zaterdag 14 augustus 2010

Spreekt de Bijbel over het vagevuur?

1 Makk. 12: 43-36 zegt als volgt: "Hij hield een inzameling en bracht tweeduizend drachmen op. Hij zond die naar Jeruzalem om besteed te worden voor een zoenoffer. Dat was een mooie, edele daad, omdat deze ingegeven was door de gedachte aan de verrijzenis. Want indien hij niet aan de verrijzenis der gesneuvelden geloofde, zou het ook overbodig en nutteloos zijn geweest voor de overledenen te bidden. Ook overwoog hij, dat een heerlijke beloning degenen wacht, die godvruchtig ontslapen zijn, en dat is een heilige en vrome gedachte! Hij liet dus een zoenoffer opdragen voor de gesneuvelden, dat zij van hun zonden zouden worden verlost."

Hieruit blijkt, dat de zielen die sterven in staat van heiligmakende genade, nog te boeten kunnen hebben, maar door onze gebeden en offers geholpen kunnen worden. Over een plaats waar dit geschiedt, en de wijze waarop, wordt niet gesproken. De Protestanten beschouwen de beide Makkabeën boeken niet als de H. Schrift, lees hier verder over deutero-canonieke boeken. Maar ook voor de Protestanten moet deze tekst wijzen op de overtuiging van de Joden, die dit neerschreven, terwijl ook de gelovige Joden van thans nog steeds in een louteringsplaats geloven.

• H. Justinus in zijn Dialoog met de jood Tryphon, 5: "Wat dan? Dat de zielen der vromen weliswaar op een betere plaats verblijven, van de zondigen en slechten echter op een slechtere, in afwachting van de tijd van het oordeel. Zo sterven eerstgenoemden niet meer, wanneer zij Gode gewaardig geoordeeld zijn, maar de anderen worden gestraft, wanneer zij Gode gewaardig geoordeeld zijn, maar de anderen worden gestraft zolang God wil dat zij daar zijn en gestraft worden."

• Tertullianus in "De Corona", 3: "Op de jaardag van hun geboorte dragen wij voor de overledenen offers op."

• H. Ephraem in "Testamentum", 72: "Weest mijner indachtig, broeders, wanneer mijn dertig dagen voorbij zijn. De overledenen worden immers geholpen door het offer dat de levenden opdragen..... 78: "Als de mannen van Mathatias, die de geheimen in stand hielden, voor hun legers, zoals gij leest, door offers de misdaden uitboetten van hen die in de oorlog gevallen waren en zich goddeloos gedragen hadden, hoeveel te meer delgen dan de priesters des Zoons door hun heilige offers en door de gebeden hunner lippen de misdaden der overledenen uit!"

• H. Cyrillus van Jerusalem in "Catecheses", 23, 10: "Wanneer wij gelijkerwijze ook voor de overledenen, ook al zijn zij zondaars, gebeden aan God opdragen, doen wij geen nutteloos werk, maar dragen Christus, die voor onze zonden geslachtofferd is, ons beijverend God zowel voor hen als voor ons gunstig te stemmen."

• H. Basilius in "Oratio de mortuis": "Hij kan immers geen deel hebben aan de godheid, als niet het zuiverend vuur de smet die aan het gemoed kleeft gezuiverd heeft."

• H. Joannes Chrysostomus in zijn homilie op de brief aan de Philippenzen, 3, 4: "Niet zonder reden is door de apostelen door wetten bepaald, dat bij de vererenswaardige en vreeswekkende geheimen de gedachtenis geschiede van hen die ontslapen zijn. Zij wisten, dat hun hieruit veel voordeel, veel nut, deelachtig werd. Hoe zullen wij God immers niet door ons gebed verzoenen op dat tijdstip, dat het gehele volk en de gehele menigte priesters met uitgestrekte handen staat, en dat vreeswekkende slachtoffer aanwezig is? En wel voor hen die in geloof ontslapen zijn."

• H. Epiphanius in "Adversus haereses Panarium", 75: 8: "Wat kan er nuttiger zijn dan het voorlezen der namen van de overledenen? Wat is er geschikter en bewonderenswaardiger, namelijk dat de aanwezigen zich overtuigen, dat de doden leven en niet in het niet zijn teruggestort, maar bestaan en bij de Heer leven; alsook dat een zeer godsdienstige lofrede gehouden worden, waardoor zij hoop hebben die voor hun broeders bidden als waren zij naar buiten vertrokken? De gebeden die voor hen gestort worden zijn immers nuttig, hoewel zij niet alle schuld uitwissen."

• H. Augustinus in "Sermo", 172, 2, 2: "Er kan niet aan getwijfeld worden, dat de doeen geholpen worden door de gebeden van de heilige Kerk, en door het heilzaam Offer, en door de aalmoezen, die voor hun ziel uitgedeeld worden, opdat God barmhartiger met hen handele dan hun zonden verdiend hebben. Dit is immers door de Vaders overgeleverd en neemt de gehele Kerk in acht, dat voor hen die in gemeenschap met het lichaam en bloed van Christus gestorven zijn, gebeden wordt, wanneer hun gedachtenis bij genoemd Offer op hun vaste plaats geschiedt, en erbij gezegd wordt, dat dit voor hen ook wordt opgedragen. Wanneer er dan om hen te gedenken werken van barmhartigheid vereist worden, wie zal er dan aan twijfelen, dat zij bijgestaan worden, voor wie niet zonder vrucht tot God gebeden gericht worden? Er behoeft volstrekt niet aan getwijfeld te worden, dat dit de overledenen ten goede komt; maar aan dezulken die vóór hun dood zó geleefd hebben, dat hun dit na hun dood ten nutte kan zijn."
o In "De civitate Dei", 21, 13: "Tijdelijke straffen lijden sommigen slechts in dit leven, anderen na de dood, anderen zowel nu als dan, maar vóór dat allerstrengste en laatste oordeel. Niet allen echter, die na hun dood tijdelijke straffen verduren, komen in de eeuwige straffen, die er na dat oordeel zullen zijn.
o In "De civitate Dei", 21, 16: "Men houde aan, dat er slechts zuiverende straffen zullen zijn vóór dat laatste en vreselijke oordeel."
o In "De cura pro mortuis gerenda", 1, 3: "In de boeken der Machabeën lezen wij, dat voor overledenen een offer werd opgedragen. Maar ook al werd het volstrekt nergens in de H. Schrift gelezen, dan is er het niet geringe gezag van de gehele Kerk, dat in deze gewoonte helder uitschijnt, waar bij de gebeden van de priester, die tot de Heer aan het altaar gestort worden, ook de aanbeveling der doden plaats heeft.
o "In zijn commentaar op Ps. 37: "Zuiver mij, Heer, in dit leven, opdat ik vrij blijve van het vuur, dat bestemd is om de zielen in de andere wereld te zuiveren."
o In "Enchiridion", 110: "en men mag niet loochenen, dat de zielen der overledenen door de godsvrucht van hun dierbare overlevenden opgebeurd worden, wanneer voor hen het offer van de Middelaar wordt opgedragen, of aalmoezen in de Kerk gegeven worden. Maar hun komt dit ten goede, die, toen zij leefden, verdiend hebben, dat dit hun later ten goede kon komen."

• Op de grafstenen in de catacomben treffen we vele gebeden aan voor de overledenen. In de catacombe van Priscilla bijv. staat op het graf van een 23-jarig meisje, uit de tweede eeuw: "Eucharis is mijn moeder en Pius is mijn vader. U smeek ik, mijn broeders, als gij hier komt om te bidden en als gij met al uw gebeden de Vader smeekt en de Zoon, vergeet dan niet, U de dierbare Agape te herinneren, opdat God de Almachtige Agape in de eeuwigheid moge behoeden."

• Op een grafsteen uit de derde eeuw staat: "Aan Lucifera, mijn allerliefste echtgenote, daar zij aan haar echtgenoot alle zoetheid met allergrootste rouw heeft achtergelaten, verdiende zij, dat deze steen voor haar werd gemaakt, opdat ieder der broeders, die dit leest, God moge vragen, dat zij met heilige en onschuldige geest bij God worde opgenomen."

Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)

Geen opmerkingen: