zondag 15 augustus 2010

John Henry Newman over de onfeilbaarheid der Kerk

Hier verdedig ik mij tegen een beschuldiging die vaak tegen katholieken wordt ingebracht en die aannemelijk klinkt, zoals men in het verloop van mijn betoog nog beter zal zien. De beschuldiging is deze: dat ik als katholiek niet slechts leerstellingen beweert te geloven die ik met geen mogelijkheid innerlijk kan geloven, maar dat ik ook geloof in het bestaan van een macht op aarde, die naar eigen believen, zo dikwijls ze wil, met een beroep op onfeilbaarheid, een nieuwe stel credenda aan de mensen kan opleggen; dat ik derhalve geen meester meer ben over mijn eigen gedachten, dat ik nooit weet of ik morgen niet zou moeten prijsgeven dat ik vandaag nog houdt en dat het noodzakelijk gevolg van zulk een geestestoestand ofwel een onterende slavernij moet zijn ofwel een inwendig verzet vol bitterheid dat heul zoekt in heimelijk ongeloof ofwel de noodzaak meebrengt om zich van alle religieuze kwesties afzijdig en afkerig te houden om werktuigelijk na te zeggen alles wat de Kerk zegt en de verdediging ervan maar aan anderen over te laten.”

“Protestantse schrijvers stellen het vaak zó voor, alsof er in de geschiedenis der religie twee grote beginselen in werking zijn, autoriteit en persoonlijk oordeel en alsof het persoonlijk oordeel dan geheel aan hun zijde staat en alsof aan ons het volledige erfgoed der autoriteit is ten deel gevallen met de oppressie die erbij behoort. Maar zo is het niet, in de grote katholieke gemeenschap zelf en alleen daar is een arena te vinden voor de beide kampioenen in die ontzaglijke nooit eindigende tweestrijd. Voor het leven van de religie zelf, gezien in haar wijd operatiegebied en haar geschiedenis, is het nodig dat de strijd voortduurt zonder onderbreking. Ieder optreden van de onfeilbaarheid is het resultaat van een intense en veelzijdige werking der rede, hetzij als bondgenoot hetzij als tegenstander is dat optreden voorbij, dan roept het weer een reactie van de rede te voorschijn. En zoals in burgerlijke zaken de Staat zijn bestaan en zijn voortbestaan dankt aan de rivaliteit en de botsing, de machtsoverschrijding en de nederlagen van haar samenstellende delen, zo is het ook met de Katholieke christenheid: ze is geen vaste vertoning van religieus absolutisme, maar ze levert een voortdurend schouwspel op van het beurtelings voorwaarts en achterwaarts gaan van de autoriteit en het persoonlijk oordeel, gelijkend op de invloed van het getij, ze is een uitgestrekte verzameling van menselijke wezens met eigenzinnig intellect en woeste passies, die samengebracht zijn tot één geheel door de schoonheid en de majesteit van een Bovenmenselijke Macht, samengebracht tot wat men vergelijken mag met een grote tuchtschool of opvoeding gesticht, niet met een hospitaal of een gevangenis, waar men wordt naar bed gestuurd of levend begraven, maar ( om van metafoor te veranderen) bijeengebracht als in een grote geestelijke fabriek, waarin het ruwe materiaal van de menselijke natuur, zo uitstekend, zo gevaarlijk, zo vatbaar voor de doeleinden Gods, wordt gesmolten, gezuiverd en opnieuw gegoten door een arbeid zonder einde en zonder rust.
De heilige Paulus zegt ergens, dat hem de apostolische macht gegeven is tot opbouwing en niet tot nederwerping. Er is geen betere beschrijving mogelijk van de onfeilbaarheid der Kerk.
"

Geen opmerkingen: