woensdag 14 december 2011

De vergeving van zonden


Catholic Answers, San Diego: 2004, www.catholic.com

Alle verzoening van zonden is gegrond op het voldane werk van Christus op Golgotha, maar hoe wordt deze verzoening door de individuele gelovige ontvangen? Heeft Christus middelen aan de Kerk gegeven om zonden weg te nemen? Leert de Bijbel ons dat er twee middelen zijn?

De doop neemt de erfzonde die we geërfd hebben van Adam (oorspronkelijke zonde) weg, evenals alle zonde die we voor onze doop gedaan hebben. Zonden die we zelf hebben begaan worden feitelijke zonden genoemd, omdat ze komen door onze eigen daden. Daarom is het dat Petrus de menigte op de Pinksterdag zegt: “Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” (Hand. 2: 38), en toen Paulus gedoopt werd toen werd hem gezegd: “En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen, en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren”(Hand. 22: 16). En dus schreef Petrus later: “Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”(1 Pet. 3: 21).

Voor de zonden die na de doop gepleegd zijn is een ander sacrament benodigd. Het wordt wel boete, biecht en verzoening genoemd, waarmee de verschillende aspecten ervan aangeduid worden. Gedurende zijn leven vergaf Christus zonden, zoals in het geval van de overspelige vrouw (Joh. 8: 1-11) en de vrouw die Zijn voeten met haar tranen wies (Luk. 7: 48). Hij droeg deze macht in zijn menselijke verschijning als de Messias en Zoon des mensen, zeggende: “Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven” (Matt. 9: 6), dit is ook de reden dat de Evangelieschrijver verklaart dat God: “die zodanige macht den mensen gegeven had” (Matt. 9: 8).

Aangezien Hij niet altijd zichtbaar bij de kerk is, heeft Christus deze macht aan andere mannen en dus aan de Kerk gegeven, dit is zijn blijvende aanwezigheid door alle tijden heen (Matt. 28: 20), zodat vergeving door de generatie heen mogelijk is. Hij gaf deze macht aan de apostelen, zij konden die macht overdragen op hun opvolgers, want de apostelen zijn niet blijvend op aarde, maar de mensen blijven wel zondigen.

God had Jezus gezonden tot vergeving van zonden, maar na Zijn opstanding zei Jezus tot zijn discipelen: “Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden, gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden. En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden”(Joh 20: 21-23). Dit is de een van de twee malen dat ons in de Schrift gezegd wordt God op de mens blies, de andere plaats is Gen. 2: 7, waar Hij de mens tot levende ziel maakt. Dit benadrukt hoe belangrijk de instelling van dit sacrament van boetedoening is.

Het zendingsbevel

Christus zegt Zijn apostelen om Hem na te volgen: gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden” (Joh. 20: 21). Net zoals de apostelen ook Zijn boodschap over de hele wereld moeten verkondigen, zo moeten ze ook de vergeving verder brengen: “Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen” (Matt 18: 18).

En deze macht kwam van God: “En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft” (2 Kor. 5: 18). Zo bevestigt ook Paulus: “Zo zijn wij dan gezanten van Christus’ wege” (2 Kor. 5: 20).

Sommige mensen beweren dat deze macht met het sterven van de apostelen geëindigd is. Maar nee! Sommige bevoegdheden zijn geëindigd, zoals het vermogen om de Schrift te schrijven. Maar de macht om de Kerk als levende, geestelijke gemeenschap in stand te houden is van generatie op generatie overgedragen. Als die geëindigd waren, dan had de Kerk zelf opgehouden te bestaan, of had alleen als abstractie bestaan. Christus gaf het bevel aan zijn discipelen: “Gaat dan henen, onderwijst al de volken”. En dat is een bevel dat veel tijd in beslag neemt. Maar Hij heeft hun beloofd hen daarin bij te staan: “En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleindiging der wereld” (Matt. 28: 19-20).

Wanneer de discipelen echt geloofd hebben dat Christus hun in Zijn plaats de macht gegeven had om sacramenteel de zonden te vergeven, zouden we verwachten dat de opvolgers van de apostelen – de bisschoppen – en de Christenen van de eerste eeuwen, zouden handelen alsof deze macht hen toekomt. Wanneer het echter een uitvinding zou zijn van de kerkelijke of politieke leiders, zouden we verwachten dat we lezen over protesten. Maar in de vroeg Christelijke geschriften vinden we geen enkel teken van protest aangaande de sacramentele vergeving van zonden. Integendeel! We zien dat biechten bij de priester deel is van het oorspronkelijke geloof dat ons overgedragen is door de apostelen.

Veel lef

Loraine Boettner claimt in zijn boek Rooms Katholicisme dat “de mondelinge biecht bij een priester, in plaats van bij God, was geïnstitueerd in 1215 op het vierde Lateraans Concilie. Dit is een extreem voorbeeld, zelfs voor een anti-katholiek. Slechts weinig mensen hebben de moed om deze ‘uitvinding’ zo laat te plaatsen, aangezien er veel geschriften van vroegchristelijke schrijvers zijn die refereren aan de biecht als iets dat al lang bestaat.

Feitelijk heeft het Lateraans Concilie inderdaad gesproken over de biecht. Om de lakse moraal van die tijd tegen te gaan, ze legden de al bestaande praktijk om zonden te belijden vast, door te zeggen dat katholieken minimaal eens per jaar hun doodzonden moeten biechten. Maar het vastleggen hoe vaak dit sacrament gevierd moet worden, is toch niet hetzelfde als het ‘uitvinden’ van een sacrament.

De vroegchristelijke schrijvers, zoals Didache uit de eerste eeuw, geven niet precies aan hoe de zonden beleden moeten worden om vergeving van de zonden te verkrijgen, maar de mondelinge biecht is als een van de kerkelijke voorwaarden genoemd vanaf de tijd van Irenaeus (180 na Chr.). Hij schreef dat de discipelen van de gnostische dwaalleraar Marcus “vele vrouwen hebben verleid … die hun geweten hebben dichtgeschroeid met ijzer. Sommige van deze vrouwen deden een publieke belijdenis van hun zonden, anderen waren te beschaamd om dit te doen, en ze trekken zich in stilte terug van de hoop op leven door God door volledig afvallig te worden, of door tussen de twee kampen te twijfelen” (Tegen ketterijen 1: 22).

Het sacrament van boete en biecht is hier duidelijk in gebruik, Irenaeus spreekt immers van het doen uitwendige belijdenis van zonden, versus stil blijven, waaraan de hoop op eeuwig leven gekoppeld is. Maar vanuit zijn geschriften is nog niet helemaal duidelijk hoe deze belijdenis gedaan wordt. Is het privé bij de priester, of wordt het gedaan voor de hele gemeente met de priester als voorzitter? Een ding is wel duidelijk, Irenaeus is van mening dat dit sacrament voortkomt uit de eerste Christelijke gemeente.

Latere schrijvers, zoals Origenes (241 na Chr.), Cyprianus (251), en Aphraates (337) zijn er duidelijk over dat deze belijdenis bij de priester gedaan moet worden. In hun geschriften wordt dit hele proces van boete exomologesis genoemd wat betekent belijdenis – de belijdenis werd toen gezien als deel van dit sacrament. Cyprianus schrijft dat de vergeving alleen kan plaatsvinden “door de priester”. Ambrosius zegt “dit recht is alleen aan de priester gegeven”. Paus Leo I zegt dat absolutie alleen verkregen kan worden door het gebed van de priester. Deze richtlijnen worden niet als nieuw gezien, maar als aanvaard geloof. We hebben geen bewijs van enig bezwaar, niemand claimt dat deze mannen een ‘uitvinding’ proberen op te dringen.

Belijdenis geïmpliceerd

Let erop dat de macht die Christus aan de discipelen geeft tweeledig is, zonden vergeven of zonden te houden, wat betekent dat iemand onverzoend blijft. Hieruit volgen diverse dingen. Ten eerste konden de discipelen niet weten welke zonden ze moesten vergeven, wanneer die zonden hun niet eerst door de zondaar verteld waren. Dit impliceert dus een belijdenis van zonde. Ten tweede, hun autoriteit was niet slechts om te proclameren dat iemands zonden al door God vergeven zijn, of dat God hun zou gaan vergeven, als ze tenminste oprecht berouw hebben.

Zulke interpretaties doen geen recht aan het onderscheid wat er is tussen vergeven en verkrijgen – en ook niet aan het gewicht dat gegeven wordt aan de uitdrukking in Johannes 20: 21-23. Als God alle zonden al vergeven heeft, of ze allemaal vergeven zal in de toekomst in, een enkele daad van verzoening, dan zou het nutteloos geweest zijn om de discipelen macht te geven om zonden te houden, aangezien vergeving dan iets van alles of niets zou zijn en niets kan in dat geval ‘gehouden’ worden.

Verder, wanneer bij onze bekering ineens alle zonden van verleden, heden en toekomst vergeven zouden zijn, dan zou het niet te begrijpen zijn waarom Christus ons opdraagt om te bidden: “vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren”, wat van ons geëist wordt, zo legt Hij ons uit, omdat ”Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij den mensen hun misdaden niet vergeeft, zo zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven”(Matt. 6: 14-15).

Als vergeving echt gedeeltelijk kan zijn – niet eens en voor altijd – hoe kun je dan weten welke zonden wel en welke niet vergeven zijn, wanneer er geen beslissing van een priester is? Je kunt hierbij toch niet vertrouwen op je gevoel? Nee, de Bijbelgedeeltes zijn alleen te begrijpen wanneer de apostelen en hun opvolgers echte autoriteit hebben gekregen.

Sommige mensen zijn nu nog niet overtuigd. Een ervan is Paul Juris, een voormalig priester en nu een fundamentalist, die een pamflet over dit onder werp geschreven heeft. Dit pamflet is wijdverspreid door organisaties die tegen het Katholicisme zijn. De omslag van dit werk omschrijft het als “een studie naar Joh. 20: 23, een vaak verkeerd begrepen deel van de Schrift betreffende de vergeving van de zonden”. Juris noemt “twee scholen van denken”, de Katholieke en de fundamentalistische positie.

Hij stelt terecht dat “onder Christenen wordt algemeen aanvaard dat we onze zonden regelmatig moeten belijden om zo een goede relatie met God te houden. De kwestie is dus niet of we onze zonden moeten belijden. Maar de echte zaak is hoe God zegt dat we de vergeving van verkrijgen.”

Smijten met verzen

Dit klinkt goed, oppervlakkig bezien, maar deze schijnbaar redelijke aanpak maskeert wat daarna volgt. Juris raakt verstrikt in smijten met Bijbelverzen, hij noemt zo veel mogelijk verzen waar staat dat God zonden vergeeft, in de hoop dat de hoeveelheid verzen de zaak beslist. Maar geen van deze verzen geeft een interpretatie van Joh. 20: 23, en geen ervan is strijdig met de Katholieke interpretatie.

Hij citeert bijvoorbeeld de volgende verzen: “Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt” (Hand. 13: 38-39); “En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden” (Mar. 16: 15-16).

Juris zegt dat deze verzen laten zien dat “alles wat de discipelen nog moesten doen was: te ‘gaan’ en te ‘verkondigen’ het goede nieuws aan alle mensen. En wanneer ze dit Evangelie verkondigden, dan werd bij hen die dit Evangelie geloofden, hun zonden vergeven. Zij die het Evangelie afwijzen (niet geloofden), hun zonden worden gehouden”. Juris doet niets anders dat laten zien dat de Bijbel zegt dat God zonden vergeeft en dat door Jezus onze zonden vergeven worden, en dat betwijfelt niemand. Hij bewijst niet dat Joh. 20: 23 het equivalent is van het tegendeel van ‘ga’ en ‘verkondig’, maar slechts dat gaan en verkondigen deel van Gods plan om mensen te redden. Hij gaat de evidente problemen in de uitleg van Joh. 20 uit de weg.

De passage zegt niets over het verkondigen van het goede nieuws. Integendeel, Jezus zegt Zijn apostelen dat ze aangegord worden met macht om iets anders te doen. Hij zegt niet: “Zo God iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven”. Hij gebruikt de tweede persoon “gij”. Hij spreekt er ook over dat de Apostelen zonden vergeven, niet over verkondigen van het Evangelie. Wanneer Hij spreekt over het houden van zonden gebruikt Hij weer dezelfde vorm: “zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden”.

Juris kan op z’n best aannemen dat Joh. 20: 23 betekent dat de apostelen gezag gegeven wordt om de vergeving van zonden te proclameren, maar aannemen is nog wel iets anders als bewijzen.

Zijn tactiek heeft vaak gewerkt, omdat veel lezers er vanuit gaan dat de interpretatie van de fundamentalisten bewezen is. Immers, wanneer je voorstelt een bepaald vers te interpreteren, en dit doet door een heel aantal irrelevante verzen op te sommen, verzen die naar iets heel anders verwijzen, zullen de luie lezers toch alsnog concluderen dat je een grote hoeveelheid bewijs hebt geleverd. Ze hoeven alleen maar de citaten te tellen. Ze suggereren het volgende, hier is een tekst die de Katholieken gelijk geeft, maar daar staan er een stuk of tien a twintig die de fundamentalisten gelijk geven, de fundamentalisten moeten dus gelijk hebben!

De voordelen

Is een Katholiek die zijn zonden bij een priester belijdt beter af dan een niet-katholiek die rechtstreeks tot God bid? Ja. Allereerst zoekt hij vergeving op de manier die Christus bedoeld heeft. Ten tweede, door zijn zonden bij een priester te belijden krijgt de Katholiek een lesje in nederigheid, wat niet het geval is wanneer je alleen in een privé gebed om vergeving vraagt. Ten derde, de Katholiek ontvangt de sacramentele genade die een niet-katholiek niet ontvangt; door het sacrament van boete en verzoening wordt genade en vergeving van zonden ontvangen. Ten vierde, de Katholiek wordt verzekerd dat zijn zonden vergeven zijn; hij hoeft niet op zijn subjectieve ‘gevoel’ te vertrouwen dat ze vergeven zijn. Ten laatste, de Katholiek kan ook advies krijgen hoe hij deze zonden in de toekomst het beste vermijden kan.

Gedurende zijn leven stuurde Christus zijn volgelingen uit om Zijn werk te doen. Net voor Zijn verlaten van de wereld gaf hij zijn apostelen een speciale bevoegdheid, hen gebiedend om Gods vergeving present te stellen voor alle mensen en de hele Christelijke wereld heeft dit geaccepteerd, tot een paar eeuwen geleden tenminste. Als er al sprake is van een ‘uitvinding’, dan is het niet het sacrament van boete en verzoening, maar de notie dat sacramentele vergeving van zonden niet in de Bijbel gevonden kan worden en ook niet in de vroege Christelijke geschiedenis.

Geen opmerkingen: