Catholic Answers, San Diego: 2004, www.catholic.com
Alle verzoening van zonden is gegrond op het voldane
werk van Christus op Golgotha, maar hoe wordt deze verzoening door de
individuele gelovige ontvangen? Heeft Christus middelen aan de Kerk gegeven om
zonden weg te nemen? Leert de Bijbel ons dat er twee middelen zijn?
De doop neemt de erfzonde die we geërfd hebben van
Adam (oorspronkelijke zonde) weg, evenals alle zonde die we voor onze doop
gedaan hebben. Zonden die we zelf hebben begaan worden feitelijke zonden
genoemd, omdat ze komen door onze eigen daden. Daarom is het dat Petrus de
menigte op de Pinksterdag zegt: “Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt
in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave
des Heiligen Geestes ontvangen” (Hand. 2: 38), en toen Paulus gedoopt werd toen
werd hem gezegd: “En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen, en uw
zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren”(Hand. 22: 16). En dus schreef
Petrus later: “Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die
een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een
goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”(1 Pet. 3: 21).
Voor de zonden die na de doop gepleegd zijn is een
ander sacrament benodigd. Het wordt wel boete, biecht en verzoening genoemd,
waarmee de verschillende aspecten ervan aangeduid worden. Gedurende zijn leven
vergaf Christus zonden, zoals in het geval van de overspelige vrouw (Joh. 8:
1-11) en de vrouw die Zijn voeten met haar tranen wies (Luk. 7: 48). Hij droeg
deze macht in zijn menselijke verschijning als de Messias en Zoon des mensen,
zeggende: “Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de
aarde, de zonden te vergeven” (Matt. 9: 6), dit is ook de reden dat de
Evangelieschrijver verklaart dat God: “die zodanige macht den mensen gegeven
had” (Matt. 9: 8).
Aangezien Hij niet altijd zichtbaar bij de kerk is,
heeft Christus deze macht aan andere mannen en dus aan de Kerk gegeven, dit is
zijn blijvende aanwezigheid door alle tijden heen (Matt. 28: 20), zodat
vergeving door de generatie heen mogelijk is. Hij gaf deze macht aan de
apostelen, zij konden die macht overdragen op hun opvolgers, want de apostelen
zijn niet blijvend op aarde, maar de mensen blijven wel zondigen.
God had Jezus gezonden tot vergeving van zonden, maar
na Zijn opstanding zei Jezus tot zijn discipelen: “Jezus dan zeide
wederom tot hen: Vrede zij ulieden, gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft,
zende Ik ook ulieden. En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot
hen: Ontvangt den Heiligen Geest. Zo gij iemands zonden vergeeft, dien
worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden”(Joh
20: 21-23). Dit is de een van de twee malen dat ons in de Schrift gezegd wordt
God op de mens blies, de andere plaats is Gen. 2: 7, waar Hij de mens tot
levende ziel maakt. Dit benadrukt hoe belangrijk de instelling van dit sacrament
van boetedoening is.
Het zendingsbevel
Christus zegt Zijn apostelen om Hem na te volgen: gelijkerwijs
Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden” (Joh. 20: 21). Net zoals de
apostelen ook Zijn boodschap over de hele wereld moeten verkondigen, zo moeten
ze ook de vergeving verder brengen: “Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde
binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde
ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen” (Matt 18: 18).
En deze macht kwam van God: “En al deze dingen zijn
uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de
bediening der verzoening gegeven heeft” (2 Kor. 5: 18). Zo bevestigt ook
Paulus: “Zo zijn wij dan gezanten van Christus’ wege” (2 Kor. 5: 20).
Sommige mensen beweren dat deze macht met het sterven
van de apostelen geëindigd is. Maar nee! Sommige bevoegdheden zijn geëindigd,
zoals het vermogen om de Schrift te schrijven. Maar de macht om de Kerk als
levende, geestelijke gemeenschap in stand te houden is van generatie op
generatie overgedragen. Als die geëindigd waren, dan had de Kerk zelf
opgehouden te bestaan, of had alleen als abstractie bestaan. Christus gaf het
bevel aan zijn discipelen: “Gaat dan henen, onderwijst al de volken”. En dat is
een bevel dat veel tijd in beslag neemt. Maar Hij heeft hun beloofd hen daarin
bij te staan: “En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleindiging der
wereld” (Matt. 28: 19-20).
Wanneer de discipelen echt geloofd hebben dat Christus
hun in Zijn plaats de macht gegeven had om sacramenteel de zonden te vergeven, zouden
we verwachten dat de opvolgers van de apostelen – de bisschoppen – en de
Christenen van de eerste eeuwen, zouden handelen alsof deze macht hen toekomt.
Wanneer het echter een uitvinding zou zijn van de kerkelijke of politieke
leiders, zouden we verwachten dat we lezen over protesten. Maar in de vroeg
Christelijke geschriften vinden we geen enkel teken van protest aangaande de
sacramentele vergeving van zonden. Integendeel! We zien dat biechten bij de priester
deel is van het oorspronkelijke geloof dat ons overgedragen is door de
apostelen.
Veel lef
Loraine Boettner claimt in zijn boek Rooms Katholicisme dat “de mondelinge
biecht bij een priester, in plaats van bij God, was geïnstitueerd in 1215 op
het vierde Lateraans Concilie. Dit is een extreem voorbeeld, zelfs voor een
anti-katholiek. Slechts weinig mensen hebben de moed om deze ‘uitvinding’ zo
laat te plaatsen, aangezien er veel geschriften van vroegchristelijke
schrijvers zijn die refereren aan de biecht als iets dat al lang bestaat.
Feitelijk heeft het Lateraans Concilie inderdaad gesproken
over de biecht. Om de lakse moraal van die tijd tegen te gaan, ze legden de al
bestaande praktijk om zonden te belijden vast, door te zeggen dat katholieken minimaal
eens per jaar hun doodzonden moeten biechten. Maar het vastleggen hoe vaak dit
sacrament gevierd moet worden, is toch niet hetzelfde als het ‘uitvinden’ van
een sacrament.
De vroegchristelijke schrijvers, zoals Didache uit de
eerste eeuw, geven niet precies aan hoe de zonden beleden moeten worden om
vergeving van de zonden te verkrijgen, maar de mondelinge biecht is als een van
de kerkelijke voorwaarden genoemd vanaf de tijd van Irenaeus (180 na Chr.). Hij
schreef dat de discipelen van de gnostische dwaalleraar Marcus “vele vrouwen
hebben verleid … die hun geweten hebben dichtgeschroeid met ijzer. Sommige van
deze vrouwen deden een publieke belijdenis van hun zonden, anderen waren te
beschaamd om dit te doen, en ze trekken zich in stilte terug van de hoop op
leven door God door volledig afvallig te worden, of door tussen de twee kampen
te twijfelen” (Tegen ketterijen 1: 22).
Het sacrament van boete en biecht is hier duidelijk in
gebruik, Irenaeus spreekt immers van het doen uitwendige belijdenis van zonden,
versus stil blijven, waaraan de hoop op eeuwig leven gekoppeld is. Maar vanuit
zijn geschriften is nog niet helemaal duidelijk hoe deze belijdenis gedaan
wordt. Is het privé bij de priester, of wordt het gedaan voor de hele gemeente
met de priester als voorzitter? Een ding is wel duidelijk, Irenaeus is van
mening dat dit sacrament voortkomt uit de eerste Christelijke gemeente.
Latere schrijvers, zoals Origenes (241 na Chr.),
Cyprianus (251), en Aphraates (337) zijn er duidelijk over dat deze belijdenis
bij de priester gedaan moet worden. In hun geschriften wordt dit hele proces
van boete exomologesis genoemd
wat betekent belijdenis – de belijdenis werd toen gezien als deel van dit
sacrament. Cyprianus schrijft dat de vergeving alleen kan plaatsvinden “door de
priester”. Ambrosius zegt “dit recht is alleen aan de priester gegeven”. Paus
Leo I zegt dat absolutie alleen verkregen kan worden door het gebed van de
priester. Deze richtlijnen worden niet als nieuw gezien, maar als aanvaard
geloof. We hebben geen bewijs van enig bezwaar, niemand claimt dat deze mannen
een ‘uitvinding’ proberen op te dringen.
Belijdenis
geïmpliceerd
Let erop dat de macht die
Christus aan de discipelen geeft tweeledig is, zonden vergeven of zonden te
houden, wat betekent dat iemand onverzoend blijft. Hieruit volgen diverse
dingen. Ten eerste konden de discipelen niet weten welke zonden ze moesten
vergeven, wanneer die zonden hun niet eerst door de zondaar verteld waren. Dit
impliceert dus een belijdenis van zonde. Ten tweede, hun autoriteit was niet
slechts om te proclameren dat iemands zonden al door God vergeven zijn, of dat
God hun zou gaan vergeven, als ze tenminste oprecht berouw hebben.
Zulke interpretaties doen
geen recht aan het onderscheid wat er is tussen vergeven en verkrijgen – en ook
niet aan het gewicht dat gegeven wordt aan de uitdrukking in Johannes 20: 21-23.
Als God alle zonden al vergeven heeft, of ze allemaal vergeven zal in de
toekomst in, een enkele daad van verzoening, dan zou het nutteloos geweest zijn
om de discipelen macht te geven om zonden te houden, aangezien vergeving dan
iets van alles of niets zou zijn en niets kan in dat geval ‘gehouden’ worden.
Verder, wanneer bij onze bekering ineens alle zonden
van verleden, heden en toekomst vergeven zouden zijn, dan zou het niet te
begrijpen zijn waarom Christus ons opdraagt om te bidden: “vergeef ons onze
schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren”, wat van ons geëist wordt,
zo legt Hij ons uit, omdat ”Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft,
zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij den mensen hun misdaden
niet vergeeft, zo zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven”(Matt. 6: 14-15).
Als vergeving echt gedeeltelijk kan zijn – niet eens
en voor altijd – hoe kun je dan weten welke zonden wel en welke niet vergeven
zijn, wanneer er geen beslissing van een priester is? Je kunt hierbij toch niet
vertrouwen op je gevoel? Nee, de Bijbelgedeeltes zijn alleen te begrijpen
wanneer de apostelen en hun opvolgers echte autoriteit hebben gekregen.
Sommige mensen zijn nu nog niet overtuigd. Een ervan
is Paul Juris, een voormalig priester en nu een fundamentalist, die een pamflet
over dit onder werp geschreven heeft. Dit pamflet is wijdverspreid door
organisaties die tegen het Katholicisme zijn. De omslag van dit werk omschrijft
het als “een studie naar Joh. 20: 23, een vaak verkeerd begrepen deel van de
Schrift betreffende de vergeving van de zonden”. Juris noemt “twee scholen van
denken”, de Katholieke en de fundamentalistische positie.
Hij stelt terecht dat “onder Christenen wordt algemeen
aanvaard dat we onze zonden regelmatig moeten belijden om zo een goede relatie
met God te houden. De kwestie is dus niet of
we onze zonden moeten belijden. Maar de echte zaak is hoe God zegt dat we de vergeving
van verkrijgen.”
Smijten met verzen
Dit klinkt goed, oppervlakkig bezien, maar deze
schijnbaar redelijke aanpak maskeert wat daarna volgt. Juris raakt verstrikt in
smijten met Bijbelverzen, hij noemt zo veel mogelijk verzen waar staat dat God
zonden vergeeft, in de hoop dat de hoeveelheid verzen de zaak beslist. Maar
geen van deze verzen geeft een interpretatie van Joh. 20: 23, en geen ervan is
strijdig met de Katholieke interpretatie.
Hij citeert bijvoorbeeld de volgende verzen: “Zo zij u
dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd
wordt; En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de
wet van Mozes, door Dezen een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt”
(Hand. 13: 38-39); “En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld,
predikt het Evangelie aan alle kreaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt
zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd
worden” (Mar. 16: 15-16).
Juris zegt dat deze verzen laten zien dat “alles wat
de discipelen nog moesten doen was: te ‘gaan’ en te ‘verkondigen’ het goede
nieuws aan alle mensen. En wanneer ze dit Evangelie verkondigden, dan werd bij
hen die dit Evangelie geloofden, hun zonden vergeven. Zij die het Evangelie afwijzen
(niet geloofden), hun zonden worden gehouden”. Juris doet niets anders dat
laten zien dat de Bijbel zegt dat God zonden vergeeft en dat door Jezus onze
zonden vergeven worden, en dat betwijfelt niemand. Hij bewijst niet dat Joh.
20: 23 het equivalent is van het tegendeel van ‘ga’ en ‘verkondig’, maar
slechts dat gaan en verkondigen deel van Gods plan om mensen te redden. Hij
gaat de evidente problemen in de uitleg van Joh. 20 uit de weg.
De passage zegt niets over het verkondigen van het
goede nieuws. Integendeel, Jezus zegt Zijn apostelen dat ze aangegord worden
met macht om iets anders te doen. Hij zegt niet: “Zo God iemands zonden
vergeeft, dien worden zij vergeven”. Hij gebruikt de tweede persoon “gij”. Hij spreekt
er ook over dat de Apostelen zonden vergeven, niet over verkondigen van het
Evangelie. Wanneer Hij spreekt over het houden van zonden gebruikt Hij weer
dezelfde vorm: “zo
gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden”.
Juris kan op z’n best aannemen dat Joh. 20: 23
betekent dat de apostelen gezag gegeven wordt om de vergeving van zonden te
proclameren, maar aannemen is nog wel iets anders als bewijzen.
Zijn tactiek heeft vaak gewerkt, omdat veel lezers er
vanuit gaan dat de interpretatie van de fundamentalisten bewezen is. Immers, wanneer
je voorstelt een bepaald vers te interpreteren, en dit doet door een heel
aantal irrelevante verzen op te sommen, verzen die naar iets heel anders
verwijzen, zullen de luie lezers toch alsnog concluderen dat je een grote
hoeveelheid bewijs hebt geleverd. Ze hoeven alleen maar de citaten te tellen.
Ze suggereren het volgende, hier is een tekst die de Katholieken gelijk geeft,
maar daar staan er een stuk of tien a twintig die de fundamentalisten gelijk
geven, de fundamentalisten moeten dus gelijk hebben!
De voordelen
Is een Katholiek die zijn zonden bij een priester
belijdt beter af dan een niet-katholiek die rechtstreeks tot God bid? Ja. Allereerst
zoekt hij vergeving op de manier die Christus bedoeld heeft. Ten tweede, door
zijn zonden bij een priester te belijden krijgt de Katholiek een lesje in
nederigheid, wat niet het geval is wanneer je alleen in een privé gebed om
vergeving vraagt. Ten derde, de Katholiek ontvangt de sacramentele genade die
een niet-katholiek niet ontvangt; door het sacrament van boete en verzoening
wordt genade en vergeving van zonden ontvangen. Ten vierde, de Katholiek wordt
verzekerd dat zijn zonden vergeven zijn; hij hoeft niet op zijn subjectieve
‘gevoel’ te vertrouwen dat ze vergeven zijn. Ten laatste, de Katholiek kan ook advies
krijgen hoe hij deze zonden in de toekomst het beste vermijden kan.
Gedurende zijn leven stuurde Christus zijn volgelingen
uit om Zijn werk te doen. Net voor Zijn verlaten van de wereld gaf hij zijn
apostelen een speciale bevoegdheid, hen gebiedend om Gods vergeving present te
stellen voor alle mensen en de hele Christelijke wereld heeft dit geaccepteerd,
tot een paar eeuwen geleden tenminste. Als er al sprake is van een
‘uitvinding’, dan is het niet het sacrament van boete en verzoening, maar de notie
dat sacramentele vergeving van zonden niet
in de Bijbel gevonden kan worden en ook niet
in de vroege Christelijke geschiedenis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten