dinsdag 20 juli 2010

De verering van relikwieën


In het begin schiep God hemel en aarde en Hij maakte de mens uit aarde en blies de levensadem in zijn neus, zo werd de mens een levend wezen. De mens is de kroon op de schepping en het beeld van God en ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest. Het is dus niet alleen onze geest die geheiligd wordt, ons geloof is niet alleen geestelijk, maar ook lichamelijk en stoffelijk. Sterker nog, God zelf is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, Hij nam ons vlees en bloed aan. Die heiliging van het lichaam is bij Christus al volkomen, Hij heeft een verheerlijkt lichaam gekregen , maar ook verscheidene heiligen zijn ons voorgegaan, Henoch, Elia, en onze Moeder die allen ten hemel opgenomen zijn met lichaam en ziel. Daar gaat het bij ons ook naar toe, het perspectief dat ons daarmee gegeven wordt is rijk en troostvol.



De eenheid van geest en materie is in heel de Bijbel te lezen, God schakelt mensen in met lichaam en ziel, maar ook hun kleren, hun staf enzovoorts. Mozes slaat met zijn staf op het water van de Nijl en het verandert in bloed, of hij gooit zijn staf op de grond en hij verandert in een draak. Elisa sloeg met de mantel van zijn geestelijk vader Elia op het water van de Jordaan en het water spleet in tweeën. Ook de botten van heiligen gebruikt Hij en geeft ze levenwekkende kracht. De geest van God was van Elia overgegaan op Elisa, dat zit hem zelfs in zijn botten. We lezen immers dat Elisa later gestorven en begraven is en wanneer dan tijdens een van de oorlogen een dode soldaat in zijn graf gegooid wordt en in contact komt met de botten van Elisa, wordt hij weer levend (2 Kon 13). Nieuwtestamentisch is het niet anders, de mensen hoeven de zweetdoeken van Paulus maar naar de zieken te brengen en hun kwalen worden genezen (Hand 19). Ja, het is al genoeg dat de schaduw van Petrus op een zieke valt (Hand. 5).

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerste christenen de botten en andere relikwieën van martelaren bewaarden en deze gepaste eer gaven. Hierin is het Christendom heel anders dan andere godsdiensten en anders dan de Romeinen in die eerste eeuwen na Christus’ hemelvaart. Christenen begraven hun doden in de kerk en leven zo dicht bij ze, of ze worden om de kerk heen begraven. Dit is trouwens ook heel anders dan bij de moderne mens voor wie dood dood is, en die zijn as laat uitstrooien over de zee of die doden begraaft buiten het dorp, weg uit ons zicht, weg uit onze gedachten. Nee, zo denkt de christen niet. Wij zijn met elkaar verbonden door een onlosmakelijke band, de gemeenschap der heiligen, zelfs de dood kan ons hierin niet van elkaar scheiden. Wij blijven door die geestelijke band met elkaar verbonden; zij die boven zijn denken aan ons, evenals wij hier beneden aan hen daarboven denken.

Het is belangrijk een bepaald aspect van de relikwieënverering nader toe te lichten, dat is het verschil tussen relikwieënverering en magie of tovenarij. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Jezus gebruikt op een gegeven moment een papje van modder en speeksel om de ogen van een blinde te genezen. Vanzelfsprekend had God dit ook zonder modder en speeksel kunnen doen, wanneer Hij spreekt dan is het er, maar Hij heeft die materie willen gebruiken om dit wonder te verrichten. Toch is er geen sprake van magische modder of wonderspeeksel, de kracht zit hem niet in die modder of in dat speeksel. Het is een wonder van boven, door God, middels materie beneden. Bij tovenarij en magie is het net andersom, de kracht zit hem in de materie en door die materie wordt iets hogers, iets wonderlijks, bewerkstelligd.

In alle eeuwen is er weerstand geweest tegen de verering van relikwieën, het zou Onbijbels zijn en afgoderij. De Kerk is nooit moe geworden uit te leggen wat ze leert en waarom deze leer Bijbels is en in alle eeuwen zo geleerd is. Het concilie van Trente heeft dan ook over de relikwieën uitgesproken dat: “Niet dat men gelooft, dat in hen één of andere godheid of kracht schuilgaat, waardoor zij vereerd moeten worden, of dat men iets van hen zou kunnen vragen, of dat de mensen vast vertrouwen moeten hebben in beelden, zoals vroeger door heidenen werd gedaan, die hun hoop stelden op afgodsbeelden, maar, omdat de eer, die hun bewezen wordt, betrekking heeft op het oerbeeld (prototypa), zodat wij door de afbeeldingen die wij kussen en voor wie wij het hoofd ontbloten en neerknielen, Christus aanbidden en de heiligen, wiens afbeelding zij vertegenwoordigen, vereren.” Dit is niet iets nieuws, geen door Trente bedachte theorie. Maar het is de leer van de Kerk van alle eeuwen en plaatsen, zo heeft ook het tweede concilie van Nicea in 787 uitgesproken dat de heilige afbeeldingen gepaste eer toekomt, maar dat deze niet aanbeden mogen worden, die eer komt alleen aan God toe. Er is dus een verschil tussen vereren, dat is eer doen toekomen en aanbidden, dat is als goddelijk wezen vereren, waarbij de hoogste vorm van aanbidding de H. Mis is. Er is door de Kerk gestreden tegen misbruik van relikwieën en tegen bijgeloof. Trente heeft ook schandelijk geldgewin met relikwieën scherp veroordeeld en hiermee heeft Trente een praktijk die soms scheefgegroeid was rechtgetrokken.

In onze dagen is de verering van relikwieën, in ieder geval in Nederland en België, op veel plaatsen in onbruik geraakt. Menige kerk heeft haar relikwieën weliswaar nog, maar slechts weinig gelovigen geven ze de gepaste eerbied. Dit past ook in het huidige modernistische plaatje, tabula rasa, we worden blanco geboren en zijn niet verbonden met onze voorouders. Vroeger waren de mensen achterlijk en nu leven we in een verlichtte tijd waar we wel beter weten, zo redeneert men. Laten wij onze voorouders blijven gedenken en in ere houden. De heilige Willibrord heeft veel gedaan voor de kerstening van ons volk, heeft de afgodsbeelden stukgeslagen, laten onze huidige Bisschoppen hier een voorbeeld aan nemen en moed tonen zoals hij dat gedaan heeft. Ik ben dan ook dankbaar dat er sinds negen jaar weer een Willibrordprocessie gehouden wordt in Utrecht. Zijn relikwieën worden onder het altaar van de Utrechtse Kathedraal bewaard, dit doet ons denken aan hetgeen geschreven is in Openbaringen 6: 9 en 10: “Toen het lam het vijfde zegel verbrak, zag ik onder het altaar de zielen van hen die vermoord waren vanwege het woord van God en het getuigenis dat zij hadden afgelegd. Zij begonnen luid te roepen: ‘Hoe lang nog, heilige en waarachtige heerser, zult U het oordeel uitstellen en ons bloed niet wreken op de bewoners van de aarde?’” Troostrijk dat zij zo voor ons bidden.

Geen opmerkingen: