dinsdag 10 augustus 2010

Is het priesterschap een sacrament?

De apostelen moesten medehelpers en opvolgers hebben, om het H. Misoffer op te dragen, dat volgens de voorspelling van Malachias over de gehele aarde zou worden opgedragen. Door oplegging nu van de handen stelden zij diakens en ouderlingen aan (Hand. 6:6, Hand. 14:23) en verleenden ook aan anderen de macht om de handen op te leggen (1 Tim. 5:22). De diakens werden voor de armenzorg aangesteld. (Hand. 6:3), de ouderlingen moeten dus voor het opdragen van het H. Misoffer zijn aangesteld. Daarom is ook het Nederlandse woord priester afgeleid van de Griekse benaming voor ouderling in het Nieuwe Testament "presbyteros". Blijkens de H. Schrift hadden zij ook tot taak de christelijke gemeente te besturen (1 Petr. 5:2-3) en de andere sacramenten toe te dienen (zie aldaar).

Paulus liet Timoteus te Ephese achter, om daar de Kerk te besturen (1 Tim. 1:3). Onder zijn bevel stonden ook de ouderlingen, de priesters (1 Tim. 5:17-22). Hij mocht pas na rijp beraad de handen opleggen: "Leg niemand haastelijk de handen op", werd hem in dat verband gezegd. Hij stond dus boven de gewone priesters in macht, bestuurde hen en stelde hen aan. Die hogere priesters noemen wij bisschoppen, zoals wij reeds zagen, opvolgers der apostelen in geheel hun macht.

Zelf was hij door de handoplegging van Paulus aangesteld. Deze zegt immers in 2 Tim. 1:6: "Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen". Andere priesters verleenden daarbij assistentie: "Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie, met oplegging der handen van het ouderlingschap". Volgens de Protestanten wordt hier met "gave Gods" een charismatische gave bedoeld, d.w.z. een bijzondere macht, zoals men die in de eerste tijd van God tot nut van anderen ontving, bijv. de gave der talen op het Pinksterfeest. Paulus gebruikt hier in het Grieks immers het woord charisma. Een dergelijke wonderbare macht is echter als tot nut van anderen, uiteraard onafhankelijk van degene die ze bezit. Toch zegt Paulus, dat hij ze moet "opwekken".

Volgens de Katholieken wordt hier de genade bedoeld, die hij bij zijn aanstelling tot priester ontving, om zijn ambt naar behoren te kunnen uitoefenen. Paulus zegt deze woorden immers in de aanhef van zijn brief, die er geheel aan gewijd was, hoe hij zijn ambt moest uitoefenen. Dat was ook een wonderbaar ambt, tot nut van anderen, en daarom charisma genoemd. Maar geen gewoon charisma, want Paulus zegt, dat hij deze gave moet "opwekken". Dat kan alleen van de hulp van Gods genade gezegd worden. Deze laat immers vrij. Wanneer men door handoplegging tot priester wordt aangesteld, krijgt men dus door deze handoplegging van God genade om zijn ambt naar behoren te vervullen. De handoplegging is dus een genademiddel, en moet derhalve door Christus zijn ingesteld. Het is dus een katholiek sacrament.
De genade kan men door de doodzonde verliezen, zoals wij zagen. De priesterlijke macht echter nooit. Dat leert ons vooral de Overlevering.

• H.Augustinus in "Contra epistolam Parmeniani", 2, 13, 28: "Beide zijn een sacrament en worden beide met enige wijding aan de mens toegediend, het een wanneer men gedoopt, het andere wanneer men priester gewijd wordt, en derhalve mag geen van beide in de Katholieke Kerk herhaald worden.

• H. Joannes in zijn homilie op de brief van de H. Paulus aan de Philippenzen, 1, 1: "Derhalve zegt hij in zijn schrijven tot Timotheus: "Vervul uw bediening", wijl deze toch bisschop was, wat vaststaat uit de volgende woorden, die hij eveneens tot hem gesproken heeft: "Legt niemand te snel de handen op", en eveneens: "Die u gegeven is bij de handoplegging der priesterschap"; priesters toch zouden niet tot bisschop gewijd hebben.

Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)

Geen opmerkingen: