woensdag 4 november 2009

Elke vriend van God is een vriend van mij


Door Patrick Madrid - Catholic Answers, San Diego, 2004, http://www.catholic.com/thisrock/1992/9209fea1.asp

Elke zondag zeggen miljoenen Christenen de Apostolische geloofsbelijdenis op, waarin ze belijden te geloven in “de gemeenschap der heiligen”. Slechts weinig mensen realiseren zich het grote belang van deze zinsnede, die besloten ligt tussen twee andere diepe geloofsmysteries.

De Katholieke opvatting hierover wordt door veel Protestanten aangeduid als “on-Bijbels”. Het is toch wel een bittere ironie dat juist dit geloofsartikel een barrière geworden is voor de christelijke eenheid. De controverse cirkelt vooral rond de vraag: “is het Bijbels om heiligen in de hemel te vragen om voor ons te bidden, om voorspreker voor ons te zijn?”

Katholieken zeggen “ja”. Aangezien Christenen met elkaar verbonden zijn door Christus, en geroepen zijn om elkaar lief te hebben en voor elkaar te bidden, zo kunnen Christenen op aarde andere Christenen in de hemel vragen om voor hen te bidden. Protestanten zeggen “nee”. Ze zeggen dat bidden tot heiligen het unieke middelaarschap van Christus ondermijnt, daarbij wijzen ze op 1 Timothëus 2: 5: “Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus”. Ze denken dat vragen om voorspraak van de heiligen ons in direct conflict brengt met dit vers. De Anglicaanse reformatoren, onder leiding van Thomas Cranmer, de aartsbisschop van Canterbury, zeggen: “De Roomse doctrine betreffende .... (de) aanroeping van heiligen is dwaas, een ijdele uitvinding, niet gegrond op Schriftbewijs, maar is daarentegen, strijdig met het Woord van God” (39 artikelen van de godsdienst, artikel 22).


Het tweede Vaticaanse concilie geeft het Katholieke standpunt als volgt weer: “Krachtens een geheim en liefdevol mysterie van Gods beschikking zijn de mensen door een bovennatuurlijke band met elkaar verbonden, waardoor de zonde van de één ook aan de overigen schade toebrengt, zoals ook de heiligheid van de één weldadig is voor de anderen. Zo helpen de christengelovigen elkaar om het bovennatuurlijke einddoel te bereiken..... Dit is het aloude dogma van de gemeenschap der heiligen, waardoor het leven van de afzonderlijke kinderen van God in en door Christus wonderbaarlijk verbonden is met het leven van alle andere Christenbroeders in de bovennatuurlijke eenheid van het mystieke lichaam van Christus als in één mystieke persoon....

De verbinding dus met de broeders die in de vrede van Christus ontslapen zijn, wordt geenszins onderbroken, maar veeleer, volgens het bestendig geloof van de Kerk, door de uitwisseling van geestelijke goederen verstevigd. Daar de hemelingen immers inniger met Christus verbonden zijn, bevestigen zij heel de Kerk met groter kracht in de heiligheid en op velerlei wijzen dragen zij tot haar bredere uitbouw bij. Want in het vaderland opgenomen en bij de Heer inwonend, houden ze niet op door Hem, met Hem en in Hem voor ons bij de Vader, ten beste te spreken.....” (INDULGENTIARUM DOCTRINA, H II, art. 4-5). Zoals Paulus zegt: “Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.” (Rom. 12: 5). Katholieken geloven dat deelname aan Christus lichaam een persoonlijk band met Christus inhoudt, maar door Hem ook een band met alle Christenen.

“Mij en Jezus” Christenen

Hoewel Protestanten hier in theorie misschien mee instemmen, promoten de meeste (vooral Evangelischen en Fundamentalisten) in de praktijk toch meestal een individualistisch “mij en Jezus” versie van het Christendom, lerend dat het enige dat er uiteindelijk toe doet de eigen persoonlijke relatie met Jezus is, los van alle relaties met anderen. Terwijl ze met de mond de gemeenschap der heiligen belijden, negeren de meeste Protestanten in werkelijkheid toch de organische band en eenheid tussen gelovige Christenen, een band die voortduurt, zelfs na de dood.

De meeste Katholieken en Protestanten zijn het erover eens dat de Bijbel het geïnspireerde en onfeilbare Woord van God is (sommigen geloven beide niet), de Bijbel is dus onze gezamenlijke basis voor dialoog. Om effectief te kunnen zijn in hun uitleg aan Protestanten van wat gemeenschap der heiligen is, moeten Katholieken dus weten hoe ze de Bijbelse fundering van deze doctrine kunnen presenteren. (Een Protestant blijft soms onbewogen vast houden aan zijn bezwaren, zelfs na het zien van een volledige Bijbelse verdediging van het Katholieke dogma. Waar de Protestanten het in feite niet mee eens zijn is de Katholieke interpretatie van de verzen, waarmee ze hun argumentatie dus verschuiven van “het staat niet in de Bijbel”, naar de subjectieve categorie van “ik ben het niet eens met jouw interpretatie van die verzen”. Deze houding bij Protestanten komt door de fatale vergissing van het Protestantisme, Sola Scriptura, de notie dat de Bijbel de enige geloofsregel is, los van de Traditie of het Magisterium (kerkelijk leergezag). Protestanten eisen dat Katholieken hun geloof staven aan de Bijbel (de aloude routine laat-me-zien-waar-dat-in-de-Bijbel-staat), maar wanneer het Bijbelse bewijs dan gegeven is, wordt de Katholieke visie desondanks als “on-Schriftuurlijk” afgewezen. Aangezien ze het concept van een onfeilbare interpretator van de Schrift afwijzen, of dat nu de Kerk is of een individu, kunnen Protestanten alleen hun eigen meningen, van wat zij denken dat de Schrift leert, naar voren brengen. Ze hebben geen methode om zeker te weten of hun interpretatie van de Bijbel correct is). Het Katholieke standpunt is gefundeerd op vier pilaren: (1) de Kerk is Christus lichaam; (2) Christus heeft slechts één lichaam, en niet één op aarde en één in de hemel; (3) Christenen zijn niet van elkaar gescheiden door de dood; (4) Christenen moeten elkaar liefhebben en elkaar dienen.

De Kerk is Christus lichaam

Het beeld dat de apostel Paulus gebruikt van een lichaam, om de eenheid die Christenen met Christus en met elkaar hebben te beschrijven, is een bijzonder mooi beeld: “Want gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben; Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.” (Rom. 12: 4-5).

De Heere zinspeelde op deze eenheid toen Hij bad, “En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij één zijn, gelijk als Wij Eén zijn; Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in één” (Joh. 17: 22-23). Hij gebruikte de analogie van Hemzelf als de wijnstok en de Christenen als de ranken, om daarmee de organische band die Christen met elkaar delen te illustreren (Joh. 15: 1-5). (De leer dat de Kerk Christus lichaam is wordt door heel het Nieuwe Testament benadrukt: 1 Kor. 10: 16; 12: 12-27; Gal. 3: 28; Ef. 1: 22-23; 3: 4-6; 4: 4, 15, 25; 5: 21-32; Kol. 1: 18; 3: 15; Heb. 13: 1-3.).

Jezus heeft slechts één lichaam

Jezus heeft maar één lichaam – niet één hier op aarde en één in de hemel (Ef. 4: 5; Kol. 3: 15). Alle Christenen, inclusief zij die in de hemel zijn, zijn leden van dat ene lichaam.

Niet gescheiden door de dood

Omdat Christus de dood heeft overwonnen, een overwinning waarin alle Christenen delen (zie 1 Kor. 15: 25-26, 54-56; 2 Kor. 2:14; 2 Tim. 1:10), kan de natuurlijke dood de Christenen niet van Christus scheiden en ook niet van elkaar. Dat is de reden dat Paulus uitroept, “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? .....Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, .....ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere.” (Rom. 8: 35-39). Aangezien de dood geen macht heeft om de Christelijke eenheidsband te breken, is de band tussen Christenen op aarde en die in de hemel nog steeds intact.

De Protestantse haat ten opzichte van het idee dat heiligen in de hemel voor ons kunnen bidden getuigt van een soort “uit het oog, uit het hart” mentaliteit: “Aangezien ik Christenen in de hemel niet langer kan zien en niet met ze kan spreken, heb ik niets meer met ze te maken.” Deze kortzichtige zienswijze is on-Schriftuurlijk. Het conflicteert met diverse Bijbelverzen die Protestanten uit hun hoofd kennen.

Paulus vermaant Christenen die denken dat ze andere Christenen niet nodig hebben: “Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft. Waren zij alle maar één lid, waar zou het lichaam zijn? Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar één lichaam. En het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node..... Doch onze sierlijke hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam alzo samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft; Opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen. En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede.” (1 Kor. 12: 18-21, 24-26). Katholieken geloven dat dit ook van toepassing is op de Christenen in de hemel.

Christenen verbonden in naastenliefde

De vierde pijler is Christus' wet van naastenliefde. Jezus heeft gezegd dat dit het tweede gebod is, na het gebod om God lief te hebben (Matt. 22: 38; Mar. 12: 30-31; 1 Kor. 13). Deze wet van naastenliefde wordt op zo ongeveer elke bladzijde van het Nieuwe Testament benadrukt, vooral door voorbede voor elkaar.

Paulus vermaant de Christenen dat voor alle mensen gedaan moeten worden: smekingen, gebeden, voorbiddingen en dankzeggingen. Hij benadrukt dat voorbede “goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker” is (1 Tim. 2: 1-4). Vergelijkbare aansporingen vinden we in het gehele Nieuwe Testament:

“En ik bid u, broeders, door onzen Heere Jezus Christus, en door de liefde des Geestes, dat gij met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij” (Rom. 15: 30).

“Die ons uit zo groten dood verlost heeft, en nog verlost; op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal. Alzo gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed” (2 Kor. 1: 10-11).

“Wij danken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, altijd voor u biddende;... Waarom ook wij, van dien dag af dat wij het gehoord hebben, niet ophouden voor u te bidden en te begeren, dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand; Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere” (Kol 1: 3, 9, 10). (Zie Hand. 8: 24; 2 Kor. 13: 7; Fil. 1: 9; Gal. 5: 13; 6: 2; Ef. 4: 32; 1 Thess. 3: 10-12; 4: 9-18; 5: 14-15, 25; 2 Thess. 1: 3; 3: 1; 1 Tim. 2: 1-4; 2 Tim. 1: 3-4; Heb. 3: 19; 13: 18; Jak. 5: 16; 1 Pet. 1: 22; 3: 8; 1 Joh. 4: 7-21; 2 Joh. 5.).

Terwijl hij nog op aarde was kon Paulus zeggen: “Broeders, de toegenegenheid mijns harten, en het gebed, dat ik tot God voor Israël doe, is tot hun zaligheid.” (Rom. 10: 1) en “gelijk ik zonder ophouden uwer gedachtig ben in mijn gebeden nacht en dag; Zeer begerig zijnde om u te zien” (2 Tim. 1: 3). Is er enige reden om aan te nemen dat Paulus liefde en genegenheid voor de zaligheid van anderen minder zou worden zodra hij in de hemel is of dat zijn gebed voor anderen zou eindigen? Geenszins, de vele aansporingen in de Bijbel tot wederzijdse liefdadigheid gelden alle Christenen, dus moeten ze ook van toepassing zijn op de Christenen in de hemel. Denk hierbij ook aan de vermaning aangaande naastenliefde:

“Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus.” (Gal. 6: 2).

“De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan. Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een den ander voorgaande.”

“Niemand zoeke dat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke dat des anderen is.” (1 Kor. 10: 24).

“Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node, dat ik u schrijve; want gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. ....Maar wij vermanen u, broeders, dat gij meer overvloedig wordt” (1 Tess. 4: 9-10).

“Daarom vermaant elkander, en sticht de een den anderen, ......wij bidden u, broeders, vermaant de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen. Ziet, dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde; maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen.” (1 Tess. 5: 11, 14-15; zie ook 2 Kor. 1: 10, 11).

Alleen de Christenen hier beneden?

Een Protestant heeft hier misschien volgend bezwaar tegen: “Dit vers refereert alleen aan Christenen op aarde, het zegt niets over hen die in de hemel zijn”. Maar uit welk deel van de Bijbel halen de Protestanten de notie dat naastenliefde zich beperken moet tot hen die op de aarde zijn? Zijn de geboden van de Heere niet eeuwig, gevestigd in de hemel en op de aarde? Hoewel de heiligen in de in de hemel niet expliciet genoemd worden in dit vers, wordt hun participatie toch geïmpliceerd.

Het boek Hebreeën geeft ons een overtuigend beeld van de gemeenschap der heiligen in actie. Hoofdstuk elf roemt de heldendaden van de Oudtestamentische heiligen, en noemt Noach, Abraham, Saraï, Jozef, Mozes en zelfs Rachab de hoer.

Hoofdstuk twaalf herinnert ons eraan dat het nu onze beurt is om de loopbaan te lopen richting de zaligheid. De schrijver moedigt ons aan om de heroïsche deugden van de Oudtestamentische broeders en zusters goed te observeren en na te volgen: “Daarom dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is; Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus” (Hebr. 12: 1,2).

Let erop dat de Oudtestamentische heiligen getuigen genoemd worden die ons omringen, alsof ze ons omringen en ons aanmoedigen in de wedloop die voor ons ligt, daarbij volgend in hun voetstappen. (Deze metafoor is uit de Hellenistische hardloopwedstrijden genomen, een populaire sport in die eerste eeuwen. De schrijver vergelijkt dit sterfelijke leven met een geestelijke wedloop die we moeten lopen, daarbij strevend naar de prijs: onverderfelijke kroon der verlossing. (zie 1 Kor. 9: 24-27). Zijn didactische doel, met het tonen van de deugden van hen die voor ons de wedloop hebben gelopen, is tweeledig: ten eerste, om ons eraan te herinneren dat de heiligen getuigen zijn van onze wedloop, en ten tweede, om ons aan te moedigen om hun voorbeeld na te volgen. “Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling.” (Hebr. 13: 7. Zie ook: 1 Kor. 11: 1; Fil. 3: 17, 4: 19; 1 Tess. 1: 6-7). De heiligen zijn niets slechts omstander, zonder compassie voor hun medechristenen die op aarde worstelen en strijden. Maar vanwege hun liefde voor ons doen ze voorspraak voor ons voor Gods troon. (Wanneer ze geen voorspraak voor ons zouden doen, kun je dan wel zeggen dat ze ons echt liefhebben?).

Jezus zinspeelt op deze broederlijke liefde van Christenen die gestorven zijn, in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (Luk. 16: 19-30). De rijke man in was in deze gelijkenis in een plaats van kwelling, desondanks toonde hij medelijden met zijn broeders: “Ik bid u [Abraham] dan, vader, dat gij hem [Lazarus] zendt tot mijns vaders huis; Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging.” Zelfs in zijn vurige lijden, waren zijn gedachten bij zijn familie op aarde. (Het is waar dat de rijke man een afwijzend antwoord kreeg op zijn vraag, maar het kan toch niet ontkend worden dat hij voorspraak deed voor zijn verwanten op aarde. Ik denk dat het zeer aannemelijk is dat we hier een glimp kunnen zien van het vagevuur (zie 1 Kor. 3: 12-15; 1 Pet. 3: 19; 4: 6), aangezien de vervloekten die in de hel zijn geen medelijden kennen, wat deze rijke man wel kende (waardoor geïmpliceerd wordt dat hij niet in de hel was). Protestanten bestrijden deze interpretatie, en zeggen dat de rijke man niet in het vagevuur was (daar geloven ze immers niet in) maar in de hel. Dit argument maakt het Katholieke standpunt betreffende de gemeenschap der heiligen zelfs nog sterker, want als zelfs de veroordeelden voorbede kunnen die voor ons op aarde, dan volgt toch a fortiori daaruit dat ook de gezegende in de hemel dit kunnen doen.)

Twee gebruikelijke bezwaren

Twee gebruikelijke bezwaren van Protestanten zijn dat er geen Bijbels bewijs is voor deze voorspraak door de heiligen in de hemel voor ons en dat zij in de hemel geen weet hebben van onze aardse verwikkelingen. Deze beide noties zijn Bijbels gezien ongegrond.

In Openbaringen (het boek dat het duidelijkste beeld geeft van wat de heiligen in de hemel doen) vinden we gevallen waarin de heiligen voorspraak voor ons doen, en we zien dat ze zich zeer goed bewust zijn van wat er op aarde gebeurd (zie Luk. 15: 7 “Ik zeg ulieden, dat er alzo blijdschap zal zijn in den hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben.” en Openbaringen 19: 1-4). Twee van dergelijke voorbeelden zijn: in Openbaringen 5: 8 (en 8: 3, 4) staan de heiligen voor de troon van het Lam, voor het gouden altaar in het hemelse heiligdom. Ze zingen een nieuw lied tot Gods lof en ze offeren de gebeden van de heiligen op de aarde, die opstijgen als reukwerk. Het tweede voorbeeld, in Openbaringen 6: 9-10 bidden de gemartelde heiligen een wraakgebed, waarbij ze God vragen om hun bloed te wreken.

Maar afgezien van zulke expliciete passages kunnen we ook ergens anders uit afleiden dat de heiligen voor ons bidden, de heiligen zijn namelijk volmaakt in de deugd van naastenliefde, waar we op aarde nog onvolmaakt zijn in onze naastenliefde. Ze hebben ons lief en doen voorbede voor ons met een hartelijke intensiteit en doeltreffendheid waarmee wij op aarde nooit zouden kunnen bidden.

Johannes zegt ons “God is liefde” en dat hij “die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft? En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe.” (1 Joh. 4: 16, 20-21).

Gods vrienden zijn ook onze vrienden

In plaats van uitgesloten te zijn van Johannes leer, is het daarentegen zo dat de Christenen in de hemel die leer te volle uitbeelden. Aangezien zij God van aangezicht tot aangezicht zien, en voor eeuwig baden in Gods brandende liefde, kunnen ze ook niet anders dan liefhebben hen die God liefheeft. Ze zijn volkomen doordrongen van Gods hartstochtelijke liefde voor Zijn mensen. Hoe zouden ze ook anders kunnen? Omdat ze God liefhebben hebben ze ons lief en doen voorbede voor ons. In de hemel vervullen ze het Bijbelse mandaat volmaakt: “Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart;” (1 Pet. 1: 22).

De hemel zou toch wel een vreemde plek zijn, en God zou een vreemde Vader zijn, wanneer Christenen in de hemel verboden zou worden om voorbede te doen. Protestanten moeten toch worstelen met de vraag, “Waarom gebiedt God de voorbede voor elkaar als Christenen op aarde en verbiedt Hij het voor Christenen in de hemel?” (Zelfs Maarten Luther redeneerde, toen hij 1 Joh. 3: 13-18 behandelende, op een wijze die dicht bij de Katholieke ligt: “Zulks is de juiste interpretatie en verstaan van Johannes woorden ‘Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben’. Hier wordt in duidelijke woorden de conclusie gegeven dat geen man mag roemen op zijn leven, tenzij hij de liefde heeft... Iemand die de ellende en misère van de dood heeft ervaren, maar die het leven met zijn troost en vreugde is binnengegaan, een zegen die hij zoekt te behouden, zo’n persoon zal ook de zegen voor anderen verlangen” [ cursief toegevoegd] (preek van Maarten Luther, e.d. John Nicholas Lenker [ Grand Rapids: Baker Books House, 1988], vol. 8, 52-54).

Het één Middelaar argument

We moeten nog diverse andere veelvoorkomende Protestantse bezwaren behandelen, de eerste hiervan is het “één Middelaar” argument: ”Aangezien Christus de ene Middelaar is tussen God en de mens, veroorzaakt het vragen om de voorbede door heiligen voor ons, een ernstige inbreuk op deze unieke rol van Christus. Dat is ontoelaatbaar. We moeten rechtstreeks tot God bidden, punt uit.”

Feitelijk doen Katholieken beide – net als de Protestanten trouwens – namelijk, rechtstreeks tot God bidden, maar ook hun medechristenen vragen om voor hen te bidden. Het verschil ligt erin dat Katholieken hierbij de term “Christenen” niet beperken tot alleen de “Christenen hier op aarde”.

Eerst moet duidelijk gemaakt worden dat de Katholieke Kerk geenszins leert dat de heiligen middelaars zijn op die speciale manier die gebruikt wordt in 1 Timothëus 2: 5. Vanwege de incarnatie (vleeswording), heeft Jezus een unieke rol als Middelaar. Hij is de enige die God en mens tegelijk is, het enige contactpunt tussen ons en de Vader, Hij alleen is in staat om de kloof van de zonde die ons van God scheidt te overbruggen. Geen heilige kan Christus plek als Middelaar innemen. De Katholieke Kerk leert niet dat welke Christen ook maar middelaar is op die manier, zoals beschreven in 1 Timothëus 2: 5. Maar ze leert daarentegen dat alle Christenen middelaar zijn die, vanwege Christus Middelaarschap, in staat zijn om voor elkaar te bidden. (Het officiële Katholieke standpunt hieromtrent is te lezen in de decreten van het concilie van Trente, Sessio V).

Het vragen aan Christenen in de hemel om voor ons te bidden zou conflicteren met Christus Middelaarschap, maar wanneer dat zo is, dan zou dit vragen om voor ons te bidden aan Christenen op aarde om dezelfde reden conflicteren. Wanneer 1 Timothëus 2: 5 de voorspraak door Christenen in de hemel elimineert, dan wordt deze voorspraak door Christenen op aarde ook geëlimineerd.

Maar dit zou toch een faliekant verkeerde manier van lezen zijn? Integendeel, de Christenen worden niet uitgesloten van deelname aan Christus' Middelaarschap. Paulus benadrukt feitelijk dat we hierin moeten delen door voorbede. Onze voorbedes zijn effectief, juist omdat Christus de ene Middelaar is.

“Mini-middelaars”

Wanneer hij gebiedt dat “Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen;.... Want dat is goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker;” (1 Tim. 2: 1,3), dan roept Paulus alle Christenen op om dit “mini-middelaarschap” uit te oefenen door en in Christus. Immers, iemand die bidt, smeekt en voorbede doet, die komt tussenbeide, die bemiddeld, die gaat tot God namens iemand anders en vraagt de Heere om zegen of genezing, kracht, vergeving of verlossing.

Middelaarschap van Christenen door middel van voorbede is kwalitatief verschillend van het Middelaarschap van Jezus, en is alleen mogelijk doordat Jezus de Middelaar is tussen ons en de Vader. Door zijn dood aan het kruis kunnen we vrijmoedig verschijnen voor de Vader en bidden, voorbede doen, smeken en dankzeggen namens en voor anderen (Ef. 2: 18; 1 Tim. 2: 1-4; Hebr. 4: 16).

Een andere reden dat er geen conflict is tussen het vragen aan Medechristenen om gebed, en geloven dat Jezus de ene Middelaar is tussen God en mensen, is dat Jezus zijn unieke rol ook op andere wijzen met ons Christenen deelt.

Jezus is de Schepper van alle dingen (Joh. 1: 1-3; Kol. 1: 16-17; Heb. 1: 1-2), maar wat het scheppen van nieuw leven betreft deelt Jezus zijn rol als Schepper met man en vrouw, zijn scheppend werk bewerkend via onze geslachtsgemeenschap. De menselijke ziel wordt door God geschapen, uit niets, op het ogenblik dat door de huwelijksvereniging een nieuw lichaam verwekt wordt. De Heere had ervoor kunnen kiezen om een menselijk leven, lichaam en ziel, direct en unilateraal te scheppen, maar Hij heeft ervoor gekozen om dit niet te doen, Hij prefereerde daarentegen om zijn rol als Schepper in een bepaalde zin afhankelijk te maken van een menselijke daad.

Jezus is de herder van Zijn kudde, de Kerk, (Joh. 10: 16), toch deelt Hij zijn herderschap op een ondergeschikte wijze met anderen, te beginnen met Petrus (Joh. 21: 15-17), en later ook met anderen (Ef. 4: 11). (Nadat Hij heeft gezegd dat Hij de Goede Herder is, zegt Jezus dat het zal worden één kudde, en één Herder (Joh. 10: 11-16), maar deze schijnbaar exclusieve uitspraak conflicteert niet met het feit dat Hij Petrus later aanstelt als herder over de kudde (Joh. 21: 15-17) of met het feit dat Hij anderen herder noemt (Ef. 4: 11). Petrus benadrukt dat Jezus Zijn rol als herder deelt met anderen, doordat Hij Jezus de Opperherder noemt, waarmee hij impliceert dat er ook mindere herders zijn (1 Pet. 5: 4). Let erop dat de Griekse uitdrukking die in Johannes 10 vers 16 gebruikt wordt [het zal worden] één Herder (heis poimen) hetzelfde is als die gebruikt wordt in 1 Timotheüs 2: 5 [Want er is] één Middelaar (heis mesites)). De apostelen en hun opvolgers, de bisschoppen, zijn ook echte herders.

Jezus is de hogepriester van het Nieuwe Verbond, eeuwig tegenwoordig voor de Vader, pleitbezorger voor ons op grond van Zijn ene offer voor onze verlossing, eens en voor altijd (Heb. 3: 1; 4: 14-15; 5: 5-10; 7: 15-26; 8: 1; 9: 11). Maar de zegt ook dat wij Christenen geroepen zijn te delen in Christus priesterschap (1 Pet. 2: 5-9; Open. 1: 6; 5: 10; 20: 6).

Jezus is de Opperrechter (Joh. 5: 27; 9: 39; Rom. 14: 10; 2 Kor. 5: 10; 2 Tim. 4: 1), toch moeten we als Christenen delen in Christus' rechtspraak. De Christenen zullen rechters zijn in de hemel,en zelfs de engelen oordelen (Matt. 19: 28; Luk. 22: 30; 1 Kor. 6: 2-3; Open. 20: 4).

Jezus is de soevereine koning van het universum (Mar. 15: 32; 1 Tim. 6: 15; Open. 15: 3; 17: 14; 19: 16), maar Hij deelt zijn koningschap met alle Christenen, die in de hemel kronen zullen dragen, zullen zitten op tronen, en regeren als koningen naast Jezus – maar altijd aan Hem ondergeschikt. Onze Heere zegt: “Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon.” (Open. 3: 21). (Zie ook Matt. 19: 23; Luk. 22: 30; Open. 1: 6; 5: 10).

Jezus vergeeft onze zonden en verzoent ons met de Vader (2 Kor. 5: 18-21), maar Hij roept ons op verschillende wijzen te delen in Zijn bediening der verzoening (Matt. 9: 5-8; 18: 18; Joh. 20: 21-22; Hand. 2: 38; 2 Kor. 5: 18-20; Jak. 5: 14-15).

Natuurlijk kan en mag geen enkele Christen zich meester maken van Christus unieke rol als Schepper, Herder, Hogepriester, Koning, Rechter en Verzoener, maar elke Christen is wel geroepen om te delen in deze rollen, op een ondergeschikte wijze. Het principe van delen in Christus rol is ook van toepassing op Christus rol als Voorbidder en Middelaar.

Rechtstreeks tot God bidden

Een ander veel gehoord argument tegen bidden tot heiligen is: “Waarom zou je tot de heiligen bidden wanneer je ook rechtstreeks tot God kunt bidden?”

Protestanten beweren dat de volgende Bijbelverzen impliceren dat we met onze vragen en behoeften alleen tot God moeten gaan: “Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader.” (Ef. 2: 18); “Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.” (Hebr. 4: 16); “En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige;” (1 Joh. 2: 1). Ze vinden dat het vragen om gebed aan de heiligen overbodig is, immers we hebben nu, door Jezus Christus, een directe verbinding met God. Er zijn dus geen ‘helpers’ nodig.

Soms wordt dit argument gebruikt in de vorm van een analogie: “wanneer je volledige en onbeperkte toegang zou hebben tot de president van Amerika, en hem kon ontmoeten wanneer je een klacht hebt of een gunst wilt vragen, waarom zou je dan je tijd verkwisten met gesprekken met de Staatssecretaris of de Stafchef, terwijl je ook rechtstreeks kunt gaan naar de President zelf, de man die de beslissingen neemt?”

Met andere woorden, waarom zou je de heiligen vragen om God lastig te vallen namens jou (alsof zij iets gedaan zouden krijgen, wat jij niet gedaan kunt krijgen), wanneer God jou liefheeft en je alle goeds wil geven, dan kun je het Hem toch zelf vragen?

Dit is een ongelofelijke en domme manier van redeneren. Natuurlijk wil God dat we Hem dingen rechtstreeks vragen – en dat doen we ook – maar Hij wil ook dat we elkaar vragen om gebed voor elkaar (1 Tim. 2: 1-3). Welke Christen zou, wanneer een medechristen hem vraagt om voor hem te bidden, zich omkeren en deze broeder toesnauwen “wat on-Bijbels! Waarom vraag je mij om voor jou te bidden, wanneer je ook rechtstreeks tot God kunt bidden en het Hem zelf vragen?“ Protestanten realiseren zich ook dat delen in Christus middelaarschap, door voorbede voor elkaar, niet minder on-Bijbels is dan delen in Christus Priesterschap, Koningschap, of het feit dat hij Rechter is.

Veel protestanten zijn verrukt wanneer iemand hun om voorbede vraagt (het is toch logisch te denken dat heiligen net zo verrukt zijn wanneer we om hun voorbede vragen?) en ze stimuleren het om voor elkaar te bidden, vooral bij hen die strijden door gebed, rechtvaardige Christenen die bekend zijn vanwege hun gebed dat veel vermag. (“een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel” (Jak. 5: 16)). Christenen in de hemel zijn volmaakt in rechtvaardigheid. Zouden hun gebeden dan geëlimineerd worden? Hun rol als “gebedsstrijders” te ontkennen zou Bijbels gezien onlogisch zijn.

Boettner’s argument

Loraine Boettner, de ‘peetoom’ van al het moderne antikatholicisme, gooit het over een andere boeg en argumenteert als volgt: “Hoe onterend is het voor Christus, wanneer wij leren dat Hij gebrek heeft aan medelijden en compassie voor Zijn mensen en overtuigd moet worden om dit wel te hebben ...Toen Hij op aarde was hoefde niemand Hem te overtuigen om medelijden te hebben. (Dit is niet waar. Er zijn een heel aantal gevallen waarin Jezus op aarde overtuigd werd om medelijden te hebben. Een zeer treffend is het voorbeeld van de Kananese vrouw die Jezus meermaals bijna bedelde om genade, zodat ze bijna ruzie met Hem kreeg, voordat Hij haar dochtertje wilde genezen. (Matt. 15: 21-28)). Maar wanneer Hij de blinden en lammen zag, de bedroefden en hongerigen, was Hij met ontferming over hen bewogen en Hij hief ze op uit hun smarten. Hij had onmiddellijk medelijden met de verdorven maar berouwvolle moordenaar aan het kruis, en er was voorspraak van Maria nodig, alhoewel zij wel aanwezig was.”

“Zijn liefde voor ons is net zo groot als toen Hij op aarde was; Zijn hart is net zo teder; en we hebben geen andere bemiddelaar nodig, niet Zijn moeder naar het vlees, geen heilige of engel, om bij Hem te smeken namens ons. Christus is dus, omdat Hij God en mens was, onze enige Redder, enige Middelaar, de enige weg tot God. Er wordt met geen woord gerept over Maria....of de heiligen als middelaars. Toch leert het Rooms-katholicisme dat er vele middelaars zijn” (Rooms-katholicisme, Philadelphia, Presbyteriaans en Gereformeerd, 1962, pag. 147-148. Hoewel Boettner’s pseudowetenschappelijke vorm van antikatholicisme een belediging is voor elke goed opgeleide Protestant, wordt zijn boek ‘Rooms-katholicisme’ toch breed gebruikt als bron voor antikatholieke argumentaties. Met zijn argumenten moet dus terdege rekening gehouden worden.)

Dit argument is vernuftig. Let erop dat Boettner zich nooit confronteert met de Katholieke positie. Hij argumenteert tegen een stroman, door te insinueren dat Katholieken geloven dat God Maria of heiligen nodig heeft, zij moeten voor ons bemiddelen en voorspreken, anders komt Hij niet in actie. Geen enkele Katholiek gelooft dat het ‘noodzakelijk’ is dat iemand anders God overhaalt iets te doen.

Boettner negeert de Bijbel

Boettner negeert gemakshalve het feit dat de Bijbel zegt dat God voorbede voor andere mensen goed en aangenaam vindt (1 Tim. 2: 1-4) en soms, vanwege Zijn ondoorgrondelijke redenen, intervenieert de Heere enkel en alleen op grond van deze voorbede. Paulus benadrukt dat God “door het gebed....door vele personen” Zijn verlossing bewerkt. (2 Kor. 1: 10-11).

Boettner negeert het voorbeeld van Maria’s voorbede bij Christus tijdens de bruiloft te Kana, terwijl de kwestie waar het in dat geval om gaat toch van relatief gering belang is (Joh. 2: 1-10), en hij gaat ook niet in op het feit dat de martelaren in de hemel voorspreken bij God, Hem vragend om hun dood namens hen te wreken (Open. 6: 9-11).

De Bijbel staat vol met voorbeelden van engelen en heiligen die voorbede doen bij God namens anderen. Abraham doet voorbede voor Sodom en Gomorra (Gen. 18: 16-32). Mozes die voorbede voor het volk Israël, en smeekt God om het volk niet te vernietigen, en de Heere heeft berouw (Ex. 32: 7-14). De engel doet voorbede namens Jeruzalem (Zach. 1: 12). Paulus die voorbede namens de Kerk (Kol. 1: 9-12).

Niet alle gebed is aanbidding

Er is een meer fundamentele reden waarom Protestanten bezwaar hebben tegen het aanroepen van heiligen. Velen van hen hebben een gebrekkig begrip over wat bidden eigenlijk is. Aangezien het gebed de hoogste vorm van aanbidding is voor Protestanten (ze maken immers geen onderscheid tussen gebed en aanbidding), lijk het gebed van Katholieken tot heiligen godslasterlijk, wij bidden immers tot heiligen. Maar de hoogste vorm van aanbidding is niet het gebed, maar de Mis, waarbij Christus offer op Golgotha, in tijd en ruimte opnieuw geactualiseerd wordt.

Hoewel alle aanbidding gebed is, is toch niet alle gebed aanbidding. Gebed tot de heiligen is geen aanbidding, zoals ook vragen om gebed door medechristenen geen aanbidden is. Er is geen andere manier mogelijk, wanneer we degenen in de hemel willen vragen om voorbede, dan via mentale communicatie, maar dit moet niet verward worden met de aanbidding die alleen aan God toekomt.

Vele gebeden

Er is ook het ‘vele gebeden’ bezwaar: “Hoe kunnen de heiligen al die miljoenen gebeden gelijktijdig horen, in al die verschillende talen?“ Om dat te kunnen doen zouden ze alwetend en alomtegenwoordig moeten zijn, maar alleen God is alwetend en alomtegenwoordig. Deze redenering is op drie manieren fout.

Ten eerste, aangezien de heiligen in de eeuwigheid leven zijn ze niet gebonden door tijd en plaats, omdat ze die beide gepasseerd hebben. Je kunt dus zeggen dat het geen tijd kost om al die gebeden te horen, deze heiligen kennen immers geen tijd meer.

Ten tweede, er is een eindig aantal mensen op aarde, en er is slechts een eindig aantal gebeden dat tegelijkertijd uitgesproken wordt. Daarom is alwetendheid en alomtegenwoordigheid niet vereist om alle gebeden die ooit op een bepaald moment gesproken worden te horen, hoe groot dit aantal ook is.

Ten derde, het is dom om te denken dat de mogelijkheden van de heiligen in de hemel net zo armzalig zijn als de onze. Onze onkunde om te begrijpen hoe de heiligen zo veel gebeden gelijktijdig kunnen horen, is toch geen reden om te ontkennen dat ze deze gebeden kunnen horen. In hun verheerlijkte staat kunnen de heiligen dingen doen die wij nauwelijks voor mogelijk houden: “Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben.” (1 Kor. 2: 9). Zij die in de hemel zijn verblijden zich zelfs over één zondaar die zich bekeert (Luk. 15: 7, 10), maar we hebben niet te horen gekregen hoe ze kunnen weten over individuele bekeringen.

We weten dat we in de hemel getransformeerd zijn naar het beeld van Christus verheerlijkte lichaam. Paulus verzekert ons dat we “gelijkvormig worde(n) aan Zijn heerlijk lichaam” (Fil. 3: 20-21). En Johannes zegt: “Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.” (1 Joh. 3: 2). Na Zijn opstanding doet Christus, met zijn verheerlijkte lichaam, ongelofelijke dingen, zoals door muren lopen (Joh. 20: 19). “Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid; Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht.” (1 Kor. 15: 42,43). De hemel is een verbazende plek die vol is met mensen die, door Gods oneindige genade, in staat zijn om verbazende dingen te doen.

Necromantie

Sommigen noemen het “necromantie” bezwaar: “De heiligen zijn dood, en de Bijbel verbied contact met doden.” Hierbij is sprake van begripsverwarring. Bij necromantie gaat het om waarzegging door het oproepen van doden, hierbij wordt getracht om duivelse krachten te gebruiken, om zo met bekende geesten te communiceren. De Bijbel veroordeelt deze occulte praktijk, evenals het pogen om met geesten te communiceren door trance, seance en bezwering (Lev. 19: 26, 31; 20: 6, 27; Deut. 18: 10-12; 1 Sam. 28: 4-18; Jes. 8: 19; 47: 12-14).

Heiligen vragen om voor ons te bidden is geen necromantie. Behalve de manier van communiceren, is het vragen aan onze medechristenen in de hemel om voorbede voor ons, niets anders dan vragen aan onze medechristenen hier op aarde om voor ons te bidden. Bovendien zijn de heiligen helemaal niet echt dood. Ze zijn meer levend dan wij hier op aarde. Jezus zegt: “hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, hoe God in het doornenbos tot hem gesproken heeft, zeggende: Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs? God is niet een God der doden, maar een God der levenden. Gij dwaalt dan zeer.” (Mar. 12: 26-27 zie ook: Wijsheid 3: 1-3 en Joh. 17: 3). (Toen de Heere deze woorden op de berg Horeb sprak tot Mozes waren deze drie patriarchen als meer dan 500 jaar ‘dood’).

De finale vraag. Wanneer Jezus geen enkel contact zou hebben willen hebben tussen heiligen op aarde (zoals Paulus de Christenen vooruitlopend op de toekomst noemt) en de heiligen in de hemel, waarom heeft de Heere dan zoveel waarde gehecht aan de verschijning op de berg aan Petrus, Johannes en Jacobus van Mozes en Elia, twee ‘dode’ heiligen? (Matt. 17: 1-8).
________________________________________
Patrick Madrid is stafmedewerker van Catholic Answers. Hij wil Jimmy Akin en T. L. Frazier, beide Protestantse bekeerlingen tot het Katholieke geloof, en Ralph MacKenzie, een evangelische christen, bedanken voor hun assistentie bij het voorbereiden van dit artikel.

Geen opmerkingen: