St. Paulus zegt in Rom. 5:9: "Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door zijn bloed, zullen wij door hem behouden worden van de toorn". Op zich behoeft dit geen zekerheid, maar kan het een groot vertrouwen betekenen. Aangezien het juist vooral teksten van St. Paulus zijn, die doen zien, dat men de heiligmakende genade en daardoor het recht op de hemel kan verliezen (antw. 12), kán het ook alleen maar een groot vertrouwen betekenen. St. Paulus drukte zich wel meer zo uit. In 2 Tim. 4:7-8 lijkt hij wel zeker te zijn van zijn zaligheid: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Here, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal." Toch is dat slechts een groot vertrouwen, want in 1 Kor. 4:4 zegt hij: "Want ik ben mijzelve van geen ding bewust, doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar die mij oordeelt is de Here."
1 Joh. 3:9 zou die zekerheid óók leren: "Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want zijn zaad blijft in hem, en hij kan niet zondigen; want hij is uit God geboren." Hier lijkt geleerd te worden, dat als men de genade eenmaal heeft ontvangen, deze niet meer door een doodzonde verloren kan gaan. Niettemin zagen we verschillende teksten, die zeggen, dat het wel kan. Ja, zelfs even tevoren zegt Johannes zelf in Joh. 2:28: "En nu kinderkens, blijft in hem". Men kan dus de gemeenschap met God van de heiligmakende genade verliezen, want anders behoefde deze aansporing niet gedaan te worden. We kunnen bovenstaande tekst daarom als volgt verklaren: "Zolang men de heiligmakende genade bezit, doet men geen doodzonde, want zodra men een doodzonde doet, gaat zij op hetzelfde ogenblik verloren.
Christus zelf leerde deze zekerheid, want hij zei: "Mijne schapen horen mijne stem, en ik ken ze, en zij volgen mij, en ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze uit mijne hand rukken. Mijn Vader die ze gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand mijns Vaders." (Joh. 10:27-29). Hier wordt gezegd, dat er uitverkorenen zijn tot het eeuwige leven. Van eeuwigheid is door God vastgesteld, wie dat zijn, en daarom aan Hem bekend. Of het aan de uitverkorenen zelf bekend is, wordt niet gezegd. Daar de zekerheid van de zaligheid niet voortvloeit uit het bezit van de genade, welke men door het geloof deelachtig wordt, zoals de Protestanten leren, maar wel aan God bekend is, kan men het slechts door een bijzondere openbaring van God te weten komen, zoals bijv. aan de goede moordenaar.
Deze onzekerheid doet geen afbreuk aan de blijdschap van het evangelie, zoals men wel beweert. Al verlangt God medewerking met de genade, behoeven de goede werken toch niet op te wegen tegen het loon, wat ook niet kan, en helpt Hij daarbij krachtig. Aldus kan medewerking met de genade juist een zeer groot vertrouwen verschaffen van te zullen volharden.
Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten