dinsdag 8 september 2009
Relikwieën
Catholic Answers, San Diego: 2004, http://www.catholic.com/library/Relics.asp
Veel niet-katholieke gelovigen hebben grote moeite met de sacramentele aspecten van het Katholicisme – en niet alleen met de zeven sacramenten. Waar ze een hekel aan hebben is de vermenging van materie met geest, de gave van iets spiritueels – genade – door middel van fysieke zaken. Dat is immers wat sacramenten zijn. Deze neiging om een wig te drijven tussen geest en materie stamt van een erg oude dwaling die dualisme genoemd wordt, of Marcionisme en Manicheïsme. Marcion leerde dat de God van het Oude Testament slecht was vanwege het scheppen van materie, maar de God van het Nieuwe Testament is een ander en goede God, die ons opheft tot het niveau van de geest. Hoe minder we vastzitten aan materie, hoe dichter we bij God zijn. Het is overbodig te zeggen dat dit niet te verenigen is met de sacramenten die God gegeven heeft en ook niet met de incarnatie – de menswording – van God.
Bij de sacramenten resulteren gewone materiële zaken, zoals water, wijn, brood, olie en oplegging van handen, in het geven van genade. Gerelateerd aan de sacramenten zijn de sacramentalia, objecten zoals medailles, gezegende palmen, heilig water en as. Het gebruik ervan kan mensen leiden tot, of doen reageren op, de genade. Veel niet-katholieke mensen geloven ten onrechte dat de Katholieke Kerk leert dat deze sacramentalia feitelijk de genade verlenen. Maar een van de grootste problemen zijn voor deze protestanten toch wel de relikwieën van heiligen – de botten, as, kleren, persoonlijke bezittingen van de apostelen en andere heilige mensen die door de Kerk herdacht worden en soms in verband gebracht worden met wonderlijke genezingen en andere handelingen van God.
Hier volgt de wijze waarop Bart Brewer, ex priester en hoofd van de Mission to Catholics International, zijn bezwaar formuleert in zijn autobiografie, ‘Pelgrimsreis vanuit Rome’:
“Een andere dogma dat de Katholieken al eeuwen lang hindert is de verering van relikwieën en de claims dat ze magische kracht hebben. Zelfs Maarten Luther vroeg zich af hoe het kan dat er 26 Apostelen in Duitsland begraven liggen, terwijl er in de gehele Bijbel maar 12 zijn geweest! En er wordt gezegd dat wanneer je alle stukjes hout, waarvan gezegd wordt dat ze van Christus' kruis komen, bij elkaar voegt, dat je dan een tientonner vragenwagen nodig zou hebben om hem te dragen. Het is toch wel duidelijk dat de meeste relikwieën bedrog zijn. En er is niets in de Bijbel wat de verering van relikwieën ondersteunt, zelfs al zouden ze echt zijn.” (Pag. 132).
Dit is toch wel een unieke paragraaf, omdat elke zin minstens een of twee blunders bevat. Laten we ze langsgaan.
De eerste claim is dat relikwieën Katholieken al eeuwen lang hinderen. Gezien de hoge achting die Katholieken door de jaren heen voor de relikwieën gehad hebben, is deze stelling absurd. Het zijn niet de Katholieken die erdoor gehinderd werden – het waren de niet-katholiek mensen (en ex-katholieken).
En de Kerk claimt niet dat relikwieën magische krachten hebben. Opvallend is dat Brewer ook geen enkel Katholiek werk citeert waar een dergelijke claim gedaan wordt – omdat een dergelijk werk niet bestaat. Het sacramentele systeem is tegengesteld aan magie. Bij magie wordt iets materieels beschouwd als oorzaak van iets spiritueels; met andere woorden, van een lagere oorzaak wordt geloofd dat het een hoger effect heeft.
Geen magie in sacramenten
De sacramenten (en afgeleid daarvan sacramentalia en relikwieën) dwingen God niet om op een bepaalde manier te werken. Hun gebruik hangt van God af, die hun effectiviteit oprichtte, het effect is dus goddelijk, niet van natuurlijke oorsprong. Het is God die het gebruik van relikwieën goedkeurt; het is geen kwestie van God overweldigen door eigen kracht of door de krachten van de natuur, wat magie probeert te doen.
Toen Jezus de blinde man genas, in Joh. 9: 1-7, gebruikte de Heer toen magische modder en speeksel? Was het een soort magisch drankje dat Hij mengde, of was het simpelweg zo dat Jezus materie gebruikte in verband met de overdracht van zijn genade? De Heere is geen dualist. Hij heeft de materie gemaakt, Hij heeft de materie lief, en had geen scrupules om zelf materie te worden, om zo onze redding te bewerken.
In de volgende zin maakt Brewer de relikwieën belachelijk door te verwijzen naar Luther’s commentaar, maar de repliek zou hem toch duidelijk moeten zijn. Afgezien van het feit dat er meer dan twaalf apostelen in de Bijbel genoemd worden (er zijn er minimaal 16, Paulus, Barnabas, Jacobus de rechtvaardige en Matthias meetellend), is er geen reden om aan te nemen dat het skelet van een heilige op één plek bewaard moet worden in een reliekschrijn. We weten, daarentegen, over de eerste Christenen die de botten bewaarden van hen die gestorven waren tijdens vervolgingen, dat dit ongebruikelijk is. Het was gebruikelijker om de botten te verdelen, zodat meerdere gemeenschappen een deel van de reliek zouden krijgen, de schedel hier, de handen daar, en de botten nog ergens anders. Daarom is gepast dat meerdere steden claimen dat ze de reliek van een bepaalde heilige hebben.
Tientonner met aanbidding?
Nu het klassieke argument. Zoals Brewer het formuleert, wanneer je alle zogenaamde delen van het echte kruis bijeenvoegt zou je een tientonner nodig hebben om hem te vervoeren. Dat is een moderne manier om de beschuldiging te formuleren. Vroeger werd gezegd dat al die stukken bij elkaar genoeg zouden zijn om een oorlogsschip te bouwen, maar goed oorlogsschepen worden tegenwoordig niet meer van hout gemaakt.
Hoe het ook zij, de beschuldiging is nonsens. In 1970 heeft een Fransman, Rohault de Fleury, alle relikwieën van het kruis gecatalogiseerd, inclusief de relikwieën die volgens overlevering bestaan hebben, maar verloren gegaan zijn. Hij mat de bestaande relikwieën en schatte de grootte van de verloren relikwieën. Hij telde alles bij elkaar op en stelde vast dat wanneer je alle aan elkaar lijmt, dat je dan hooguit genoeg hebt voor een derde van het kruis. Het schandaal is dus niet dat er te veel hout is. Maar het schandaal is dat het grootste deel van het ware kruis, nadat het in de vierde eeuw in Jeruzalem opgegraven was, opnieuw verloren gegaan is.
Brewer’s volgende aanklacht is deze: “Het is toch wel duidelijk dat de meeste relikwieën bedrog zijn.” Het is echter in het geheel niet duidelijk. Er is zeker niets, van wat hij zegt, dat daarop wijst. Is er fraude geweest? Zeker. Maar in de meeste gevallen weet men dat relikwieën echt zijn, of is er gegronde reden om aan te nemen dat ze echt zijn, zelfs wanneer compleet bewijs onmogelijk.
Neem het fameuze doodskleed van Turijn, wat al jarenlang door wetenschappers onderzocht is. De wetenschapper geven toe dat ze niet kunnen vaststellen dat het doodskleed het feitelijke begrafeniskleed van Christus was – ze geven toe dat dat onmogelijk is – maar ze zeggen ook dat ze misschien in staat zijn om de mogelijkheid van fraude uit te sluiten. Dat betekent, ze laten blijkbaar zien dat het kleed een doodskleed was gedragen door iemand die op dezelfde manier gekruisigd was als Christus, mogelijk in dezelfde periode (er is veel discussie over de leeftijd van het kleed, en de C14 methode die gebruikt is is onvolkomen), en in hetzelfde gebied als waar Christus gekruisigd is.
De meeste relikwieën kunnen ook niet op fraude berusten, omdat ze van gewone heiligen zijn waarvan de geschiedenis bekend is en waarvan de overblijfselen nooit verloren gegaan zijn.
De Kerk heeft nooit verklaard dat een bepaalde relikwie – zelfs van het kruis – echt is. Maar de Kerk geeft haar goedkeuring aan relikwieën die met redelijke waarschijnlijkheid echt zijn.
Is er ruimte voor twijfel?
Is er altijd ruimte voor twijfel bij hen die daarnaar op zoek gaan? Natuurlijk. En wanneer dit zo is bij het doodskleed van Turijn, is het zeker het geval bij andere relikwieën.
De scepticus kan altijd zeggen, “dit is mogelijk niet zus of zo geweest”, of “Je hebt misschien ongelijk”, en we moeten toegeven dat dit zo is. Er is mogelijk een fout ingeslopen, of neprelikwieën zijn mogelijk verwisseld voor de echte relikwieën.
We beoordelen relikwieën op dezelfde manier als we de geloofwaardigheid van andere dingen beoordelen. Heeft George Washington echt in een bepaald bed geslapen? We moeten speurwerk verrichten om erachter te komen. Maar we weten het misschien nooit zeker. We moeten misschien vertrouwen op waarschijnlijkheden. Aan de andere kant kunnen we onomstotelijk bewijs hebben, wat alleen maar ontkend kan worden door een scepticus die meent dat George Washington sowieso nooit bestaan heeft.
Zo is het ook met relikwieën. Sommige zijn ontegenzeggelijk echt. Bij andere is dat zo zeer aannemelijk dat het vreemd zou zijn om aan de echtheid te twijfelen. Bij sommige is het slechts waarschijnlijk. En van sommige, ja echt, is het onwaarschijnlijk dat ze echt zijn (maar we willen ze toch niet weggooien, voor het geval we ernaast zitten en echte relikwieën weggooien).
Geen verering?
Tenslotte concludeert Brewer dat “er is niets in de Bijbel wat de verering van relikwieën ondersteunt, zelfs al zouden ze echt zijn.” Wederom: niet waar.
Een van de meeste ontroerende getuigenissen van verering van een relikwie is die van Christus eigen Lichaam. In plaats van Zijn lichaam aan het kruis te laten, om door de Romeinen afgenomen te worden en weggegooid (zoals destijds de gewoonte was), heeft Josef van Armatea moedig bemiddeld bij Pilatus, om Christus’ lichaam te krijgen (Matt. 27: 60). Nicodemus kwam en doneerde honderd pond van specerijen om te wikkelen in de doodsdoeken (Joh. 19: 39), een hoeveelheid specerijen die alleen maar voor de meest geëerde doden gebruikt werd. En nadat Hij begraven was, gingen de vrouwen direct het graf bezoeken (Matt. 28: 1) om Christus lichaam verder te zalven met specerijen, alhoewel het lichaam al in het verzegelde graf lag (Mar. 16: 1; Luc. 24: 1). Deze daden van devotie waren veel meer dan de gebruikelijke eer die getoond werd aan de overblijfselen van een dode; het waren betuigingen van groot respect voor het lichaam van de meest heilige man – in dit geval, de heiligste man die ooit geleefd heeft, want Hij was de geïncarneerde God.
Relikwieën in het vroege Christendom
Er wordt expliciet gesproken van de verering van relikwieën in een heel vroeg geschrift over het martelaarschap van Polycarpus, dit is geschreven door de mensen uit Smyrna in 156 na Christus. In dit geschrift beschrijven ze de gebeurtenissen na de verbranding van Polycarpus op de brandstapel “We namen zijn botten, die waardevoller zijn dan kostbare edelstenen en fijner dan het zuiverste goud, en legden ze op een gepaste plaats, waar de Heere het ons mogelijk maakt om bijeen te komen, zodat we in blijdschap en vreugde de geboortedatum van zijn martelaarschap kunnen vieren.”
Bij het bespreken van de verering van relikwieën in de vroege Kerk schrijft de anti-katholieke historicus Adolph Harnack: “…geen van de gerespecteerde kerkvaders beperkte het. Maar zij allen, zelfs de Cappadociërs, keurden het goed. De talloze wonderen door botten en relikwieën leken hun verering te bevestigen. De Kerk wilde deze praktijk dus niet opgeven, hoewel er een gewelddadige aanval tegen kwam van een paar heidenen en afgezien daarvan door de Manicheeërs” (Harnack, Geschiedenis van het dogma, tr., IV, 313).
In de vierde eeuw verklaarde de grote Bijbelgeleerde Hieronymus: “We aanbidden niet, we verafgoden niet, uit angst dat we zouden buigen voor het schepsel in plaats van voor de Schepper, maar we vereren de relikwieën van martelaren, opdat we Hem beter vereren, wiens martelaren zij zijn” (Ad Riparium, i, P.L., XXII, 907).
Relikwieën in de Schrift
Houdt in gedacht wat de Kerk zegt over relikwieën. Ze zegt niet dat er magische krachten in zitten. Er zit niets in die relikwieën zelf, of het nu een bot van de apostel Petrus betreft of water van Lourdes, dat helende krachten heeft. De Kerk zegt slechts dat de relikwieën de aanleiding kunnen zijn voor Gods wonderen, en hierin volgt de Kerk de Schrift.
Het gebruik van de botten van Elia brachten een dode man tot leven: “Daarna stierf Elísa, en zij begroeven hem. De benden nu der Moabieten kwamen in het land met het ingaan des jaars. En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elísa; en toen de man daarin kwam, en het gebeente van Elísa aanroerde, werd hij levend, en rees op zijn voeten.” (2 Kon. 13: 20-21). Dit is een ongeëvenaard Bijbels voorbeeld van een wonder van God door contact met een relikwie van een heilige!
Vergelijkbare gevallen zijn de bloedvloeiende vrouw die genezen werd door het aanraken van Christus’ kleed, en de zieken die genezen werden toen Petrus schaduw hem beschaduwde (Hand. 5: 14-16). “En God deed ongewone krachten door de handen van Paulus; Alzo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken, en de boze geesten van hen uitvoeren.” (Hand. 19: 11-12).
Als dit geen voorbeelden zijn van het gebruik van relikwieën, wat dan wel? In het geval van Elisa is er sprake van een Lazarus-achtige opstanding uit de doden, door contact met de botten van de profeet. In de Nieuwtestamentische voorbeelden, zijn het dingen (een kleed, de schaduw, zweetdoeken en gordeldoeken) die gebruikt werden om effect te sorteren. Er is dus een perfecte congruentie tussen de hedendaagse Katholieke praktijk en de aloude praktijk. Wanneer je alle hedendaagse Katholieke relikwieën als fraude afwijst, moet je ook deze Bijbelse voorbeelden als fraude afwijzen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten