zaterdag 28 augustus 2010

Blijkt uit verschillende teksten dat God zijn genade niet aan alle mensen schenkt?

Men haalt daarvoor vooral aan: Ps. 147:19-20, Hand. 14:16 en 16:6-7, Rom. 9:13-17, Joh. 17:9.

Ps. 147:19-20 luidt: "Hij maakt van Jacob Zijne woorden bekend, Israël zijne inzettingen en zijne rechten. Alzó heeft Hij aan geen volk gedaan; en zijne rechten, die kennen zij niet." Evenzo Hand. 14:16: "Welke (God) in de verledene tijden alle de heidenen heeft laten wandelen in hunne wegen." Rom. 2:14-15 zegt echter: "Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet, als die betonen het werk der wet geschreven in hunne harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook ontschuldigende." De heidenen kennen Gods geboden dus wèl. Het kan derhalve alleen betekenen, dat zij ze niet zo goed kennen, omdat zij geen bijzondere openbaringen hebben ontvangen. Over genade wordt niet gesproken.

Hand. 16:6-7: "En als zij Frygië en het land van Galatië doorgereisd hadden, werden zij van de H. Geest verhinderd het woord in Azië te spreken: en aan Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynië te reizen, en de Geest liet het hun niet toe." Met Azië wordt hier een Romeinse provincie van die naam in Klein-Azië bedoeld. Daarin lag ook Ephese. Later heeft Paulus op zijn derde apostolische reis nog in die stad gepredikt. Het wil dus niet zeggen, dat zij daar niet mochten prediken, maar dat zij het eerst ergens anders moesten doen (v. 10: in Macedonië).

Rom. 9:11-13: "Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit de roepende, zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal de mindere dienen, gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Esau heb Ik gehaat." v. 16: "Zo is het dan niet desgenen die wil noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods." Paulus handelt hier over de roeping der heidenen en de verwerping der Joden. Hij spreekt hierbij over "haten".. Volgens joods taalgebruik kan dat "minder liefhebben" betekenen, zoals in Gen. 19:30-31, waar het gehaat worden van Lea door Jacob betekent, dat hij haar minder liefhad dan Rachel: "En hij ging ook in tot Rachel, en had ook Rachel liever dan Lea; en hij diende bij hem nog andere zeven jaren. Toen nu de Heere zag dat Lea gehaat was, opende Hij hare baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar." Dat dit hier ook het geval is, blijkt uit v. 24 van hetzelfde hoofdstuk, waar gezegd wordt, dat de Joden, over wie het hier gaat, ook geroepen kunnen worden: "Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden maar ook uit de heidenen." Het betekent in Rom. 9:11-13 dus niet, dat God aan de Joden in het geheel geen genade schenkt, maar dat Hij hen minder liefheeft en daarom minder genade schenkt."

Rom. 9:18: "Zo ontfermt Hij zich dan diens Hij wil, en verhardt dien Hij wil." Dit wordt gezegd van de Egyptische Farao, die de Joden niet wilde laten vertrekken. Dit is een verwijzing naar Ex. 7:3: "Doch ik zal Farao's hart verharden" en Ex. 9:12: "Doch de Heere verstokte Farao's hart". Bij iedere Egyptische plaag wordt echter gezegd dat deze verharding door de Farao zelf geschiedde: "Doch Farao's hart verstokte", "Farao verzwaarde zijn hart". Door deze plagen schonk God hem de genade tot inkeer. Farao wees ze echter af. Daarom schonk God hem geen nieuwe genaden meer, maar liet hem zoals hij was, hardnekkig, zoals Hij tevoren voorspeld had.

Joh. 17:9: "Ik bid voor hen, ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen die Gij mij gegeven hebt, want zij zijn uwe." Jezus bidt hier aan het Laatste Avondmaal voor zijn apostelen om volharding in het geloof. Daarom zondert Hij degenen uit die niet geloven, de wereld. Een weinig later bidt Hij echter ook voor die nog niet geloven, nl. in v. 20: "En ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in mij geloven zullen."

H. Irenaeus in "Adversus Haereses", 4, 37, 1: "En al die dat wel doen, ontvangen roem en eer, omdat zij het goede gedaan hebben, terwijl zij het niet konden doen; die dat echter niet doen, ontvangen het rechtvaardige oordeel Gods, omdat zij het goede niet gedaan hebben, terwijl zij het konden doen."

Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)

Geen opmerkingen: