donderdag 19 augustus 2010

Hebben Roomsen, zoals zij de genade opvatten, God niet meer nodig voor hun zaligheid?

Men meent dat wij onder de heiligmakende genade een substantie verstaan, d.w.z. iets dat geheel op zichzelf staat, iets dat ingestort wordt en verder onafhankelijk voortbestaat van z'n oorsprong, zoals men bijv. water in een glas doet. Wij kunnen hierop antwoorden met onze grootste kerkleraar Thomas van Aquino: "Wat substantieel is in God, wordt accidenteel in de ziel door deelgenootschap aan de goddelijke volmaaktheid."

Christus heeft gezegd: "Blijft in mij, en ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in de wijnstok blijft, alzó ook gij niet, zo gij in mij niet blijft. Ik ben de wijnstok, en gij de ranken: die in mij blijft, en ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder mij kunt gij niets doen." M.a.w.: Gij staat niet op uzelf, maar staat in voortdurende verbinding met Mij; al uw geestelijke kracht put gij voortdurend uit Mij, zoals de ranken hun sap putten uit de wijnstok. Door de heiligmakende genade staan wij dus niet los van God, maar het goddelijk leven in ons putten wij voortdurend uit Christus. Ook Petr. 2:1,4 spreekt daarom over deelgenootschap aan de goddelijke natuur: "Opdat gij door derzelfde der Goddelijke natuur deelachtig zoudt worden."

Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)

Geen opmerkingen: