donderdag 13 augustus 2009

De rechtvaardigingsleer in de Bijbel

Dat we niet uit geloof alleen gerechtvaardigd worden (‘Sola fide’)

Jak. 2:
14 Wat nuttigheid is het, mijn broeders, indien iemand zegt, dat hij het geloof heeft, en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zaligmaken?
Nee dus !!

Jak. 2:
22 Ziet gij wel, dat het geloof mede gewrocht heeft met zijn werken, en het geloof volmaakt is geweest uit de werken? 23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend, en hij is een vriend van God genaamd geweest. 24 Ziet gij dan nu, dat een mens uit de werken gerechtvaardigd wordt, en niet alleenlijk uit het geloof? 25 En desgelijks ook Rachab, de hoer, is zij niet uit de werken gerechtvaardigd geweest, als zij de gezondenen heeft ontvangen, en door een anderen weg uitgelaten?
De zinsnede “alleen uit het geloof” staat op slechts één plek in de Bijbel, en dat is hier in Jacobus. En daar staat nu net het tegenovergestelde van wat Protestanten beweren, namelijk dat we NIET alleen uit geloof gerechtvaardigd worden.


Hebr. 11:
6 Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken.
Geloof is inderdaad noodzakelijk, zonder geloof kunnen we God niet behagen, het is een minimumvereiste, maar niet het enige vereiste.

Ef. 2:
8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; 9 Niet uit de werken, opdat niemand roeme.
Hier staat niet dat we alleen uit geloof gerechtvaardigd worden. Maar het begint met geloof. En zonder werken der wet, maar dat wil nog niet zeggen dat er geen andere soort van werken in betrokken zijn.

Hand. 3:
19 Betert u dan, en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden; wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren,
Het gaat dus niet alleen om geloof, maar om geloof gepaard gaand met bekering, niet alleen een inwendig proces, een intellectueel geloof. Bekering is dus niet alleen een proces in het hoofd (geloof), maar een daad (werk) waardoor we God vragen om Zijn barmhartigheid en vergeving.

Joh. 3:
36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.

Rom. 15:
18 Want ik zou niet durven iets zeggen, hetwelk Christus door mij niet gewrocht heeft, tot gehoorzaamheid der heidenen, met woorden en werken;

1 Tess. 1:
3 Zonder ophouden gedenkende het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de verdraagzaamheid der hoop op onzen Heere Jezus Christus, voor onzen God en Vader;
Geloof moet ook een gehoorzaam geloof zijn, een werkend geloof, geloven is volharden in goede werken tot het einde toe.

Gal. 5:
6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende.
Dit is een goede samenvatting van het Katholieke standpunt: geloof, door liefde werkende.

1 Joh. 3:
23 En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft.
In de Bijbel gaan geloven en liefhebben (Gods geboden houden) steeds samen, waarbij geloof en de daaruit volgende werken altijd genadegaven van God zijn. God werkt het willen en het werken, maar God vraagt ook actie van de mens, hetgeen noodzakelijk is om het geloof te volmaken. Zie ook: Ef. 3: 17; 1 Thess. 3: 6, 12-13; 2 Thess. 1: 3; Open. 2: 4-5, 19.

Jak. 1:
22 En zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende. 23 Want zo iemand een hoorder is des Woords, en niet een dader, die is een man gelijk, welke zijn aangeboren aangezicht bemerkt in een spiegel; 24 Want hij heeft zichzelven bemerkt, en is weggegaan, en heeft terstond vergeten, hoedanig hij was. 25 Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze, geen vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze, zeg ik, zal gelukzalig zijn in dit zijn doen.
27 De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking, en zichzelven onbesmet bewaren van de wereld.

Jak. 2:
17 Alzo ook het geloof, indien het de werken niet heeft, is bij zichzelven dood.
26 Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, alzo is ook het geloof zonder de werken dood.

Joz. 2:
9 En zij sprak tot die mannen: Ik weet, dat de HEERE u dit land gegeven heeft, en dat ulieder verschrikking op ons gevallen is, en dat al de inwoners dezes lands voor ulieder aangezicht gesmolten zijn. 10 Want wij hebben gehoord, dat de HEERE de wateren der Schelfzee uitgedroogd heeft voor ulieder aangezicht, toen gij uit Egypte gingt; en wat gijlieden aan de twee koningen der Amorieten, Sihon en Og, gedaan hebt, die op gene zijde van de Jordaan waren, dewelke gijlieden verbannen hebt. 11 Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen moed meer in iemand, vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de HEERE, ulieder God, is een God boven in den hemel, en beneden op de aarde.
Alle mensen van Jericho geloofden in de HEERE, dat Hij leeft, geloofden Zijn macht, vreesden de HEERE, maar alleen Rachab de hoer stelde een daad van geloof door de verspieders te verbergen, en zij werd behouden!

Hand. 10:
35 Maar in allen volke, die Hem vreest en gerechtigheid werkt, is Hem aangenaam.

Rom. 2:
5 Maar naar uw hardigheid, en onbekeerlijk hart, vergadert gij uzelven toorn als een schat, in den dag des toorns, en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. 6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken; 7 Dengenen wel, die met volharding in goeddoen, heerlijkheid, en eer, en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven;

Rom. 2:
13 (Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden;

Rom. 4:
5 Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. 6 Gelijk ook David den mens zalig spreekt, welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken;
De Apostel Paulus benadrukt hier dat werken in en uit geloof gedaan moeten worden. Wanneer ze niet uit geloof staan blijven we in de schuld bij God, maar wanneer ze uit geloof gedaan zijn (zoals Jacobus eist), staan we in de genade en zal God ons belonen.

Matt. 6:
12 En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
Vergeefs ons, niet naar de mate van ons geloof, maar naar de mate waarin wij anderen vergeven (een ander vergeven is een goed werk).

Matt. 7:
21 Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.

Matt. 19
16 En ziet, er kwam een tot Hem, en zeide tot Hem: Goede Meester! wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe? 17 En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden. 18 Hij zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; 19 Eer uw vader en moeder; en: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. 20 De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog? 21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. 22 Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had vele goederen.
Om het eeuwige leven te verkrijgen moet deze jongeling dus niet Jezus in zijn hart aannemen, of echt en vast geloven, maar zijn bezit verkopen en aan de armen geven (=een goed werk doen).

Luc. 6:
45 De goede mens brengt het goede voort uit den goeden schat zijns harten; en de kwade mens brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns harten; want uit den overvloed des harten spreekt zijn mond. 46 En wat noemt gij Mij, Heere, Heere! en doet niet hetgeen Ik zeg? 47 Een iegelijk, die tot Mij komt, en Mijn woorden hoort, en dezelve doet, Ik zal u tonen, wien hij gelijk is. 48 Hij is gelijk een mens, die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en legde het fundament op een steenrots; als nu de hoge vloed kwam, zo sloeg de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het niet bewegen; want het was op de steenrots gegrond. 49 Maar die ze gehoord, en niet gedaan zal hebben, is gelijk een mens, die een huis bouwde op de aarde zonder fundament; tegen hetwelk de waterstroom aansloeg, en het viel terstond, en de val van datzelve huis was groot.

Luc. 8:
21 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Mijn moeder en Mijn broeders zijn dezen, die Gods Woord horen, en datzelve doen.

Joh. 14:
15 Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden.

1 Tim. 6:
18 Dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werken, gaarne mededelende zijn, en gemeenzaam; 19 Leggende zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen.

1 Joh. 3:
23 En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft. 24 En die Zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in denzelven. En hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft, namelijk uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft.

Geen opmerkingen: