zaterdag 4 september 2010

Prof. op ’t Hof over Thomas à Kempis

Tijdens de 26e Haamstedeconferentie sprak de hersteld hervormde professor op t’ Hof over Thomas à Kempis. Aan deze Haamstedeconferentie namen zo'n 160 predikanten uit verscheidene hervormde en gereformeerde kerken deel die willen uitgaan van de beginselen van de Reformatie en Nadere Reformatie. Professor op ‘t Hof heeft grote waardering voor Thomas à Kempis, zoals ook veel Gereformeerde oudvaders uit de tijd kort na de Reformatie waardering voor hem hebben, zoals Gisbertus Voetius en Willem Teellinck. Het feit dat Thomas à Kempis op en top rooms-katholiek is heeft hen er niet van weerhouden om hem met instemming te citeren en hun grote waardering voor hem uit te drukken. Ze beweren zelfs dat Thomas’ boek Navolging van Christus, na de Bijbel, het meest godvruchtige boek is. Ze durven daarmee over de grenzen van hun eigen Kerk heen kijken, zonder de in hun ogen verkeerde, rooms-katholieke elementen te negeren. Veel van de huidige theologen denken in breuken en de kerkgeschiedenis lijkt voor hen te beginnen in 1517. Ze zijn eventueel nog bereid om te erkennen dat het in de eerste zes eeuwen van de kerkgeschiedenis redelijk goed was, maar daarna braken toch de donkere middeleeuwen aan. Het is een soort zwart-wit denken, waarbij alle nuance verloren is gegaan. Ondanks zijn genuanceerde spreken is op ’t Hof hard in zijn oordeel over de typisch roomse elementen bij à Kempis, bijvoorbeeld over het feit dat hij zich teruggetrokken heeft in een klooster. Dit is bevreemdend, omdat Navolging van Christus juist vrucht is van de stilte in het klooster, waarbij Thomas niet gehinderd werd door het rumoer van de wereld. Hij veroordeelt als Hervormde predikant, logischerwijs, ook visie van Thomas à Kempis op het avondmaal, de Heilige Mis. Op dit punt heeft ook Prof. op ’t Hof ook last van breuk denken, de gehele geschiedenis heeft de Kerk, en hebben de oudvaders, immers geleerd dat Christus werkelijk aanwezig is in de eucharistie. Een deel van deze oudvaders is door de apostelen zelf onderwezen [1], en die hebben hun onderwijs gekregen van de Here Jezus . De Rooms Katholieke visie op de eucharistie is dus geen middeleeuwse uitvinding, geen ketterij van later datum, maar de kerkleer die door Jezus zelf geleerd werd.

Professor op t’ Hof heeft grote waardering voor de vroomheid van Thomas à Kempis. Hij is van mening dat de reformatoren, en met name Calvijn, te weinig aandacht hadden voor devotie en Bijbelse vroomheid. Dit wordt veroorzaakt, zo denkt hij, doordat al hun aandacht uitging naar dogmatiek, liturgie en Kerkregering. Deze eenzijdigheid werd later rechtgetrokken door de puriteinen en de mannen van de Nadere Reformatie. Zij maakten veel gebruik van de geschriften die ontstaan waren ten tijde van de Moderne Devotie. Professor op t’ Hof ziet met vreugde dat de Heilige Geest Zijn Kerk nooit verlaten heeft, ook niet tijdens de donkere middeleeuwen, het licht van het Evangelie heeft krachtig geschenen in het boekje Navolging van Christus van Thomas à Kempis. Ook vandaag aan de dag krijgt de Bijbelse devotie naar zijn mening te weinig aandacht, welke protestant vast bijvoorbeeld nog, terwijl dit toch duidelijk in de Bijbel staat, daar gaat bidden en vasten altijd samen.

Een ander punt dat aan bod komt in de lezing van Prof. Op ’t Hof is de onverdienstelijkheid van de goede werken, we kunnen ons als mens op niets beroemen of doen voorstaan. Hij ziet hierin veel herkenning bij Thomas à Kempis die ook vaak waarschuwt voor eigendunk, hoogmoed en je doen voorstaan op je goede werken. In de Navolging van Christus heeft Thomas gezegd: “ laat u nooit voorstaan dat gij iets zijt om uw goede werken. Want gij zijt voorwaar een zondaar, onderhevig aan vele gebreken, en daarin verward.” Maar dezelfde Thomas heeft ook gezegd: "voorwaar, op de dag van het oordeel zal men ons niet vragen wat wij gelezen, maar wat wij gedaan hebben; nog hoe fraai wij gesproken, maar hoe godsdienstig wij geleefd hebben." ( Boek 1 H. 3 § 5). Het oordeel wordt dus wel degelijk gebaseerd op de werken die wij gedaan hebben en niet alleen op basis van al dan niet geloven. Geen sola fide, want we weten dat “een mens uit de werken gerechtvaardigd wordt, en niet alleenlijk uit het geloof” (Jak. 2: 24). Waarbij tegelijkertijd gezegd moet worden dat wij tot niets in staat zouden zijn wanneer God ons daartoe de kracht niet geeft, al het goede wat de mens heeft is helemaal van God afkomstig, we worden zalig op grond van het enige offer van onzen Zaligmaker Jezus Christus. Toch kun je bij goede werken spreken van verdienste. In 1 Cor. 9: 24-25 wordt het hemelse loon zelfs vergeleken met de prijs in een wedloop. Iedereen zou het toch onrechtvaardig vinden, wanneer daarbij de prijs werd toegekend aan wie ze niet verdiend heeft. De hemel wordt derhalve door de goede werken verdiend. Maar tevens is het een loon uit genade. Uit onszelf zijn wij tot het kwade geneigd, tot weinig goeds en slechts voor korte tijd in staat, terwijl het loon goddelijk van aard is, namelijk de hemelse aanschouwing, dus ver boven onze krachten. Door de heiligmakende genade heeft God ons echter in dezelfde orde als het loon verheven, en door zijn hulp staat Hij ons bij om overeenkomstig dit hogere leven goede werken te verrichten. Toch is God daarom nog niet verplicht deze goede werken te belonen, want wij doen zelf niet anders dan onze plicht. God heeft echter loon toegezegd, en daardoor is Hij verplicht het ons te schenken en hebben wij recht het te ontvangen.
Mijn indruk is dat veel gereformeerden denken dat katholieken hoogmoedig leven en erop vertrouwen de hemel wel te zullen ontvangen vanwege hun goede werken. Nu zullen dergelijke katholieken vast en zeker bestaan, maar het is zeker niet katholiek dit te denken. Als voorbeeld haal ik Toon Hermans aan, maar ik kan evengoed honderden andere katholieken aanhalen, die eens een prachtig gedichtje schreef:

Heer,
ik acht mijzelf niet waardig
met U te spreken,
maar als ik Uw heilig lijden overweeg
en bedenk wat U voor ons hebt gedaan
dan vat ik moed
en zeg ik weer:
‘Heer, hoor mijn gebed.’


Hoogmoed, vertrouwen op eigen prestaties en ontkennen van eigen zondigheid is totaal vreemd aan het Katholieke geloof.

Een ander wijdverbreid misverstand is dat bij katholieken Christus niet centraal zou staan omdat bij hen Maria en de heiligen centraal zouden staan. Verering van heiligen en Maria wordt in mindering gebracht op de aanbidding en eer die alleen God toekomt. Voor een katholiek is dit echter niet geen tegenstelling, de heiligen zijn voorbeelden voor ons vanwege hun navolging van Christus. En Maria is het die ons op haar Zoon, de Here Jezus, wijst. Dit centraal stellen van Christus blijkt het meest duidelijk tijdens de heilige Mis, vooraan in de kerk is onze blik gericht op Christus, die werkelijk onder ons aanwezig is, en onze blik is dus niet gericht op de dominee die voor ons staat op een preekstoel, zoals het geval is bij protestanten. Het hoogtepunt van de heilige Mis is de eucharistische dienst, het avondmaal, waarin Christus tot ons komt, zich met ons verenigd, en in ons woont. Dat Thomas à Kempis Christus centraal stelt is dus niet uitzonderlijk voor een katholiek waar is juist heel gewoon.

Professor op ’t Hof verlangt naar het herstel van de eenheid en wil nog liever vandaag dan morgen terug naar de Moederkerk. Zijn toonzetting is vriendelijk en hij zoekt oprecht naar wat katholieken en protestanten bindt. Ik eindig met de woorden van Thomas, waarbij ik ook denk aan mijn protestantse broeders en zusters, al zijn ze dan ook ver van de Kerk afgedwaald.

Welaan, broeders! Laten wij tezamen voortgaan: Jezus zal met ons zijn. Wij hebben dit kruis opgenomen om Jezus; laten wij om Jezus aan het kruis gehecht blijven. Hij, die onze leidsman is en onze voorganger, zal ook onze helper zijn. Ziet, onze Koning gaat voor ons op, en Hij zal voor ons strijden. Laat ons moedig volgen; niemand vreze of verschrikke; laten wij bereid zijn om heldhaftig in de strijd te sterven, en laten wij onze roem niet schandvlekken, met van het kruis weg te vluchten.


[1] • "Zij onthouden zich van Eucharistie en gebed, omdat zij niet belijden, dat de Eucharistie het Vlees is van onze Verlosser Jezus Christus" (H. Ignatius (+ 107) in zijn brief aan de christenen van Smyrna, 7, 1).
• "Wij nuttigen dat immers niet als gewoon brood en gewone drank; maar wij zijn onderricht, dat zoals Jezus Christus, onze Zaligmaker, vlees geworden door het woord Gods, vlees en bloed bezat terwille van onze zaligheid, zo ook die spijs, waarover door het gebed, dat zijn eigen woorden bevat, dank gezegd is, waarmede ons vlees en bloed op haar beurt gevoed worden, vlees en bloed is van die vleesgeworden Jezus." (H. Justinus (ca. 106-163) in zijn Apologia", I, 66).
• "Wanneer derhalve de kelk gemengd en het brood bereid is en het woord Gods ontvangt en de eucharistie wordt van het lichaam en bloed van Christus, waardoor de zelfstandigheid van ons vlees gesterkt wordt en waaruit het bestaat, hoe ontkent men dan, dat het vlees de gave Gods kan ontvangen, die het eeuwige leven is, dat met het bloed en lichaam van Christus gevoed wordt, en een lidmaat van Hem is." (H. Irenaeus (ca. 140-202) in "Adversus Haereses", 5, 23).
• "Het vlees wordt met het lichaam en bloed van Christus gevoed, opdat ook de ziel met God gevoed wordt." (Tertullianus (ca. 160-222) in "De carnis resurrectione", 8).
• "Gij, die gewoon zijt geweest bij de goddelijke geheimen aanwezig te zijn, weet, hoe, wanneer gij het lichaam des Heren ter hand hebt genomen, gij er met alle zorg en eerbied op let, dat zelfs geen klein stukje ervan verstrooid geraakt, opdat van de geconsacreerde offergave niets verloren gaat; gij acht u immers schuldig, en doet dat terecht, als iets daarvan door nalatigheid verstrooid raakt. Als gij nu om zijn lichaam te bewaren, zo'n uiterste zorg in acht neemt, en wel terecht een uiterste, hoe meent gij dan dat het tot een geringer vergrijp behoort het woord Gods te veronachtzamen dan zijn lichaam?" (Origenes (185-254) in zijn homilie op Exodus, 13, 3).
• "Gij zegt misschien: Mijn brood is gewoon brood. Maar dat brood is brood vóór de woorden der sacramenten; wanneer de consecratie is aangebroken, wordt het van brood het vlees van Christus.( H. Ambrosius in "De sacramentis", 4, 4, 14).
• “Want Christus hield Zich in Zijn eigen handen, toen Hij, terwijl Hij Zijn eigen lichaam aanbood, zeide: "Dit is mijn lichaam." Hij hield immers dat lichaam in Zijn eigen handen." (H. Augustinus in zijn commentaar op Ps. 33, 1, 10).

Geen opmerkingen: