Jimmy Akin - Catholic Answers, San Diego: 2004, http://www.catholic.com/thisrock/1999/9909chap.asp
Een bepaalde passage wordt vaak door fundamentalisten geciteerd als bewijs tegen de Katholieke visie op de verlossing, het is Efeze 2 vers 8 en 9: “Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; Niet uit de werken, opdat niemand roeme.”
Hoewel deze passage Katholieken vaak doet verstommen, is het toch geen reden om zich bedreigd te voelen.
Zelfs wanneer we aannemen dat Paulus spreekt over “goede werken”, wanneer hij zegt dat we niet zalig worden uit “werken”, conflicteert dit alsnog op geen enkele wijze met de Katholieke theologie. Let op dat in deze passage gesproken wordt in de verleden tijd – “zalig geworden”. In het Grieks is het om precies te zijn de voltooid verleden tijd, wat betekent dat het een in het verleden voltooide actie betreft.
We weten uit andere passages, waarin Paulus eveneens spreekt over de verlossing, dat die verlossing ook tegenwoordige en toekomende aspecten heeft, de verlossing waar Paulus in Efeze 2 over spreekt is dus een andere vorm, het betreft de initiële verlossing. Het is de verlossing die we ontvangen wanneer we voor het eerst tot God komen en gerechtvaardigd worden, niet de soort verlossing die we nu ontvangen (vgl. 1 Pet. 1: 8-9, Fil. 2: 12) of het soort dat we eens in de toekomst zullen ontvangen (vlg. Rom. 13: 11, 1 Kor. 3: 15, 5: 5).
De Katholieke Kerk leert ook niet dat we de initiële rechtvaardiging ontvangen door goede werken. Je hoeft geen goede werken te doen om tot God te komen en om gerechtvaardigd te worden.
Het concilie van Trente stelt: “Er wordt gezegd dat we om niet gerechtvaardigd worden, omdat niets dat aan de rechtvaardiging vooraf gaat, hetzij geloof of werken, maakt dat we de genade van de rechtvaardiging verdienen, ‘Maar is het door de genade, dan is het niet om de werken;’ (zoals dezelfde apostel zegt) ‘anders zou de genade geen genade meer zijn.’ (Rom. 11, 6)” [SESSIO VI - DECRETUM DE IUSTIFICATIONE, Deel 1, Hoofdstuk 8]
Dezelfde elementen – werken, roemen, besnijdenis en onderscheid tussen Jood en heidenen - zijn eveneens aanwezig in Efeziërs 2. Paulus bespreekt hoe Joden en heidenen verbonden zijn met het lichaam van Christus en noemt werk in relatie met roemen, voordat hij verder gaat met het gehele onderwerp van besnijdenis en huisgenoot zijn van God in Christus:
“Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werdt van degenen, die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt; Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees te niet gemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot een nieuwen mens zou scheppen, vrede makende; En opdat Hij die beiden met God in één lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende. En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u, die verre waart, en dien, die nabij waren. Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader. Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen, en huisgenoten Gods;” (Ef. 2: 11-19).
Gezien de gelijkenis in thema in beide passages, is het aannemelijk dat Paulus het woord “werken” en “roemen” hier op dezelfde wijze gebruikt als in Romeinen, dat is van Joden die zichzelf roemen tegenover de heidenen, als hebbende privileges bij God vanwege hun onderhouden van de Mozaïsche wet.
De apostel wendt onze aandacht daarna af van de werken door de Mozaïsche wet en in de richting van de werken waar we als Christenen in geïnteresseerd moeten zijn – goede werken: “Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.” (Ef. 2: 10).
De bedoeling van wat Paulus zegt is: “God heeft ons beide opgewekt – Joden en heidenen – om te zitten in den hemel in Christus Jezus; want we ontvangen de aanvankelijke redding als genadegift. We ontvangen het door het geloof in Christus Jezus (die zelf een gift van God is), niet door werken van gehoorzaamheid aan de Mozaïsche wet. Joden en heidenen kunnen zich dus niet ergens op doen voorstaan tegenover de ander, als hebbende een privilege bij God. Als Christenen zijn we het resultaat van Gods werk, Hij heeft ons herschapen in Christus lichaam opdat we “goede werken” kunnen doen, de goede werken waarop we gericht moeten zijn, want God heeft ons tevoren ertoe bestemd om die doen.” (parafrase van Ef. 2: 6-10).
Wanneer Protestanten proberen om Katholieken in de verdediging te duwen door Efeziërs 2: 8-9 te gebruiken, worden ze zelf in de verdediging geduwd wanneer Katholieken Jakobus 2: 24 citeren. Protestanten kennen hun eigen slogan waarin gesteld wordt dat we gerechtvaardigd worden door “geloof alleen (Sola Fide)”, maar de uitdrukking “geloof alleen” komt slechts één maal in de Bijbel voor, namelijk in Jak. 2: 24, en daar wordt het afgewezen. Dit is een bom onder de Protestantse theologie, want wanneer ze deze term op de manier gebruiken willen zoals de Bijbel dat doet, dan moeten ze een van hun vier kernslogans loslaten.
Wanneer Katholieken dit uitleggen, proberen veel Protestanten de schade te beperken door het “geloof” dat in Jakobus 2 genoemd wordt aan te vallen, ze zeggen dat hier gesproken wordt van een inferieur of slecht geloof. Ze doen dit door het te bestempelen als een “dood geloof”. Ze behandelen “alzo is ook het geloof zonder de werken dood” (vers 17 en 26) als ware het een definitie en ze zeggen: “wanneer geloof geen werken voorbrengt is het een dood geloof. Het is dit dode geloof waarvan Jakobus zegt dat we niet gerechtvaardig worden door geloof alleen.
Maar wanneer we dit stuk in zijn context lezen valt op dat Jakobus deze zinsnede niet gebruikt als een definitie. Hij definieert niet de term “dood geloof”. Die term komt ook niet voor in dit gedeelte. Hij benoemd een feit, en geeft geen definitie. De interpretatie valt in duigen wanneer we overal waar in de tekst het woord “geloof” staat, dit woord vervangen door de term “dood geloof”.
Wanneer we de tekst op die wijze gaan lezen, wat voor zin heeft het dan voor mensen om zich te beroemen op hun geloof (vers 14). Jakobus zou ook een overbodige conclusie trekken wanneer hij zegt dat dood geloof zonder werken dood is (vers 17 en 26) en wanneer hij zegt dat dood geloof vruchteloos is (vers 20). Hij zou de mensen zijn dood geloof tonen door zijn werken (vers 18) en de mensen aanraden (“gij doet wel”) om een dood geloof te hebben (vers 19).
Tenslotte zou hij zeggen dat Abrahams dode geloof mede gewrocht heeft met zijn werken (vers 22) en dat Abraham God geloofde met een dood geloof en dat dit hem tot rechtvaardigheid gerekend is (vers 23).
Een andere poging om het geloof wat in deze passage genoemd wordt te betwisten, is door volgende passage te gebruiken: “de duivelen geloven het ook, en zij sidderen.” (vers 19). De mensen vragen daarop: “wat voor geloof hebben de duivelen? Slechts een intellectuele bevestiging, slechts intellectueel beamen. Ze beamen de waarheden van de theologie slechts intellectueel, maar verder gaat het ook niet.”
Deze uitleg van het woord geloof in Jakobus 2 staat dichter bij de waarheid, maar creëert nog steeds problemen, in feite dezelfde problemen. Mensen zouden zich dan beroemen op slechts hun intellectueel beamen (vers 14). Jakobus zou anderen aanbieden om zijn werken te tonen, uit zijn louter intellectuele beaming (vers 18). Hij zou de mensen aanraden om slechts een intellectueel geloof te hebben (vers 19) en zeggen dat Abrahams, slechts intellectuele geloof, medegewrocht heeft met zijn werken (vers 22) – waarbij uit Abrahams voorbeeld direct duidelijk wordt dat het niet ‘slechts’ intellectueel beamen betreft.
Tenslotte zou hij zeggen dat Abrahams geloof, wat louter een intellectueel beamen is, hem tot rechtvaardigheid gerekend is, waarmee hij vers 23 tegenspreekt.
Het “slechts intellectueel beamen” als oplossing faalt, net als de versie van “dood geloof” deed. In feite is het zo dat elke poging, om in het woord “geloof” in vers 24 iets verkeerds te lezen, zal falen. Dit kan gezien worden door de passage te doorlopen en door elke keer het woord “geloof” te vervangen door “slecht geloof” of door “inferieur geloof”.
Zulke oplossingen falen omdat Jakobus niets verkeerds ziet in geloof waar hij over spreekt. Het “geloof” is niet het probleem, het feit dat gezegd wordt “alleen geloof” is het probleem.
Om te begrijpen wat voor geloof Jakobus in gedachten heeft, moet geprobeerd worden om er niets verkeerds, niets slechts, in te lezen, dat is immers waar de andere oplossingen faalden. De verdedigers van deze andere visie zien vers 19 als de sleutel om te begrijpen over wat voor geloof hier gesproken wordt, het gaat om intellectueel beamen. Maar het toevoegen van het woord “slechts” maakt dat het als iets slechts overkomt en daardoor ontstaan de problemen.
Laat het woordje “slechts” weg en het probleem verdwijnt. Iemand kan zich beroemen op zijn intellectueel beamen van Gods waarheid (vers 14), het is logisch dat Jakobus laat zien dat alleen intellectueel beamen, zonder de werken, dat het geloof dan dood is (vers 17, 20, 26). Hij kan zijn intellectueel beamen ook tonen door zijn werken (vers 18). En hij kan iemand complimenteren met zijn intellectuele geloof (vers 19a), terwijl hij ook zegt dat zelfs de duivelen dit soort geloof hebben, maar het doet niets af aan het feit dat zij sidderen voor Zijn wraak (vers 19b).
Tenslotte kan hij ook spreken over Abrahams intellectueel beamen, wat medegewrocht heeft met zijn werken (vers 22) en kan tot de conclusie komen dat iemand niet gerechtvaardigd wordt uit intellectueel beamen alleen (vers 24).
Jakobus laat zien dat intellectueel beamen een goed ding is (“gij doet wel” vers 19a), maar niet als iets waardoor we op zichzelf gered worden (verzen 14, 17, 20, 24, 26).
Daarom, wanneer we de taal van de Bijbel gebruiken, zou je moeten zeggen dat: “de mens wordt gerechtvaardigd door geloof zonder werken der wet...niet door geloof alleen....geloof zonder werken is dood...maar door geloof wat door de liefde werkende is (Rom. 3: 28, Jak. 2: 24, 26, Gal. 5: 6).