donderdag 7 februari 2008

9/11 1923


door Prof. Dr. Günter Rohrmoser

Het verleden blijft Duitsland achtervolgen. Vooral als rechtse, conservatieve Duitser is het haast onmogelijk onbevangen rechts of conservatief te zijn. In het licht van dit fenomeen stelt Prof. Dr. Günter Rohrmoser een opmerkelijke vraag: "Is de negende november 1923 een datum van wereldpolitiek belang?" Want wie de geschiedenis van Duitsland laat beginnen in 1933 begrijpt volgens Rohrmoser niets van het vervolg: Tweede Wereldoorlog en Holocaust. De "Historikerstreit" is dus nog lang niet beslecht. Een essay van de hand van de conservatieve meester uit Duitsland: Prof. Rohrmoser.
In een van de vele talkshows, die als de Niagara watervallen over ons uitgestort worden, en met daarin steeds weer dezelfde deelnemers en dezelfde argumenten, kon men enige tijd geleden iets interessants beleven. Bij elkaar zaten: Erhard Eppler, Kurt Biedenkopf, Paul Kirchhof alsook Norbert Blüm, en de presentatrice confronteerde dit toch wel illustere gezelschap met enkele verwonderlijke gegevens. Onder andere met de mededeling dat volgens een recente enquête meer dan 50% van de Duitsers er niet meer van overtuigd is dat de democratie de problemen, die ons op het moment parten spelen, kan oplossen. Een studie, uitgevoerd door de Friedrich-Ebertstichting, heeft vastgesteld dat 26% van der Duitsers van mening is dat we slechts één partij nodig hebben, en die partij moet het hele volk vertegenwoordigen. En 16% is van mening dat we een sterke leider nodig hebben, die de dingen ter hand neemt, en regelt wat geregeld moet worden.


Wanneer je die getallen op je laat inwerken – bij alle complicaties die zulke getallen mogelijk bevatten – dan dringt zich de vraag op of de zogenaamde innerlijke verwerking van het verleden wel goed heeft plaatsgevonden. De energie waarmee we ons ingezet hebben voor de verwerking van het verleden – waaraan steeds ten grondslag lag de duiding van de periode van 1933 tot en met 1945, en van de beweging die op de 9e november 1923 begon en uiteindelijk in 1933 de macht greep – maakt een antwoord op deze vraag noodzakelijk. Zijn we, om het nog voorzichtig te zeggen, bij deze verwerking van het verleden misschien toch uitgegaan van een eenzijdig en ietwat te ideologisch en verwrongen beeld van het nationaalsocialisme?
Op 8 mail 1985 heeft de toenmalige bondspresident Richard von Weizsäcker een belangrijke rede gehouden, waarin hij een poging tot duiding van de gebeurtenissen ondernomen heeft. Zijn stelling was dat we van het jaar 1933 moeten uitgaan: toen is de ellende begonnen, en vanaf dat moment had elke Duitser zich ervan kunnen vergewissen, mits ze zich ervoor geïnteresseerd zouden hebben om het te weten te komen. Ik vind dat deze interpretatie datgene oproept, wat er nu uitgekomen is. Aan deze interpretatie lag namelijk een bepaald axioma ten grondslag, dat nu zijn neerslag vindt in de hierboven genoemde cijfers. We zijn uitgegaan van de uitkomsten van dit tijdperk; van de resultaten dus. Wanneer je echter uitgaat van het resultaat, dan kan er geen twijfel over bestaan, dat het hierbij om een in de geschiedenis onvergelijkbaar misdadig regime gegaan is, zodat elke mens in wie ook maar een greintje moraliteit overgebleven is, dit regime uitsluitend in de meest heftige woorden moet loochenen, veroordelen en vervloeken. Wie zou er ook anders op reageren, wanneer de hele geschiedenis van dit fenomeen, dus de hele honderd jaar durende en zeer complexe Duitse geschiedenis gelijkgeschakeld wordt met de Holocaust. Betekent nationaalsocialisme enkel Holocaust, dan is de totnogtoe gebruikte manier van het verwerken van het verleden helemaal juist geweest en is er geen alternatief voor deze manier.
Dit hele debat heeft mij zeer ontroerende, opmerkelijke verklaring gegeven in de vorm van een uitspraak van de vroegere Israëlische ambassadeur in Bonn. Er werd hem gevraagd of hij nu vertrouwen had in de Duitsers en waarop dit vertrouwen gegrond is. Daarop antwoordde deze vroegere ambassadeur dat hij volledig vertrouwen heeft in de Duitsers, want er is in de hele wereldgeschiedenis geen volk dat een gedenkteken voor zijn eigen schande opricht, zoals Duitsland gedaan heeft d.m.v. het Holocaustgedenkteken in Berlijn. Een volk dat daartoe in staat is, moet ingrijpend veranderd zijn door de kennis van, en bezinning op, deze onuitwisbare schande, want anders was het onverklaarbaar geweest. Hij zegt dat er geen voorbeeld is van een volk dat een eeuwig gedenkteken voor zijn eigen schande opricht.
Wanneer dus 50% van de bevolking - we gaan er maar even vanuit dat dit getal correct is - veronderstelt dat de democratie de problemen niet kan beheersen, en, wanneer het aantal niet-stemmers continu toeneemt, tot wel tegen de 40% van de stemmenden en soms zelfs meer, dan kunnen we toch niet om deze feiten heen. Zoals aan het deelnamepercentage bij de stemming te zien is, neemt een toenemend aantal Duitsers om zo te zeggen afstand van deze democratie. Er is een soort exodus op gang gekomen. Wanneer dat het geval is, dan ben ik er zeker van dat, wanneer de grote coalitie die nu regeert de zaken - die ze zelf structureel noemen - niet oplost, we dan niet alleen over het systeem, maar ook over de democratie een discussie zullen gaan krijgen in ons land. En dat kan toch niet de uitkomst zijn van een jarenlange verwerking van wat we het verleden noemen. Wat hebben we hierbij verkeerd gedaan?
Wat ik voorstel is, dat we niet met het jaartal 1933 moeten beginnen. Wanneer we met het jaartal 1933 beginnen, dan begrijpen we helemaal niets, want dat wat in 1933 tot en met 1945 reële wereldgeschiedenis werd, kunnen we dan alleen voor kennisgeving aannemen, maar er iets uit leren is dan onmogelijk. De voorwaarde om het voor ons mogelijk te maken echt iets hieruit te leren vormt het antwoord op twee vragen. Ten eerste: Hoe was dit mogelijk? Wat waren de vooronderstellingen op grond waarvan 1933 mogelijk was? Ten tweede, dat we, zoals het in de huidige interpretatie voor de hand ligt, ons afvragen of al die mensen die destijds voor Hitler hebben gekozen, allemaal idioten en misdadigers waren. Misdadigers omdat ze bij vol bewustzijn en inzicht in de situatie gekozen hebben voor een misdadig regime en daarmee dus zelf misdadig gehandeld hebben, of idioot omdat ze zelf helemaal niet geweten en onderkend hebben, wie ze hier aan de macht brachten. Want voor de consequenties en beoordelingen zijn deze eenvoudige en directe vragen van allergrootste betekenis. Wanneer je dichter bij een antwoord op deze vragen wilt komen, dan moet je verder teruggaan. Niet tot 1933, ook niet tot 1923, zelfs niet tot het ontstaan van de republiek van Weimar, maar tot de ‘oerknal’ - wanneer ik deze beeldspraak gebruiken mag - van deze hele afschuwelijke geschiedenis van de 20e eeuw. En dat is de Eerste Wereldoorlog.
Wanneer we tot een gepast oordeel willen komen, dan moeten we teruggaan tot deze Eerste Wereldoorlog. We moeten ons herinneren wat er door deze Eerste Wereldoorlog, die een nieuw tijdperk inluidde, bewerkt en geschied is. In deze Eerste Wereldoorlog hebben miljoenen op de slagvelden de reële ervaring gehad van zinloze massale slachtingen, waarin velen opgeofferd werden en de burgerlijke cultuur en haar begrip van humaniteit, haar voorstelling van de eenheid van geciviliseerde volken, weersproken werd en in elkaar gestort is. Vanuit de huidige tijd bezien, was het een onvoorstelbaar zinloos afslachten van de Europese volken, die destijds nog cultuurvolken genoemd werden.
Daarmee hangt de volgende veel bediscussieerde vraag heel nauw samen: de vraag is of de Duitsers de Tweede Wereldoorlog veroorzaakt hebben, net zoals ze de Eerste Wereldoorlog veroorzaakt hadden. Zijn de Duitsers schuldig aan de Eerste Wereldoorlog? De historici zullen daar nog wel verder over strijden, maar naar mijn oordeel waren de Duitsers alleen erbij betrokken, in zoverre ze Oostenrijk de vrije hand gegeven hadden in Servië. Het geheel overziend was Europa echter veeleer onbewust gerold in deze oorlog en in wat er zich voltrok. En dit rollen in de zelfmoord van Europa, met alle daaruit voortkomende gevolgen van dien, wierp de vraag op hoe deze oorlog überhaupt verklaard en gerechtvaardigd kon worden.
Daarvoor moeten we eigenlijk nog een stap terugdoen tot voor de Eerste Wereldoorlog. De verklaring die de westerse strijdmachten destijds daarvoor gaven, om die Eerste Wereldoorlog te voeren, was dat men zei dat het een oorlog was van de beschaving tegen de barbarij. De Duitsers werden en worden een barbaars volk genoemd, een soort Hunnenhorde. Ook vandaag aan de dag kun je in de Britse boulevardpers nog als naam voor de Duitsers lezen ‘the huns’, de hunnen. Op deze rechtvaardiging, van een op zich zinloze oorlog, een volkenmoord, moesten de Duitsers met een eigen rechtvaardigingstheorie antwoord geven. Deze poging tot rechtvaardiging vond haar meest glansvolle literaire uitdrukking en neerslag in het boek van Thomas Mann: ‘Observaties van een onpolitieke’. Want de Duitsers hebben, nadat ze verstoten waren uit de kring van geciviliseerde volken, zichzelf benoemd tot verdedigers van de cultuur en strijders tegen de beschaving. Het Westen is de beschaving en de Duitsers zijn de cultuur. Sindsdien kennen we dit voor de hele Duitse geschiedenis en de geschiedenis van de 20e eeuw zo prangende antagonisme, van cultuur en beschaving.
Dit is een van de uitgangsconstellaties die werd ook bevestigd in, en nam daarmee een concrete politieke geschiedenisvormende betekenis aan, wat we nu het verdrag van Versailles noemen. Zonder dit verdrag van Versailles, dat eigenlijk een dictaat was - immers de Duitse gedelegeerden hadden niets in te brengen en mee te beslissen, maar hadden alleen gehoorzaam te aanvaarden wat men hun mee te delen had - zonder dit feit waren de verschrikkelijke gebeurtenissen van de jaren dertig en veertig in Duistland ondenkbaar geweest. Het westen kon niet besluiten tot een consequent dictaat, waarin enerzijds Duitsland niet zodanig verzwakt werd dat het de komende 100 geen enkele kans zou hebben om er weer bovenop te komen, en anderzijds sloot men ook niet een werkelijk vredesverdrag, waarbij na vaststellen van de verliezers en winnaars, Duitsland weer als volwaardig geacht en geïntegreerd lid van de volkerengemeenschap werd opgenomen, zoals dat hoort bij het Europese oorlogs- en volkerenrecht. Maar het dictaat van Versailles had beide niet gedaan, daarentegen had het Duitsland de afscheiding van Silezië, het Saarland enzovoorts en vooral de herstelbetalingen opgelegd, die, wanneer ze volledig betaald hadden moeten worden, geduurd zouden hebben tot in de jaren negentig van de 20e eeuw. Maar dit is niet beslissend geweest, alhoewel dit een feit is waarop vaak gewezen is. Van doorslaggevend belang voor ons probleem was er iets heel anders, namelijk de paragraaf in het verdrag van Versailles die de Duitsers ertoe veroordeelde om de morele schuld voor de Eerste Wereldoorlog op zich te nemen. Dat wil zeggen dat het verdrag onderbouwd werd met het schuldig geworden zijn van Duitsland. Zonder deze paragraaf zouden de exorbitante ontwikkelingen in de republiek van Weimar, die leidden tot het nationaalsocialisme, er nooit geweest zijn.
Hoe belangrijk dit gegeven is kun je zien aan de constellatie van de republiek van Weimar. Ernst Nolte heeft nu in een heel interessant boek, naar mijn mening met goede gronden, de stelling verdedigd dat het noodlottige jaar voor de republiek van Weimar het jaar 1923 geweest is. In dit jaar vond immers niet alleen de mars naar de Feldherrnhalle plaats, maar toen werd er ook een poging ondernomen om Beieren af te splitsen van het rijk en tenslotte de oprichting van de eerste volksfrontregering in Saksen en de opmars in het Roergebied met de verschrikkelijke economische gevolgen.
Maar dit jaar 1923 toonde voor de eerste maal een waarschuwend signaal, van iets dat in de Weimarrepubliek besloten lag, namelijk het uiteenvallen en opbreken, want tijdens deze Weimarrepubliekperiode was het volk politiek en ideologisch uiteengevallen in vier fracties, de socialistisch-communistische, de nationalistische-nazistische, de monarchistische en de republikeinse. Deze viervoudige deling van de republiek is een heel belangrijk geschiedenisbegeleidend fenomeen geweest.
Maar om de Weimarrepubliek recht te doen moeten we ook iets anders zeggen. Wat in de Weimarrepubliek tussen 1923 en 1929, dus tot het uitbreken van de wereldwijde economische crisis bereikt werd, is in feite een ongelofelijk succesverhaal geweest. Kort voor het uitbreken van de wereldwijde economische crisis was Duitsland, na Amerika, de op een na grootste handels- en industriemacht van de wereld. De inkomens hadden al lang weer het niveau bereikt van het jaar 1913 en de Pruisische minister van cultuur had een indrukwekkende onderwijs- en universiteitsvernieuwing doorgevoerd. Wanneer men de onderwijs- en universiteitsvernieuwing van vandaag zou vergelijken met deze grootse prestatie van Becker, die zelfs ver buiten Europa ongeëvenaard was, zou dat het effect van een satire hebben.
Toen kwam inderdaad de wereldwijde economische crisis, waarvan de fenomenen bekend zijn. Enige feiten zijn hierbij echter doorslaggevend geweest, zoals de onteigening van de Duitse middenstand. Al bij Aristoteles is te lezen dat een democratie alleen kan functioneren, wanneer er een sterk midden is. Een sterk midden betekent bij Aristoteles dat de rijkdom en armoede relatief gelijk verdeeld zijn. De verwoesting van het midden is het gevaarlijkste vereiste voor een verwoesting van de democratie, we zullen hier later nog op terugkomen.
Daarbij kwam de situatie die veel leek op een burgeroorlog, en die niet alleen latent, maar die zich duidelijk waarneembaar steeds verder ontwikkeld had. Links marcheerden de communisten, rechts de nazi’s en in het midden de staat, vertegenwoordigd door de politie, die alleen nog tot taak had de partijen uit elkaar te houden, zodat ze elkaar niet aanvlogen. Vernietiging van het midden, een dodelijke omarming van links en rechts en de wereldwijde economische crisis. Een verpaupering en verarming bij miljoenen mensen die niet te vergelijken is met wat velen nu doormaken in de bezuinigingsronde ‘Hartz IV’. Veel families moesten destijds een hele week leven van 17 D-mark, in een land waar de democratie niet meer in staat was een meerderheidsregering te vormen. In veertien jaren waren er eenentwintig regeringswisselingen, wat dus betekende dat het parlement niet meer in staat was een handelingsbekwame en regeringsvaardige meerderheid te vormen.
Wanneer je al die punten in ogenschouw neemt, dan kun je slechts concluderen dat Duitsers destijds niet juichend en blij afscheid genomen hebben van de democratie, maar het was de pure vertwijfeling over het feit dat de democratie niet meer in staat was de meest elementaire en vitale levens- en overlevingsproblemen van het volk op te lossen. Vertwijfeling was het! Wat moet je dan kiezen? Wanneer de middenstand voor de communisten gekozen had, dan hadden ze het lot voor ogen gehad dat de Sovjet-Unie de middelstand tot en met de boeren bereid had: liquidatie. Ernst Nolte had daaruit geconcludeerd, misschien wel iets overdreven, dat het hele nationaalsocialisme een antwoord was op de communistische terreurheerschappij, maar het was dan toch wel het reële perspectief die destijds de Duitse middelstand, de handwerkers en de boeren, te wachten stond.
In Stalins Rusland zijn immers 14 miljoen zogenaamde ‘koelakken’ omgebracht. De hele middenstand werd geliquideerd. Hoe kon je van dit deel van de bevolking dan verwachten dat ze communistisch zou worden? Er bleef hun, zolang ze nog iets te kiezen hadden natuurlijk, toch niets over dan te kiezen voor het deel dat ze voor het tegendeel hielden; ze geloofden dat dit deel hen zou kunnen bewaren voor het lot dat de middelstand in Rusland overkomen was. En de enige kracht die wat dat betreft nog overbleef, waren de nationaalsocialisten.
En nu moeten we een tussenhoofdstuk inlassen, omdat er in dit verband toch heel goed onderscheid moet worden gemaakt. De momenteel steeds weer gedane veronderstelling is dat zij die destijds in 1933 kozen voor Hitler, dezelfde mensen waren die op dat moment ook bewust kozen voor een imperialistisch expansieve oorlog, voor de Jodenvernietiging en voor alles wat we vandaag, in deze resultaatgerichte tijd, zien als de essentie van het nationaalsocialisme. Wanneer je echter de redevoeringen van Hitler leest, en deze fenomenen alleen op grond van een grondige literatuurstudie begrijpelijk probeert te maken, dan kom je tot verrassende resultaten. Daar komt een man uit een voorstadje van Wenen naar Duitsland en heeft als enige wapen het woord ter beschikking. Daar jaagt die man in een oude Maybach, vaak ook in een oud krakkemikkig vliegtuig, jarenlang van stad naar stad en van dorp naar dorp en spreekt en spreekt, het beeld van een tamboer die zich daarmee de toestemming en de macht verwerft.
En wanneer je dan zo’n redevoering van voor 1933 leest, dan zul je vaststellen dat die man niet sprak zoals een gewone politicus in een democratie spreekt. Hij sprak niet over de belastingen, en niet over de pensioenen of over bepaalde sociaal-maatschappelijke maatregelen, maar deze man heeft in zijn redevoeringen een Mythe geschapen.
De eerste en beslissende zin was altijd: “Toen ik als soldaat in de Eerste Wereldoorlog…”. Dat was de Mythe, daar staat een uit de graven van de oorlog opgestane soldaat op die het Duitse leger, dat vernederd en van haar eer beroofd was, rehabiliteert. En dat begon al vooraf, want hij kwam altijd een uur te laat, heel geraffineerd, de spanning steeg steeds verder, steeds weer sloeg er een deur – is hij er al – nee, hij komt er zo aan – en dan na een uur kwam hij. Dan begon de ‘Badenweiler mars’ en wanneer de spanning tot een hoogtepunt gekomen was, dan hoorden ze met een sonore stem “Toen ik als soldaat in de Eerste Wereldoorlog…”. Dat is een Mythe! Hij had iets ongelofelijks gerealiseerd. Want hij had deze bedrukte, wanhopige, en vernederde Duitsers met een geloof vervult. Hij had hun een nieuw geloof en daarmee een nieuwe wil tot zelfhandhaving teruggegeven. Wanneer je die redevoering zo bekijkt, dan waren het quasireligieuze opwekkingspreken, die het hart en het gemoed beroeren, gesproken door een man die bereid was de mensen uit het donker van hun alledaagse leven en hun vertwijfeling te voeren naar de heldere en lichte dageraad.
En na 1933, waar sprak hij toen over? Niet over de Jodenvernietiging, niet over een veroveringsoorlog tegen Rusland, niet over de aspiraties tot wereldheerschappij die hij wel degelijk had, maar wat hij de Duitsers verkondigd had was dat hij dit volk weer als geacht lid in het midden van de kring van volken wilde doen terugkeren. Hij had een zedelijke vernieuwing beloofd.
De beroemde katholieke systematicus Michael Schmaus heeft de katholieken er destijds toe opgeroepen deel te nemen aan deze zedelijke vernieuwing van Duitsland, om van de protestanten nog maar te zwijgen. Over trouw, de familie, en over de oplossing van alle nood heeft Hitler gesproken, en toen ging hij van start. In de eerste jaren leek het of hij alle problemen oploste waaraan de Weimarrepubliek ten onder gegaan was. En toen de Olympiade van 1936. De wereld kwam en Hitler was de gevierde man evenals zijn rijk. Churchill verklaarde: “God zegene het volk, dat in zo’n situatie als die van Duitsland een redder als Hitler gezonden krijgt.”
Kunnen we dat dan verzwijgen? Kunnen we doen alsof dat er allemaal niet geweest is? Er was weliswaar een jong Amerikaanse schrijver die destijds in Berlijn was, en die de hele geënsceneerde aard en de dubbele bodem onderkend had. Maar de hele wereld roemde Hitler en dat wat hij verkondigde: de vrede!
Een doorgaand motief was dat hij vrede wilde brengen. Het is niet te ontkennen dat de Duitsers niet de antisemiet en de racistische Hitler hebben gekozen, maar ze hebben een nationaal-conservatieve revolutie gekozen. Wanneer men de vraag stelt waarom de conservatieven het relatief snel met Hitler konden vinden, dan hangt dat samen met het feit dat wat Hitler vertegenwoordigde grotendeels overeen kwam met wat de conservatieven destijds voorstonden. Ze konden zichzelf in hem herkennen. Maar diegenen die de ware aard van deze beweging en deze man eigenlijk hadden moeten herkennen, hebben dit niet gedaan. De heer Von Papen meende dat hij Hitler wel in toom kon houden, hem om zo te zeggen alleen als tamboer gebruiken, om de massa’s achter de politiek die hij doorvoeren wilde te kunnen krijgen. Maar hoe was de daadwerkelijke verhouding tussen het nationaalsocialisme en het conservatisme? In zijn belangwekkende boek over de maatschappij en democratie in Duitsland onderzoekt Dahrendorf dit fenomeen en komt tot verbazende resultaten, wat dit rijk of, preciezer gezegd, deze man feitelijk gedaan heeft na de ridderslag door Hindenburg. Het was, met alle consequenties van dien, het conservatisme bestrijden en uitschakelen. Want de voorwaarde voor een organisatie die een totalitaire staat is, is dat de mens losgemaakt moet worden uit alle structuren, bindingen, loyaliteiten en vertrouwensrelaties, dus dat wat Nietzsche een atomistische revolutie genoemd heeft. De voorwaarde van deze totalitaire aanslag was de atomisering, dat is de radicale isolering van de mens, die in zijn isolement, grenzeloos en vol angst; rijp gemaakt voor de overrompeling, de aanval. En dat heeft hij toch fantastisch georganiseerd. Elke Duitser werd van zijn 4e tot zijn 60e levensjaar omvat door een net van organisaties. Wat heet omvat? Hij werd in de greep genomen en in deze volkseenheid en volksgemeenschap, die Hitler voor ogen stond, opgenomen en geïntegreerd.
Toen daadwerkelijk alle krachten en reserves in dienst van de voorbereiding en mobilisering voor een oorlog werden gezet, was het al te laat. Het doel dat Hitler in werkelijkheid nastreefde en waarin hij geloofde, en de overtuigingen waarmee hij het Duitse volk voor zich gewonnen had, dat zijn twee verschillende zaken. De nationaal-volkse revolutie is een ding, maar dat wat we Hitlerisme kunnen noemen, en wat vandaag gezien wordt als de essentie van het nationaalsocialisme, dat is een authentiek product van Hitler zelf geweest. Het is eigenlijk Hitlerisme en achter de rassenleer die hij praktiseerde verbergt zich niets anders dan een vorm van sociaal darwinisme. Een deel van zijn rassenleer was het antisemitisme. Het racistische antisemitisme van Hitler had weinig te maken met het anti-judaïsme van de christelijke geschiedenis. Het is eigenlijk een thema op zich om uitgewerkt te worden: het onderscheid tussen het christelijke anti-judaïsme en het racistisch gemotiveerde antisemitisme van Hitler.
Het ontstaan en de planning van de expansie- en veroveringsoorlog ging uit van de stelling: “Volk ohne Raum”, kijk daarvoor ook eens in het boek van Hans Grimm “Volk ohne Raum”. Iedereen was ervan overtuigd dat ons Duitsers elementaire bronnen ontbraken voor het overleven van het volk. Dit alles is Hitlerisme en werd tot overtuiging van een hele serie organisaties met aan het hoofd de SS. Vanwege zijn racistisch gefundeerd antisemitisme was Hitler van mening dat de geschiedenis een eeuwig durende strijd is, waarin de sterken de zwakken overwinnen, en dat in deze eeuwige strijd alleen sterke volken zich handhaven kunnen, en sterke volken zijn zo raszuiver mogelijke volken. Het overleven van de mensheid, aldus zijn waanvoorstelling, hangt af van de graad van raszuiverheid van de volken en de vernietiger van deze raszuiverheid en daarmee de vernietiger van de mensheid was de jood, die als een kankergezwel is, wat volken en culturen vernietigt. Zo staat in Mein Kampfde afschuwelijke zin: “Hen te bestrijden is een opdracht, en wie dat doet, die volbrengt een werk des Heeren.” Een afschuwelijke zin, die zo ver van het gevoelen van het volk verwijderd is als wat dan ook maar. Voor ons vandaag is het onbegrijpelijk wat deze man zich allemaal aangemeten heeft, door miljoenen mensen tot een fabrieksmatige industriële dood te veroordelen. In de categorieën van de westerse politieke cultuur, de politieke filosofie en de rechtscultuur, is het een onvoorstelbare misdaad te noemen. Wanneer je echter de dingen ziet zoals Hitler ze klaarblijkelijk gezien heeft, dan was deze man dus van mening dat hij met het uitroeien van het Jodendom een werk des Heeren deed en iets goeds gedaan had. In de taal van ons vandaag: hij had andere waarden die hij nastreefde, en die droegen hem nu op om deze handelingen te verrichten. Hij had het, zo moeten we toch aannemen, met een goed geweten gedaan. Wanneer we dat in ogenschouw nemen dan moeten we zeggen dat het nationaalsocialisme, of preciezer gezegd het Hitlerisme, in zijn diepste dimensie niet slechts een revolutionaire gebeurtenis in de Duitse geschiedenis, of in de moderne democratie is, maar dat hij de gehele Westerse, antieke, Bijbelse, verlichte cultuur in haar diepste grondvesten en in haar kern, heeft willen vernietigen. En deze man had succes, je kunt het niet begrijpen: wanneer was Europa ooit zo verenigd als toen onder deze man, die van Sicilië tot de Noordkaap heerste? Wanneer ik me niet vergis heeft niemand in de hele Europese geschiedenis zoiets tot stand gebracht.
Alhoewel ik gepoogd heb enkele componenten van dit regime in weinige woorden samen te vatten, moet ik toch, wanneer me dit gevraagd wordt, openlijk erkennen dat ik het ten diepste onbegrijpelijk vind. We kunnen deze tijd waarin men alles wilde vernietigen wat er aan zedelijke, rechtelijke, morele, religieuze en christelijke grondslagen was, niet begrijpen, ik geloof dat er niemand in Duitsland is die dat ten diepste kan begrijpen en die de vraag beantwoorden kan van hoe dit heeft kunnen gebeuren. We hebben blijkbaar te maken met een dimensie die de categorieën die historici, politicologen, sociologen en psychologen te beschikking staan, veruit overtreffen, maar ik vermoed dat de diepste dimensie een quasireligieuze geweest is. Zoals de waarheid ons ook gebiedt te zeggen dat de Duitsers in Hitler geloofd hebben en hem gevolgd hebben als een redder; als een heilsbrenger, zoals Romano Guardini het noemde. Maar wat was de diepste dimensie van wat deze man tot stand heeft gebracht? Hij heeft de vage, anonieme, weifelachtige, religieuze energie die sinds de 19e eeuw vrijgekomen was, uit het steeds meer ontkerstende Duitsland, gebruikt en tot uitdrukking gebracht in quasirituele ceremoniën tijdens de partijdagen in Neurenberg. Dit fenomeen is een ritus waarbij de tienduizenden als een man samengesmolten zijn tot een groot collectief, wat zich daar afspeelde was de ‘liturgeia’ van deze vorm van collectivisme. De diepste wortel van deze onbegrijpelijke haat tegen het Jodendom is, wanneer je het überhaupt zou willen begrijpen, allen maar heilshistorisch te begrijpen; hij wilde dat het Duitse volk het uitverkoren volk zou zijn, maar ze konden dat nooit zijn wanneer er nog een ander uitverkoren volk was. We hebben bij het nationaalsocialisme dus tenslotte te maken met het eerste grote postmoderne, postchristelijke fenomeen, een nieuwe heidense religie, of eigenlijke pseudoreligie. Om deze te beschrijven ontbreken ons tot op de dag van vandaag de passende categorieën.
En zo zou je kunnen doorgaan, en het wordt steeds spannender, hoe meer je erop ingaat. Een morele uiteenzetting en veroordeling is, ook met het voorbehoud van onvermogen om deze zaken in de juiste categorie te vatten, niet in staat te verklaren wat geschied is, en wat ik immer als een tragedie ervaren heb – als Duitslands tragedie. Maar men zou zich ook niet moeten bedienen van een morele categorie, want dat wat de uitkomst is van deze onderneming van Hitler is op vrijwel alle punten het tegendeel van wat hij wilde. Hij heeft de Duitsers geen heerschappij gebracht, maar heeft het rijk vermorzeld en in ellende en vertwijfeling achtergelaten. Hij wilde het Bolsjewisme indammen en terugdringen en heeft het daarmee naar het midden van Europa gebracht. En zo zou je kunnen doorgaan. In elk opzicht heeft de geschiedenis hem in het ongelijk gesteld. Het is dus geen kwestie van moraal, maar van nuchter waarnemen dat datgene wat gewild werd en nagestreefd in de realiteit is omgeslagen in het tegendeel. Daarna hebben we de republiek weer opgebouwd, waarbij we teruggrepen op de waarden en ideologieën van de 19e eeuw. De grondwet van Duitsland heeft in feite de grondwet van de Weimar republiek gecorrigeerd. En deze grondwet is in haar wezen gegrond op waarden, dit in tegenstelling tot grondwet van de Weimarrepubliek. Er is de 5%-regel en de grondwettelijke rechtbank, die de wetten van het parlement controleert op conformiteit met de grondwet. Eigenlijk is ze de herleving van de beste Duitse liberale traditie van de 19e eeuw, en is dus restauratief. Jarenlang leek dit bij te dragen aan het grote succes van de Bondsrepubliek Duitsland, want de Duitsers hebben zelden een zo lange vredige, zo gelukkige, zo door welstand, zekerheid en emancipatoire vrijheidsmogelijkheden gestempeld tijdperk gekend, als juist tijdens deze grondwet. In dit proces zijn, zonder dat we hierbij op details kunnen ingaan, de dragende ideologieën, door een historische ontwikkeling van de laatste decennia tot nu toe, steeds meer vervluchtigt. En wat er nu voor in de plaats komt is een ideologisch mengsel. Men mengt alles door elkaar. Dat wil zeggen dat niemand meer een ideologisch en geestelijk identificeerbaar profiel heeft, en daarmee zijn de ideologieën leeg geworden.
Maar daarmee is tegelijk ook de vraag gesteld want nu de geestelijke – de Marxisten zouden het de “onderbouw” noemen – van deze republiek is geweest, zoals ze zich nu aan ons toont in de vervluchtiging van de geprofileerde ideologieën. Daar moeten we vaststellen dat de laatste ideologie die overgebleven is, de antifascistische is. Partijoverstijgend, kerkgrenzen overschrijdend zijn alle heersenden en prominenten één in het antifascisme. Zoals Joschka Fischer zei, toen hij door een Franse filosoof bevraagd werd, op de vraag wat het fundament van deze republiek is, als antwoord gaf: de Holocaust. Uit deze dadercultuur kwam een boetecultuur voort, en de Holocaust zou het fundament zijn. Er is een tweede voordracht nodig om aan te geven wat daaruit voortkomt, maar het thema van deze voordracht is de onderzoeking van de wereldhistorische betekenis van dit fenomeen, dat op 9 november 1923 de kop verhief en van zich deed spreken.
Het nieuwste, en daarbij kunnen we ons alleen maar verbazen over ironie van de geschiedenis, is dat deze constellatie, die tot het nationaalsocialisme gevoerd heeft, vandaag in een wereldwijde vorm terugkeert. Een renaissance van de Islam verklaart opnieuw de oorlog aan het Westen, in een andere toonaard, maar in haar kern net als Hitler was. De leidende theoreticus van de zelfmoordaanslagen, een Egyptenaar, werd wie hij is in Amerika. En de theorie betreffende de radicale extremistische en politieke vleugel van de Islam ontwikkelde hij onder de indruk zijnd van de decadentie in Amerika. Wat hem duidelijk werd bij het zien van de decadentie van dit liberalisme, vervulde hem van een zodanige schrik en afschuw – in Duitsland had hij ditzelfde kunnen vaststellen – dat hij werd tot een theoreticus van deze radicale vleugel van de Islam. Het keert alles terug, het racisme tegen het witte ras, het antisemitisme, het anti-imperialisme en de strijd tegen het dollarimperialisme – alles al eens gebeurd. Velen zeggen dat het slechts enkele radicalen zijn. Men zou zich moeten herinneren dat Hitler het zevende lid na de Eerste Wereldoorlog was van de NSDAP en Mao trad als elfde lid toe tot de partij in Shanghai. In zulke bewegingen met eindeloos veel nuances en schakeringen zijn het, zoals de ervaring ons leert, altijd de meest radicale vleugels die zich doorzetten en overwinnen.
Vandaag wordt het Westen op vergelijkbare wijze met bijna dezelfde inhouden uitgedaagd als destijds met het nationaalsocialisme. De beslissende vraag is of de modernen deze uitdaging op den lange duur kunnen doorstaan. Hoe zagen ze het nationaalsocialisme? Het was een paradox van een moderne en archaïsche beweging tegelijk. Archaïsch omdat het deels teruggaat op heel oude toestanden, met de wil om oude natuurwetten te voltrekken, en deels heel modern omdat het zich bedient van alle moderne nieuwe technische middelen van de moderne tijd. Maar de hoofdrichting was de strijd om de overwinning van de moderniteit met haar kern van verlichtingsfilosofie, op welker basis we nu nog staan. In grote delen van de islamitische wereld wordt Hitler heel anders gezien en beoordeeld dan wij hier doen. En het zou me niet verwonderen wanneer in de komende jaren monumenten ter zijner ere opgericht worden. We moeten nu eindelijk eens inzien, dat de islamitische wereld onze hier heersende tijdgeest dogma’s op generlei wijze deelt. De kernvraag is of we van onze ervaring met het nationaalsocialisme geleerd hebben, wat we ervan hadden kunnen leren is, dat de moderniteit uit zichzelf krachten losmaakt en produceert, die zich met de wil tot destructie keren tegen zichzelf. En wat zich openbaart in deze, de moderniteit vernietigende, krachten is dat wat de moderniteit de sociale, religieuze en zedelijke tradities aandoet. Hoe universeler de aanspraak van de moderniteit op exclusiviteit en absolute gelding in de hele wereld verheven wordt, des te meer tegenkrachten worden er opgewekt en gevoed, die zich verwoestend tegen ze keren.
Voor de eerste keer, en daar ligt de geschiedkundige betekenis van het nationaalsocialisme, werd het conflict tussen persoonlijke culturen en universele wereldmaatschappijen, dus tussen universaliteit en individualiteit beleefd. Het is een oerconflict tussen moderniteit en traditie, tussen herkomst en toekomst, of hoe we het ook maar mogen noemen. De filosofische uitdaging is om naar een mogelijkheid te zoeken om deze beide te verzoenen, of ten minste om te bereiken dat deze beide co-existent samen leven en elkaar niet beiderzijds vernietigen. Dit betekent voor de islamitische wereld, dat ze de moderne wereld moeten binnentreden, zonder dat ze hun tradities en hun herkomstreligie, en alles wat daaraan vast zit, verliezen. Voor het Westen en in het bijzonder voor Duitsland, hangt alles ervan af of ze erin slagen een existentie mogelijk makende formule vinden om een evenwicht te vinden tussen traditie, geschiedenis en technisch-wetenschappelijke economie en tussen cultuur en economie en tussen het individuele en het universele. Wanneer dat niet lukt, dan zal het proces steeds meer gelijken op dat wat de Duitsers hebben doorgemaakt in de 20e eeuw.
De co-existentieformule van vandaag heet dialoog. Wij zijn van mening dat we alle problemen door dialoog kunnen oplossen. Maar we moeten ook in staat zijn om een dialoog te voeren. Het is niet genoeg om een dialoog aan te willen gaan, men moet een bepaalde positie hebben en een onderbouwde overtuiging, om zo’n discussie met de ander überhaupt aan te kunnen gaan. Wanneer je er zelf geen hebt, en in plaats van een onderbouwde, bindende overtuiging allen maar “tolerantie, tolerantie” zegt, dan zeg je eigenlijk helemaal niets.
Heel concreet: wat kan een door de emancipatoire school doorknede jonge Duitser zeggen tegen een jonge Turk, die diep verankerd is in zijn islamitische geloof en vol van trots op zijn eigen grote natie, die weet wat je kunt doen en wat ongepast is en welke gevolgen je gedrag heeft voor een ander. Wat voor soort dialoog zul je dan krijgen?

Opmerking
Overgenomen en vertaald met toestemming van de auteur. De lezing is vlak voor de kerst van 2006 gehouden en is oorspronkelijk gepubliceerd bij de Gesellschaft für Kulturwissenschaft in januari 2007.

Geen opmerkingen: