Dat Christus zijn apostelen zijn gezag geeft om zonden te vergeven
Matt. 9:
6 Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis. 7 En hij opgestaan zijnde, ging heen naar zijn huis. 8 De scharen nu dat ziende, hebben zich verwonderd, en God verheerlijkt, die zodanige macht den mensen gegeven had.
Matt. 16:
18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. 19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.
Matt. 18:
15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. 16 Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord besta. 17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft; zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. 18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen.
De Apostelen hebben de macht om zonden te binden en te ontbinden, maar daarmee dus ook om de tijdelijke straffen op de zonde te binden of ontbinden (aflaten).
Joh. 20:
21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden, gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden. 22 En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. 23 Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden.
Jezus is door de Vader gezonden om de zonden te vergeven, en zoals Hij gezonden is, zo zendt hij nu zijn opvolgers de Apostelen, Hij geeft ze zijn gezag mee. Christus blies daarna op hen, het enige moment in de Schrift waar ook op de mens geblazen wordt, is in Genesis 2: 7, waar de Heere leven blaast in de mens, hiermee wordt aangegeven van hoe groot gewicht dit is. Dan geeft hij zijn Apostelen de macht zonden te vergeven, ‘zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven’. En wij moeten onze zonden aan de Apostelen en hun opvolgers belijden, de Apostelen kunnen immers geen zonden vergeven die niet mondeling aan hen beleden zijn, ze kunnen immers geen gedachten lezen.
2 Kor. 2:
10 Dien gij nu iets vergeeft, dien vergeef ik ook; want zo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven om uwentwil, voor het aangezicht van Christus, opdat de satan over ons geen voordeel krijge;
Paulus vergeeft dus ook zonde, ‘voor het aangezicht van Christus’, terwijl de woorden van Christus in Matt. 18 en Joh. 20 niet rechtstreeks tot hem gericht waren. Paulus heeft dit gezag gekregen op grond van zijn roeping, als gevoegd en geroepen ambtsdrager.
2 Kor. 5:
18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. 19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 20 Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen. 21 Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
De gezanten van Christus’ Kerk hebben de bediening der verzoening gekregen, hier wordt dus verwezen naar het sacrament van boete en verzoening, de biecht.
Jak. 5:
14 Is iemand krank onder u? Dat hij tot zich roepe de ouderlingen der Gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den Naam des Heeren. 15 En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden. 16 Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt; een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel.
De ouderling (priester) wordt hier bij een zieke geroepen waarop zijn zonden vergeven worden. Ze moeten de zonden aan elkaar belijden, ‘elkaar‘ is hier een verwijzing naar de ouderling (priester) en zieke, de zieke moet zijn zonden belijden aan de ouderling.
Matt. 9:
6 Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis.
Mar. 2:
10 Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft, om de zonden op de aarde te vergeven (zeide Hij tot den geraakte):
Luc. 5:
24 Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonde te vergeven (zeide Hij tot den geraakte): Ik zeg u, sta op, en neem uw beddeken op, en ga heen naar uw huis.
Steeds weer wordt er de nadruk op gelegd dat Christus als mens (Zoon des mensen) de macht had om zonden te vergeven.
Lev. 5:
4 Of als een mens zal gezworen hebben, onbedacht met zijn lippen uitsprekende, om kwaad te doen, of om goed te doen; naar al wat de mens in den eed onbedacht uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zo is hij aan een van die schuldig. 5 Het zal dan geschieden, als hij aan een van die schuldig is, dat hij belijden zal, waarin hij gezondigd heeft; 6 En tot zijn schuldoffer den HEERE voor zijn zonde, die hij gezondigd heeft, brengen zal een wijfje van klein vee, een lam of een jonge geit, voor de zonde; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen.
Ook in het Oude verbond gebruikte de Here al de dienst van priester om zonden te vergeven, zie ook: Lev. 19: 21-22.