zondag 17 augustus 2008

Laudatio van de Russische Academie der Wetenschappen voor de filosoof Günter Rohrmoser


Laudator: Prof. Dr. Vjatsjeslav Dasjitsjev
Prof. Dr. habilitus Vjatsjeslav Dasjitsjev werd in 1925 in Moskou geboren. Van 1943 tot 1945 heeft hij gevochten aan het front, waarna hij een studie aan de universiteit van Moskou volgde. Als hoofd van de afdeling voor Buitenlandse Politieke Problemen - in het kader van de Academie der Wetenschappen en als voorzitter van de Wetenschappelijke Conservatieve Adviesraad van het Ministerie van Buitenlandse Zaken - heeft hij zich moedig ingezet voor het overwinnen van het Stalinisme en de messiaanse machtspolitiek van het Kremlin. Zijn ideeën droegen wezenlijk bij aan de opheffing van de Sovjetdominantie over Oost-Europa, aan de beëindiging van de Koude oorlog en de hereniging van Oost- en West-Duitsland.

Mijne zeer geëerde Dames en Heren, geliefde professor Rohrmoser,

Het is mij een zeer grote eer en een groot genoegen u in verband met uw tachtigste verjaardag te eren. Wat bent u eigenlijk voor mij, en voor mijn collega’s van de Russische Academie en voor de geïnteresseerde lezers in Rusland? Heel kort gezegd: u bent voor ons allen een van de meest prominente en eerbiedwaardigste geestelijke groten in de filosofie van de 19e en 20e eeuw. Uw ideeën zijn voor altoos en immer in de schatkamers van het menselijke denken opgeslagen. U bent een van de glansrijke interpreten in de beste traditie van de klassieke Duitse filosofie. Uw geestelijke interesses en prestaties waren verbazingwekkend veelzijdig. U promoveerde in de filosofie, theologie, geschiedenis, germanistiek, en nationale economie. Niet velen is het gegeven zo vele vakken tegelijkertijd, om zo te zeggen, te omarmen. In 1961 promoveerde u aan de universiteit van Keulen met uw promotie ‘Subjectiviteit en Concretisering – Theologie en Gemeenschap in het denken van de jonge Hegel’. Dit geschrift was een eerste benadering, uw eerste benadering, tot het gecompliceerde proces van de ontwikkeling van de menselijke gemeenschap. In het verdere verloop van uw leven verenigde u succesvol de kennis omtrent de fenomenen van onze materiële en geestelijke existentie met de vaardigheid les te geven en lezingen te geven aan talrijke Duitse universiteiten. Vele Duitse en buitenlandse studenten hebben hun geestelijke rijpheid aan u te danken. U zorgde voor filosofische nakomelingen in Duitsland en andere landen. De favoriete onderzoeksthema’s voor u waren godsdienstfilosofie, politieke filosofie en maatschappijtheorie. Uw verdiensten op het gebied van herinterpretatie van de godsdienstfilosofie waren voor paus Johannes Paulus II aanleiding u in 1981 te ontvangen. Niet iedereen verdient zulke waardigheid. Het is echter niet verwonderlijk dat u in datzelfde jaar vanuit de hemelse sferen weer op onze zondige aarde terugkwam, toen u door de Duitse regering beroepen werd in een bijzondere commissie, om de geestelijke oorzaken van het terrorisme te onderzoeken en te helpen deze fenomenen goed te begrijpen, zodat we er maatregelen tegen kunnen nemen. Professor Rohrmoser verrijkte de moderne filosofie met voortreffelijke werken en geschriften waaronder de volgende te noemen zijn:


In 1970, dat is dus al 37 jaar geleden, verscheen het eerste fundamentele werk ‘De ellende van de kritische theorie’. We kunnen uit dit werk veel putten voor de tegenwoordige tijd in Rusland. We kennen nu de crisis der theorie – we hebben in het geheel geen theorie. We weten niet waar we op aan sturen.

1983 kwam een nieuw werk `De crisis van de politieke cultuur`. De gebreken van de politieke cultuur van deze tijd zijn enorm. Vele Duitse filosofen, vooral Kant, hebben daaraan gewerkt. Aan het `Europa-Instituut Klaus Mehner` te Koningsbergen ben ik mijn lezingen als gastprofessor altijd begonnen met de Nachlass van Kant. Tweemaal was ik gastprofessor aan dit zeer interessante Duits-Russische Europese Klaus Mehner Instituut. In dit instituut werd aan afgestudeerde studenten onderricht in de Duitse taal gegeven. Meerdere artikelen heb ik gewijd aan de kolonelgeneraal Ludwig Beck. Het is verwonderlijk, hoe hij zich voor de politieke cultuur heeft ingezet. Hij zei dat elke staatspolitiek moreel moet zijn. Onzedelijkheid wordt in de politiek bestraft. Maar vandaag aan de dag denkt iedereen dat politiek een smerige zaak is. Nee, de politiek die het volk dient, is een zuivere zaak. Er zijn echter smerige politici, die smerige politiek bedrijven.

In 1984 verscheen een nieuw geschrift `Geestelijke omwenteling – waarom?`. En steeds weer zet u de geestelijke waarden op de voorgrond. Dus dat, wat eigenlijk de grondslag voor de menselijke existentie zou moeten zijn.
Daarna verschenen ook andere interessante en niet alleen interessante, maar ook fundamenteel belangrijke werken `De noodtoestand – De crisis van onze liberale republiek`, in 1994. In Rusland beleven we deze crisis van de liberale politiek in het tijdperk-Jeltsin. Daarom ligt dit werk ons zeer na aan het hart. Dan komt `Emancipatie of Vrijheid`, `Christelijke decadentie in onze tijd – Pleidooi voor christelijke rede`, `Geestelijk vacuüm – Late gevolgen van een cultuurrevolutie`. Helaas hebben we nu in Rusland ook een geestelijk vacuüm. Wanneer er geen theorie is, geen heldere uitleg van ons systeem, onze staatsordening, het model van onze maatschappijontwikkeling, kortom: wanneer we niet in staat zijn tot zelfkennis, dan kan de maatschappij, de gemeenschap, zich ook niet in de juiste zin ontwikkelen. Vooral uit het werk `Geestelijk vacuüm` kunnen we veel nuttigs putten.

Dan komt een geestelijk-geschiedkundig werk `Duitslands tragedie – De geestelijke weg het nationaalsocialisme in`, verschenen in 2002. Dit werk is me zeer dierbaar. Ik heb zelf een grondleggend vierdelig werk uitgegeven in Rusland, `Hitlers strategie – Een weg naar de catastrofe`. Maar ik betrachtte daarin enkel de strategische, nauwkeuriger uitgedrukt, de militair-strategische problemen, de diplomatie en de economie, die eigen waren aan Hitlers strategie.

Zoals elke grote denker kenmerkt ook u, geliefde professor Rohrmoser, de kritische waarneming van de reële dingen, de metamorfose van de maatschappijontwikkelingen, de staat en de politiek. Twijfel is de wortel der kennis en van het zoeken naar de waarheid. Deze waarheid is typisch voor uw denken en wordt belichaamd in uw werken. Zeer talrijk is de literatuur over uw filosofische kennis. En dat is belangrijk, niet alleen voor Duitsland, maar ook voor andere landen. Ook in Rusland bent u weid en zijd bekend en hooggeacht. Aan u werd een hoofdstuk gewijd in de Russische Anthologie van de Grootste, ik onderstreep, de Grootste Politieke Denkers van de Wereld. Dit werd in 1997 uitgegeven in de Russische taal. Genoemd moet ook worden het stuk `De noodtoestand ook in Rusland – Russische filosofen discussiëren over Günther Rohrmoser`, verschenen in 1997. Dit bewijst hoeveel interesse u bij de Russische filosofen, sociologen en politicologen gewekt hebt. De geestelijke nalatenschap van professor Rohrmoser is bijzonder waardevol om de juiste sociaal-politieke ontwikkeling van Rusland te ontdekken. Ik zeg dat heel openlijk, we beleven een tragisch verval van de geestelijkheid, de zeden en moraal als gevolg van het verval van de staatsordening in Rusland in de negentiger jaren van de vorige eeuw. En totnogtoe kan dit geestelijke vacuüm, de crisis van de theorievorming, de gemeenschapspolitieke oriënteringsloosheid in Rusland niet overwonnen worden. Dat is het gevolg van de heerschappij van het liberalisme, in Rusland ontaard in anarcholiberalisme. Alles is geoorloofd. Het is verboden te verbieden. Zo was de slogan van Jeltsin. Daarom kan de waarde van het gezonde conservatisme van professor Rohrmoser voor de Russische toestand nauwelijks overschat worden.

Geliefde professor Rohrmoser, mijn collega’s bij de Russische Academie der Wetenschappen wensen u vele, vele jaren in goede gezondheid en onuitputtelijke onverslaanbare scheppingskracht toe. Ik heb gehoord dat u ons binnenkort met een nieuw werk verblijden en verheugen zult. We zijn in gespannen afwachting van uw nieuwe boek.

Zijn en schijnDe bijzondere wijze van een filosoof om zijn dank te uiten

Mijne zeer geëerde dames en heren, wat moet men daar nu op zeggen? Mijn vaardigheid om me retorisch uit te drukken is zo vaak genoemd, geachte rector Liebig, om niet te zeggen geroemd, dat ik eigenlijk bekennen moet, dat me nu voor de eerste keer de woorden ontbreken. Ik weet niet meer wat ik zeggen moet. Wanneer ik eraan denk dat ik voor de eerste keer de universiteit betrad, toen stond er een groot bord waarop stond: `God beware ons huis voor Filbinger, Rohrmoser en Strauß`. Tegen die achtergrond kan ik alleen maar zeggen, aan wat een oneindige goedheid van God heb ik het te danken, dat Hij de wil van deze studenten niet gevolgd heeft. Het moet dus wel Gods wil geweest zijn, dat ik in het sanctissimo van deze universiteit, al is het dan via de incarnatie in de goedheid van onze rector, gebracht ben. En sinds dat plakkaat van die studenten voegen de studenten van dit land, wanneer mijn naam valt, eraan toe ‘omstreden’. “Hij is omstreden.” “Hij mag dan misschien goed zijn of slecht, om het even, hij is omstreden.” En wanneer ik dan deze feestbundel zie, mijne dames en heren, dan gaat het mijn fantasie en voorstellingsvermogen ver te boven. Dat eens ter ere van mij tachtigste verjaardag over de grenzen van oude ideologieën, over partijen, over de beide delen van Duitsland, over de landsgrenzen heen zo velen verenigd zijn, was niet te voorzien. Van de kardinaal van de Rooms Katholieke kerk, die mijn tachtigste verjaardag welwillend gedenkt, tot en met een voormalig lid van het Politbureau van de SED (Sozialistiche Einheitspartei Deutschlands – in de DDR de regeringspartij – red.) en zij die destijds, geliefde heer Faust, in deze gevangenissen van de arbeiders- en boerenstaat gezeten hebben. Ideologische grenzen overschrijden zelfs de representanten van de Duitse linksen, en een van hen is eigenlijk alleen wegens ziekte verhinderd om ook een bijdrage te leveren, de al genoemde Peter von Oertzen.

En hierbij moet ik bekennen, mijne dames en heren, en dat is eigenlijk geen mooie geschiedenis, dat wanneer in deze tijd omstreden personen de moed hadden zich eerlijk en zakelijk te uiten, dan waren het niet de conservatieven, maar het waren de linksen. Het was nu eenmaal een von Oertzen, die destijds in het tijdschrift Der Zeit schreef, en zij hadden het er moeite mee zijn recensie te publiceren. Er zijn veldslagen in de redactie aan voorafgegaan, voordat geschreven werd: Rohrmoser is een hartstochtelijke liberaal, iemand die verliefd is op de vrijheid, zoals hartstocht bij elke vorm van liefde hoort, en hij is een overtuigde conservatief.

En anderen, die ik niet noemen wil, menen dat ik niet met de tijd meegegaan ben, te langzaam zou zijn in mijn denken en het eigenlijk verdiend heb als een archaïsch overblijfsel vergeten te worden, om zo te zeggen in het inferno van Dante, om daar aan mijn lot overgelaten te worden.

En dan moet ik altijd denken aan dat mooie verhaal, waarin twee mensen bij een rechter komen, en de ene beklaagt zich en brengt zijn verzoek voor de rechter en dan zegt de rechter: “U hebt gelijk”. En daarna brengt de ander zijn verzoek voor de rechter en dan zegt de rechter: “U hebt ook gelijk”. Daarover is de ander vertoornd en zegt, één van ons beide kan maar gelijk hebben. En dan zegt de rechter: “U hebt ook gelijk”.

Mijne dames en heren, waar ik voor wil pleiten is het vergeten recht van de mens om zich te vergissen. De eigenlijke onmenselijkheid, die vaak tot onbarmhartigheid gedreven wordt, is wel de poging iemand op één zinnetje, dat hij dertig jaar geleden uitgesproken heeft, vast te pinnen. Door deze zin uit zijn context te halen, of wanneer men 10 jaar geleden aan een tafel heeft gezeten met iemand, die dan later een andere is geworden dan diegene die hij toen was – een ander geworden dan toen hij daar zat – dan is diegene die tien jaar terug naast hem zat, nog van dezelfde mening die de andere nu vertegenwoordigt.

Het is een geliefd middel van een man, wiens naam ik hier niet noemen wil, te beweren dat ik om zo te zeggen in de onderwereld behoor te zitten; dat ik mezelf uit de democratische gemeenschap uitgesloten zou hebben, omdat ik ooit met Horst Mahler gesproken heb. Helaas vergeet hij altijd erbij te zeggen dat de latere Bondskanselier Gerhard Schröder, ook bij deze discussie was.

Wanneer wij graag willen dat iedereen die niet net zo denkt, net als iedereen gaat denken; wanneer we die personen verbannen en uitsluiten, maken we dan niet de belangrijkste bron, van waaruit de democratie stroomt, kapot? Kant zegt, wanneer ik het recht en de vrijheid tot openbare rede beknot, dan beknot en verniel ik ten slotte het denken zelf. Het probleem met onze democratie, zoals met elke democratie, is dat in de publieke politieke strijd niet de waarheid met de dwaling strijdt, maar steeds met meningen. En meningen, zo denken we toch, zijn allemaal relatief en iedereen heeft zijn voorstelling van de waarheid, het is immers slechts een mening. Wanneer dat zo is, dan mogen we toch niemand van deze meningsvorming uitsluiten, want het kan toch zo zijn dat degene die uitgesloten wordt, de juiste mening heeft, die het collectief, wanneer het in een consensuswaarheid gelooft, niet hebben kan. Wanneer we van mening zijn dat het enige waarheidsopenbarende moment zou zijn dat er een consensus over iets tot stand gekomen is, dan vergeten we de bitterste ervaring van de twintigste eeuw, dat niet slechts enkelen, maar hele collectieven, niet slechts in fouten, maar in complete waan kunnen vervallen. De subjectiviteit vervangen door een intersubjectiviteit verandert immers niets aan het feit dat het een subjectiviteit is. Wanneer we ook niet kunnen verwachten dat de democratie het over een waarheid eens kan worden – dat te geloven zou op zichzelf een waan zijn – waarvoor ze echter stemmen moet verzamelen, zo is het nodig ervoor te zorgen dat er een correctie mogelijk is voor de fouten die ze begaat. ‘Wir irren uns durch die Irrtümer zur Wahrheit durch’, zou onze vriend Odo Marquardt zeggen. Wie, zoals bij Brecht eens, gevraagd wordt: “Wat ben je aan het doen?”, antwoordt diegene: “Ik ben mijn volgende vergissing aan het voorbereiden.” Wanneer dat zo is, dan is het voor de democratie het allerbelangrijkste, dat er een correctie is op vergissingen, zodra deze zich openbaren. En wanneer iets ons bijeen moet brengen bij onze diepe zorg om de huidige ontwikkelingen, niet alleen die van ons land, heer Desjitsjev, dan is het toch wel het feit dat we de vaardigheid verliezen om vergissingen te corrigeren. En dan kan ik eigenlijk alleen maar hopen dat er later ooit historici zullen zijn die dan vaststellen “Hij was een echt hartstochtelijk op de vrijheid verliefde persoon en een overtuigde conservatief”, en dat zij dan zeggen: “Als men meer naar hem geluisterd had, dan zou dat misschien voor de ontwikkeling van Duitsland helemaal niet zo slecht zijn geweest”.

Helaas moet ik erover klagen, dat wij Duitsers de vaardigheid tot een nuchtere vorm van wereld- en realiteitsbeschouwing, voorzichtig gezegd, aan het verliezen zijn. De sluier van de provincialiteit verengt en bekort onze blik op de wereld, tot de schijnbaar fundamentele en allesbeslissende vraag, of er een minimumloon ingevoerd moet worden of niet, in plaats van de juist noodzakelijke en cathartische manier om de realiteit in ogenschouw te nemen. Dit probleem, dat ons al jaren bezighoudt, is eigenlijk oeroud, en stamt niet eens primair uit de filosofie, maar uit een gegevenheid die samenhangt met het zelfbewustzijn van Europa, namelijk het probleem van zijn en schijn, van de werkelijkheid en van dat waarvan men slechts meent dat het er is. Met de catastrofe die we net achter de rug hebben nog in het achterhoofd, leek er zich een goede mogelijkheid af te tekenen, die misschien getuigde van een diepgaande wending en een verandering van de werkelijkheid getuigd, namelijk dat wat de Parijse Charta beloofd had. Dat was een moment waarop Europa overeenstemming leek te kennen, dat we over de traditionele nationale politiek, en over de imperialistische strategieën heen, moeten proberen lering te trekken uit datgene, wat we in de twintigste eeuw aan catastrofen hebben beleefd. Elke geschiedenis heeft iets catastrofaals, dat hoeft men een filosoof als Hegel, die men nog steeds een idealist noemt, niet te zeggen. Hij zegt dat wat de geschiedenis als aanblik te zien geeft, is dat het geluk van volken en individuen zinloos afgeslacht wordt en dat de aanblik die de geschiedenis ons achterlaat er een is van diepe treurnis. En iets van deze diepe treurnis, waaruit ook nieuwe inzichten kunnen voortkomen, bevatte het moment van de Parijse Charta. Die kans, die ons de geschiedenis willicht slechts een ogenblik lang geboden heeft, hebben we met z’n allen laten lopen, omdat we de traditionele gezichtspunten laten overwinnen van de nieuwe kansen die er toen lagen. Het oude heeft het nieuwe nog eens ingehaald en overweldigd. De Tweede Wereldoorlog werd beëindigd door de agerende machten en dat met de perspectieven volgens welke ze de oorlog gewonnen hadden. Uiteindelijk bepaald door belangen die dichterbij gebracht waren door de diverse heersende ideologieën. En deze ideologische sluier verhindert ons te erkennen wat de ware en werkelijke belangen zijn; de belangen die ook na het korte ogenblik blijven; door die ideologische sluier is onze blik verwrongen.

Toen ik voor het eerst het grote genoegen had om in Rusland aan de Academie der Wetenschappen met twintig Russische filosofen en andere geesteswetenschappers te discussiëren, had ik een uitzonderlijke ervaring, want een geest van vrijheid, een onbegrensde vrijheid, om niet alleen alles te zeggen wat men denkt, maar ook om te denken waartoe je totnogtoe niet in staat was te denken, beheerste deze dag. Een ervaring die ik nooit zo in een vergelijkbare kring van Duitse intellectuelen, wetenschappers en filosofen had kunnen meemaken. Op die dag was de sluier van ideologieën gescheurd en wierp je een blik in de afgrond van de geschiedenis. En vanuit dit ogenblik drong zich de fundamentele vraag op: zal Europa kunnen overleven? Zal Europa een kans hebben, of zal Europa aan zijn oude en traditionele conflicten en belangen en ideologische verhoudingen te gronde gaan? Dat was de allesbeslissende vraag. En wanneer je vanuit deze diepte kijkt naar de toekomst van Europa, dan kan eenieder die de ogen open heeft zien dat er nieuwe machten zijn die opkomen. Er wordt gesproken over de Aziatische eeuw. Nu al richten we onze hoop op China, wanneer het erom gaat niet ingehaald te worden door de hypotheekcrisis in de VS. We hopen op China om de conjunctuurdaling mogelijkerwijs te overleven. Op z’n laatst in de tweede helft van de eenentwintigste eeuw zal de door Europa bepaalde wereldgeschiedenis voor eens en voor altijd ten einde zijn gekomen. Dit is een wereldgeschiedkundige gebeurtenis waarvoor ons de begrippen ontbreken om deze te kunnen bevatten. Het is heel duidelijk, ook wanneer we dat misschien niet mogen denken, laat staan mogen zeggen, dat Europa in het geheel geen kans heeft te om te datgene wat nu op ons afkomt te overleven, zonder een op een nieuw fundament samenkomend Duitsland en Rusland en uiteindelijk ook Amerika, dat uit de huidige ervaringen lering trekt. Vader Bush heeft een nieuwe wereldorde aangekondigd. Maar de poging om door middel van de “American Way of Life“, naar de Amerikaanse voorstellingen van mensenrechten en democratie, deze wereldorde te scheppen is voor onze ogen in elkaar gestort. We moeten inzien, dat de Chinezen er in hun dromen nog niet aan denken, om dat wat wij universele mensenrechtenpolitiek noemen voor zichzelf als bindend te beschouwen. We hebben de hereniging van Duitsland net zo veel aan Rusland te danken als aan de Amerikanen. Wat zij alleen niet inzien is dat deze laatste oprispingen van Amerikaanse hegemonie en leiderschap, om volgens westers denken en voorstellingen de wereld vorm te geven en de wereldvrede en eenheid dichterbij te brengen, voor onze ogen aan het instorten is. We moeten de Amerikanen met zachte drang proberen te overreden opdat ze hun werkelijke belang gaan inzien. Deze poging om de oude omsingelingspolitiek tegenover Rusland die er sinds de tweede wereldoorlog is, antagonistisch uit te buiten, zal uiteindelijk alleen maar de Amerikanen zelf schaden. De nieuwe wereldstructuren doen de vraag naar het al dan niet overleven van het westen opkomen; en Rusland hoort bij het westen. Rusland is bij alle politieke en ideologische verschillen toch deel van onze cultuur. We hebben toch ook in Duitsland een culturele en filosofische symbiose gehad met Rusland. Wie zou er afstand willen doen van de, door Thomas Mann zo genoemde, grote Heiligen van de Russische literatuur die ons in de negentiende eeuw gegeven zijn? In de eindfase van de Tweede Wereldoorlog, terwijl de bommenregen van de geallieerde bommenwerpers op Bochum neerviel, heb ik in een schuilkelder gezeten en Dostojevskij’s ‘De bozen geesten’ gelezen. Probeert u het zich eens voor te stellen; in de Nazitijd leest een door zijn tijd geïndoctrineerde, een nog niet tot zelfstandig denken capabele jongen in een schuilkelder Dostojevskij, terwijl Amerikaanse bommenwerpers de stad vernietigen. Dostojevskij, die uit de diepte van zijn christelijk-spiritueel gezichtspunt een denker was, die in de twintigste eeuw op bepaalde delen van de Konservative Revolution een beslissende invloed heeft gehad. Ook de nationale continuïteit en het culturele bewustzijn waren zonder de bijdrage van Dostojewski niet denkbaar geweest, want Dostojewski stond pal voor de idee van een Konservative Revolution. Wanneer men vandaag de dag hoort dat er in Rusland plakkaten hangen waarop staat: ‘Voor geloof en vaderland ‘, dan houd je toch de adem in en begrijp je, dat de diepere dimensie van deze zich aan de horizon aftekenende wereldorde niet door één bepaalde macht bepaald wordt, ook niet door twee, maar door meerdere bepaald wordt, en deze transnationale verbindingen vormen heel nieuwe politieke fenomenen, waarvoor ons in dit postnationaalstatelijke tijdperk de juiste begrippenen en beschrijvingen nog ontbreken. Het Westen zal zonder Rusland en zonder een Amerika dat op het laatste moment nog tot inzicht komt met betrekking tot haar eigen belangen, een Amerika dat zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van het overleven van het Westen waarbij Amerika niet slechts deel van het westen is, geen kans op overleven hebben. De grote vraag is of we dat zullen inzien. Of ons verstand toereikend is om zijn en schijn te kunnen onderscheiden. Eigenlijk staan we daarmee weer bij Plato die stelt dat de mens, nadat in hem door zinnebeeldige waarnemingen een proces in gang gezet is, zich herinnert wat hij ooit voor de geboorte gezien heeft, namelijk de idee. Een waarheid is alleen waar omdat ze altijd waar is. Wat ons van de antieken onderscheidt is dat een waarheid die zichzelf verandert en aan verandering onderhevig is, helemaal geen waarheid is. In zijn ‘Fenomenologie van de geest‘ schreef Hegel, in de paragraaf over zinnelijke kennis, op de muur: ‘Nu is het dag’. Toen was er ook dag, maar twaalf uur later was er de nacht en toen was de zinnelijke waarneming nietig geworden. Immers, te erkennen wat altijd is, wat constituerend is, wat alleen waardevol is om waar genoemd te worden, staat tegenover de schijn en de schijnwerkelijkheid van wat de mens voor werkelijkheid houdt. Europa begint met de heerlijke voorstelling van Homerus, van wie de eerste uitspraak is dat de mens verstrikt is in de schijn. Ze onderscheiden niet tussen het ware en de schijn, zij het dan dat het hun bekend gemaakt wordt door de muzen: de dochters van de Mnemosyne, van het geheugen. Van toen af aan is de strijd, de geestelijke strijd, in Duitsland, in de wereld, in de filosofie, een strijd tegen het vergeten. We hebben de filosofie nodig, omdat we zonder de filosofie vergeten wat we eens wel geweten hebben.

Het tweede stadium begint bij Hesiodus. En brengt deze muze ons? Een onrecht is geschied. De wereldorde is aan het wankelen gebracht, want zijn broer Perses had Hesiodus vanwege een erfenis die hem toekwam bedrogen. De wereldorde is aan het wankelen gebracht wanneer er onrecht geschied. Elke revolutie in Europa is een revolutie om het recht te herstellen, of is een fantasme, zoals de Franse Revolutie die ingegeven is door een van de filosofie vervreemd burgerdom. Dit fantasme zijn ook de Duitsers en de Russen gevolgd.

Maar de morgen daagt, de nevel wijkt en de dochter van de muzen komt. Maar de muzen kunnen iets waars maar ook iets onwaars zeggen, en meestal zeggen ze het onware. Maar wanneer ze willen kunnen ze ook iets waars zeggen. Zo zijn we met onze krachten reddeloos verstrikt in het voor ons onontkoombare waar-en-onwaarschema.

Bij Xenophanes is het vervolgens zo dat zijn en schijn zodanig door elkaar lopen dat beide niet meer van elkaar te onderscheiden zijn. En precies dat is onze huidige toestand. De hele ellende met het verwezenlijken van de kans die de Parijse Charta bood, is dat we niet meer kunnen onderscheiden tussen zijn en schijn, en dat we daarmee hopeloze slachtoffers geworden zijn van eenieder die de moderne instrumenten beheerst en weet hoe je moet manipuleren.
Daarna komt Pamenides en snijdt zijn en schijn van elkaar los. En stijgt hij op naar de Olympus en daar opent de godin de poorten en dan ziet hij, wat niet de filosofie produceert, maar hij ziet het in de waarheid gegrondveste hart. Hij ziet de Aleteia, die zich voor hem verbergt. En alleen dat wat overeenkomt met dit Aleteia-wezen, is het zijn en is in elk opzicht steeds hetzelfde, onveranderlijk; het bronzen en onveranderlijke hart der waarheid, dat is de filosofie.

De grondvraag bij Plato is niet, hoe is de waarheid mogelijk, want die kun je immers zien, maar hoe is vergissen mogelijk. Dat betekent dat de schijn met het zijn zelf al gegeven is en dat de mens de strikken van de vergissing niet kan ontkomen. Op dit punt is de Griekse tragedie nog in een diepere zin geslaagd, want dat wat de mensen in de catastrofe stort is de verblinding. Ze zijn blind. Ze zijn verblind. Ze zijn zodanig bezeten van de schijn dat ze die niet meer los kunnen laten. Maar de oorzaak voor deze verblinding is het zinsbedrog van de Godheid. Voor ons een ongelofelijke gedachte. De God die zelf deze schijn de mensen oplegt. De God zelf is bedrieglijk tegenover hen die Hij vernietigen wil. Daarvoor bestaat een christelijk complementair, want bij Paulus staat geschreven: ‘…zo heeft God hen overgegeven in een verkeerde zin’ (Rom. 1: 28). En hen overgeven in een verkeerde zin is een oordeel van God, want ze zijn aan zichzelf overgelaten en moeten nu proberen weer bij zinnen te komen, zodat ze zijn en schijn weer kunnen onderscheiden. En dat is ten diepste het nut van de filosofie. Men moet zijn en schijn van elkaar scheiden. Zonder filosofie strijdt de politiek vergeefs tegen de verblinding en de schijn.
Het maakt me daarom gelukkig, bij deze toevallige aanleiding van mijn tachtigste verjaardag, om zo te zeggen een votum, een demonstratie, van de filosofie te mogen geven. Ik mag allen die mij in zo talrijke vormen met brieven, telefoontjes en waardevolle giften verblijd hebben, en die mij zulke blijken van sympathie en welwillendheid, en wanneer ik het goed begrijp, ook liefde hebben doen toekomen, hartelijk bedanken. Voor een oude man, die gebogen de laatste jaren van zijn leven nog moet doorstaan, is dat een groot en zo niet verdiend en ook verwacht geschenk.

Geen opmerkingen: