ZEVENDE HOOFDSTUK - Wonderen
§ 55. Wat is een wonder en waaraan kan, tenminste in sommige gevallen, de authenticiteit van een wonder worden herkend?
Onder een wonder verstaan we hier een buitengewoon feit, dat
de krachten van de natuur te boven gaat en wat alleen door de bijzondere
werking van God kan gebeuren. Deze twee voorwaarden moeten beiden absoluut
aanwezig zijn; want er kunnen soms wonderlijke dingen gebeuren, waar geen mens
of een natuurkracht toe in staat is, zonder dat er daarom sprake is van een
wonder. Als er bijv. iemand opeens een vreemde taal begint te spreken die hij
nooit geleerd heeft of in waarheid weet te vertellen wat er op het moment op
grote afstand gebeurt, dan is het zeker een feit, dat de krachten van de mens
te boven gaat, en langs de natuurlijke weg ook niet te verklaren valt, en toch
kan men niet gelijk zeggen dat zoiets werkelijk een wonder is. Waarom niet?
Omdat het heel goed kan gebeuren dat zoiets niet door de tussenkomst van God
gebeurt, maar door de tussenkomst van de duivel. De duivel is dan wel slecht,
maar hij is wel een engel gebleven; en daarom is zijn kracht en verstand veel
groter dan dat van ons. Bovendien kan hij, omdat hij een geest is, en dus geen
lichaam heeft, zich in een oogwenk van de ene plaats naar de andere begeven,
zonder ergens door te worden tegen gehouden. Het gevolg is dat de duivel, in
zover God het toelaat, iets vreemds of wonderlijks kan doen of bewerken, waartoe
een mens niet in staat is; maar dit is geen wonder, maar duivelswerk.
Maar hoe kan men nu onderscheiden, of een bepaald wonderlijk
feit, door de tussenkomst van God of van de duivel gebeurt? Hoe kan men nu
weten of zoiets werkelijk een wonder is, of alleen maar het werk van de duivel?
Dat is niet altijd even makkelijk, en daarom moet men bij het beoordelen van
zulke feiten altijd heel voorzichtig te werk gaan; maar toch zijn er veel
gevallen, waar de werking van God duidelijk en met zekerheid kan worden onderscheiden.
Ten eerste, wanneer er iets gebeurt, dat blijkbaar niet
alleen de krachten van de mens, maar ook de krachten van alle schepselen (dus
ook van de duivel) te boven gaat, dan is het duidelijk, dat zoiets gebeurt door
de bijzondere tussenkomst van God; bijv. iemand die uit de dood opstaat, dat
kan geen enkel schepsel, dat kan God alleen, de enige meester van leven en
dood. Als dus zoiets gebeurt, weten we zeker dat er sprake is van een echt
wonder.
Ten tweede, als de wonderlijke en bovennatuurlijke
gebeurtenissen die her en der gebeuren of gebeurd zijn, als gevolg hebben dat
daardoor de eer van God en de uitbreiding van de godsdienst worden bevorderd,
ook dan kan men er zeker van zijn dat zulke feiten niet gebeuren door de
tussenkomst van de duivel, maar door de tussenkomst van God. Om dit met een
voorbeeld te verduidelijken: stelt u zich eens voor dat (zoals vaak gebeurd is
en nog steeds gebeurt) een deugdzaam en heilig priester, die onder de heidenen
het geloof verkondigt, door het kruisteken of door het storten van een klein
gebed, veel zieken plotseling geneest, aan verschillende doven het gehoor en
aan blinden het zicht teruggeeft, en dat bij het zien van die wonderen de
heidenen bij honderden zich bekeren en afstand doen van hun zedeloze levensstijl
en zich met hart en ziel inzetten voor het geloof, de deugd en de reinheid. Men
zou het verstand verloren hebben wanneer men in zulke gevallen durft te beweren
dat die wonderlijke genezingen het werk zijn van de duivel. De duivel zal
namelijk geen moeite doen om zijn eigen rijk te vernietigen en de mensen aan te
sporen een godsdienstig en deugdzaam leven te leiden en daardoor in de hemel te
brengen. In zulke gevallen is het dus duidelijk dat men werkelijk te doen heeft
met wonderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten