Het staat nergens in de H. Schrift te lezen, dat Petrus daardoor zijn apostelambt verloren had, en als dat soms het geval was geweest, dan had hij dit reeds terugontvangen toen Christus in Joh. 20:21 tot alle apostelen zeide: "gelijkerwijs mij de Vader gezonden heeft, zend ik ook ulieden."
Het herdersambt is in de H. Schrift herhaaldelijk het beeld van gezag. Aan Petrus werd hier dus een gezag verleend buiten het gezag dat hij reeds als apostel bezat. Petrus vatte het dan ook als iets bijzonders op, want hij stelde de vraag, wat er dan met Joannes moest gebeuren: "Als Petrus deze zag, zeide hij tot Jezus: Here, maar wat zal deze?" Het andere gezag dan dat der apostelen moet oppergezag zijn, zoals hem reeds tevoren beloofd was. Nu Christus de aarde ging verlaten, werd dit nodig, en vervulde Christus daarom deze belofte.
De Protestanten hebben in zoverre gelijk, dat Christus, door deze vraag naar Petrus' liefde driemaal te stellen, zinspeelde op zijn drievoudige verloochening, zoals ook bij de belofte, dat Christus op hem zijn Kerk zou bouwen, verband ligt tussen Petrus' geloofsbelijdenis en zijn oppergezag in geloofszaken.
• H. Augustinus in "Contra epistolam Manichaei", 4, 5: "Om nu af te zien van deze wijsheid, waarvan gij niet gelooft dat zij in de Katholieke Kerk is, er zijn nog vele andere zaken die mij zeer terecht in haar schoot houden mogen. Mij houdt daarin de overeenstemming van volkeren en geslachten; mij houdt daarin haar gezag, met wonderen aangevangen, door hoop gevoed, door liefde toegenomen, door oudheid bevestigd; mij houdt daarin de tot de huidige dag opeenvolgende reeks van bisschoppen van die zetel van de apostel Petrus, aan wie de Heer na zijn verrijzenis zijn schapen te weiden toevertrouwde."
Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten