Men beweert daarom zelfs, als iets vanzelfsprekends, dat de priesters "de katjes in het donker knijpen"! Het is echter niet gedwongen. Men wordt vrijwillig priester en weet dus welke verplichting men op zich neemt. Wie deze boven zijn krachten acht, trekt zich tijdig terug. Men werpt op: "Het is niet goed dat de mens alleen zij"(Gen. 2:18) en "Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt (Gen. 1:28). Maar waar blijven dan de aansporingen van Christus tot de ongehuwde staat? Zeker, de ongehuwde staat is niet goed voor de mens, als hij er geen hoger motief voor heeft. Niet ieder is daartoe geroepen, het menselijk geslacht moet in stand gehouden worden. Maar daartoe behoeft niet ieder te huwen.
Om een hoger motief is het celibaat, voor wie daartoe zij, zeer loffelijk. In het bijzonder voor de priester geldt het woord van St. Paulus, dat hij niet verdeeld mag zijn tussen God en een vrouw, aangezien hij geheel aan God toegewijd moet zijn, en ook is het dienstig, dat hij de geslachtsdrift geheel weet te beheersen met het oog op zijn bediening aan het altaar: 1 Cor. 7:32-34: "En ik wil dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heren, hoe hij de Here zal behagen; maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij de man zal behagen".
In de tijd van Christus was de ongehuwde staat niet in ere. De Joden wilden nakomelingen hebben, opdat hun nageslacht de Verlosser zou zien. Zo was het moeilijk ongehuwde apostelen te kiezen, en mag het ons dus niet verwonderen, dat Petrus, blijkens het evangelie, een schoonmoeder had, en derhalve gehuwd was. Jezus' meeste geliefde leerling Johannes was echter volgens de Overlevering nog ongehuwd en is dat gebleven. Spoedig werd het celibaat echter vrijwillig door de priesters onderhouden.
Nog meer dan het vasten valt het celibaat zwaar aan de zinnelijke menselijke natuur. Daarom heeft de Kerk wetsbepalingen ervoor moeten uitvaardigen. Het eerst geschiedde dat op de synode te Elvira in Spanje in 306 voor de Spaanse Kerkprovincie, waar bepaald werd, dat bisschoppen, priesters en diakens niet mochten huwen, en indien zij gehuwd waren, dat zij dan in onthouding moesten leven. In verschillende bisdommen volgden dergelijke bepalingen, te Rome voor de Romeinse Kerkprovincie in 386. Deze bepalingen raakten hier en daar nogal eens in onbruik, totdat ca. 1100 een algemene celibaatswet voor de Kerk in het Westen werd uitgevaardigd. In het Oosten volgt men nog steeds de wetsbepaling van de Trullaanse Kerkvergadering in 692, aldus genoemd naar de koepelzaal van het keizerlijk paleis te Constantinopel, waar zij plaats had, welke iets milder is.
• H. Epiphanius in "Adversus haereses Panarium" 59:4: "De zaak staat voorwaar zo, dat na Christus' komst op de wereld het allerheiligste voorschrift Gods hen, die na hun eerste huwelijk, als hun eerste echtgenote gestorven is, een tweede echtverbintenis gesloten hebben, niet toelaat tot het priesterschap, omdat de eer en waardigheid van het priesterschap ongelooflijk groot is. En de zeer heilige Kerk Gods houdt met alle voorzorg en nauwlettendheid daaraan vast. Ja, zij laat zelfs hem die nog gehuwd is en kinderen verwekt, ook al is hij maar een man van één vrouw, toch geenszins tot de rang van het priesterschap, bisschopsambt of diaconaat toe, maar slechts hem die zich van de huwelijksgemeenschap met zijn éne vrouw onthoudt, of wanneer zij hem ontvallen is: wat vooral daar gebeurt, waar de kerkelijke voorschriften nauwkeurig onderhouden worden."
• H. Hieronymus in brief 48, 21: "Christus, maagd, en Maria, maagd, hebben aan beide geslachten de eerstelingen der maagdelijkheid gewijd. De apostelen waren ofwel maagd, ofwel leefden zij na hun huwelijk in onthouding. Tot bisschop, priester, diaken worden ofwel maagden, of weduwnaars gekozen, of zij die na hun priesterschap zekerlijk voor eeuwig rein zijn."
Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)
2 opmerkingen:
De paradijselijke menselijke staat is tot een onnatuurlijke staat verworden (zondeval) en kan alleen met onnatuurlijke middelen (celibaat) weer worden hersteld.....
Het begrip bovennatuurlijk is feitenlijk niet juist, de celibataire levensstaat staat niet boven- of onder de parijselijke- of natuurlijke staat maar is feitenlijk een onnatuurlijke staat, zij het met een ander karakter dan de onnatuurlijke staat zoals de mensheid die kent na de zondeval....
Ik vind het lastig hierop goed te reageren, maar bij deze en poging. De natuur van de mens is na de zondeval verdorven, maar het is niet een geheel andere natuur. Het celibaat is denk ik een staat die vooruit loopt op het paradijs, waar de mens ook niet meer huwt of ten huwelijk neemt. Net zoals Maria die ook een genade heeft gekregen die vooruit loopt op de genade die we allemaal krijgen als gelovigen, maar Maria heeft die genade eerder en overvloediger dan wij gekregen.
Hugo Bos
Een reactie posten