In de tien geboden wordt gezegd (Ex. 20:3-5; Deut. 5:7-9): "Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Gij zult u geen gesneden beeld noch enige gelijkenis maken van hetgeen dat boven in de hemel is, noch van hetgeen dat onder de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een ijverig God". God verbood hier alle beelden en afbeeldingen, zowel van Zichzelf als van de schepselen, en zowel afgodische als niet-afgodische verering daarvoor.
God moet hiervoor een bijzondere reden hebben gehad, want van nature zijn zij zeer geschikt om onze aandacht op het hogere te vestigen. De mens bestaat nu eenmaal uit ziel en lichaam. Het zien van beelden van Christus en de heiligen vestigt onze aandacht op hen, waardoor wij worden opgewekt tot godsvrucht en deugd. Welk een innigheid gaat er bijv. niet uit van de kerststal, terwijl de Protestanten tevreden moeten zijn met alleen de kerstboom! Men kan het zien aan protestantse kinderen, die naar de kerststal in de Roomse kerk gaan zien, nog niet zo door vooroordeel verblind, terwijl zij, als zij groter geworden zijn, zich verplicht achten om vol afschuw naar de beelden om te zien. Ook uit de H. Schrift blijkt, dat God een bijzondere reden voor het verbod gehad moet hebben, want in Ex. 25:18-22 gelastte Hijzelf de twee engelen boven de Verbondsark te vervaardigen en in Num. 21:8 de koperen slang. Ook toen wel niet ter verering, maar er blijkt toch uit, dat God tegen beelden op zich geen bezwaar heeft.
Deze reden moet geweest zijn het gevaar voor afgodische verering. Doordat alleen het joodse volk de ware God vereerde, was er door aanraking met de omliggende volkeren allergrootst gevaar voor afgoderij. Aanhoudend moest God het joodse volk hierom bestraffen, terwijl zij toch zo vaak met de ware God in aanraking kwamen. Ook de samenhang van het verbod wijst hierop: "Vóór het verbod verbiedt God afgoden en na het verbod geeft Hij als reden, dat Hij ijverzuchtig, jaloers, is, dus geen mededinger duldt.
Vanaf de eerste christentijden vindt men godsdienstige verering van beelden, zoals de catacomben overvloedig getuigen. Voor de Katholieken, die geloven in de Overlevering en het gezag der Kerk, volgt hieruit dat Christus het verbod heeft opgeheven.
Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten