’ voor Rome, zie: Open. 14: 8; 16: 19, 17: 5, 18: 2, 10, 21.

Petrus heeft de sleutels van het (aardse) koninkrijk (de Kerk)

2. Sam 7:
16 Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.
God beloofd dat Davids koninkrijk voor eeuwig op aarde zal zijn. Zie ook: Ps. 89: 3-4; 1 Kron. 17: 12, 14.

Matt. 1:
1 Het boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den zoon van Abraham.
Hier wordt de link gelegd tussen David en Jezus, de nieuwe Koning van het nieuwe Huis van David, en de Koning zal een nieuwe onderkoning aanstellen over zijn huis, terwijl de Koning in de hemel is.

Luc. 1:
32 Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem den troon van Zijn vader David geven.
De aartsengel Gabriel beloofd aan Maria dat haar zoon de troon van Zijn vader David zal krijgen.

Jes. 22:
21 En Ik zal hem met uw rok bekleden, en Ik zal hem met uw gordel sterken, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand geven; en hij zal den inwoneren te Jeruzalem en den huize van Juda tot een vader zijn. 22 En Ik zal den sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen; en hij zal opendoen, en niemand zal sluiten, en hij zal sluiten, en niemand zal opendoen.
In het Koninkrijk van David was het zo dat iemand aangesteld werd als onderkoning, een soort Minister-president. Degene die de sleutels kreeg had gezag en autoriteit om namens de Koning te spreken. Zo krijgt Petrus in Matt. 16: 18 de sleutels van het Koninkrijk: “En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.”

Open. 1:
18 En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods.
Het hebben van de sleutels duidt duidelijk op het hebben van gezag, autoriteit. Zie ook: Open. 3: 7; 9: 1; 20: 1. Dat Jezus Petrus de autoriteit geeft over het nieuwe aardse Davidische Koninkrijk op aarde werd tot de Reformatie in 1.500 na Chr. door niemand betwijfeld.

Matt. 16:
19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.
Wat Petrus bindt op aarde, zal in de hemel gebonden zijn, net als wanneer de Minster-president opent, en niemand sluit (Job 12: 14).

Matt. 23:
2 Zeggende: De schriftgeleerden en de farizeeën zijn gezeten op den stoel van Mozes; 3 Daarom, al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het, en doen het niet. 4 Want zij binden lasten, die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouderen der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren.
De termen binden en losmaken werden goed begrepen door de Joden, zo werd immers ook van de Farizeeërs gezegd dat ze binden en losmaken, zie boven. Nu krijgen Petrus en de Apostelen die bevoegdheid van Jezus om in de Kerk van het Nieuwe Testament met gezag te binden en te ontbinden.

1 Kron. 28:
5 En uit al mijn zonen (want de HEERE heeft mij vele zonen gegeven) zo heeft Hij mijn zoon Sálomo verkoren, dat hij zitten zou op den stoel des koninkrijks des HEEREN over Israël.
Salomo zit op de troon van het koninkrijk des HEEREN, zoals Petrus de sleutels heeft van het nieuwe Davidische Koninkrijk, terwijl de echte Koning (Jezus) in de hemel is.

Ezech. 24:
24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen allen te zamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen.
Jezus is onze Koning, en Petrus de aardse herder, er is immer één Herder.

Luc. 12:
41 En Petrus zeide tot Hem: Heere! zegt Gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen? 42 En de Heere zeide: Wie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten, om hun ter rechter tijd het bescheiden deel spijze te geven? 43 Zalig is de dienstknecht, welken zijn heer, als hij komt, zal vinden, alzo doende. 44 Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal.
Op retorische wijze geeft Jezus hier aan dat Petrus de hoofddienstknecht is, wanneer Hij zegt: “Wie dan (Petrus) is de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten, …..Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal.”

Petrus sleutels en de pauselijke opvolging

Jer. 33:
17 Want zo zegt de HEERE: Aan David zal niet worden afgesneden een Man, Die op den troon van het huis Israëls zitte.
Dan. 2:
44 Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.
In beide profetieën wordt beloofd dat Davids aardse koninkrijk eeuwig zal blijven en steeds een opvolger zal kennen, dit betekent dat er na Christus ook steeds een opvolger geweest moet zijn, of deze profetie is vals.

Jes. 22:
21 En Ik zal hem met uw rok bekleden, en Ik zal hem met uw gordel sterken, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand geven; en hij zal den inwoneren te Jeruzalem en den huize van Juda tot een vader zijn.
Er is steeds een opvolger geweest op Davids troon, zoals hier Eljakim die Shebna opvolgt. Opvallend is ook dat Eljakim hier vader genoemd wordt van het huis van Juda, zo noemen de Katholieken de paus nu ook vader.

Hand 1:
20 Want er staat geschreven in het boek der Psalmen; Zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone. En Een ander neme zijn opzienersambt. 21 Het dan nodig, dat van de mannen, die met ons omgegaan hebben al den tijd, in welken de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is, 22 Beginnende van den doop van Johannes, tot den dag toe, in welken Hij van ons opgenomen is, één derzelven met ons getuige worde van Zijn opstanding. 23 En zij stelden er twee, Jozef, genaamd Bársabas, die toegenaamd was Justus, en Matthías.
Vanaf het begin is er direct sprake van opvolging, zo wordt de plaats van Judas direct ingenomen door iemand anders, en op gelijke wijze is later ook een vervanger van Petrus gekozen, toen deze gestorven was.

Geen opmerkingen: