zaterdag 7 augustus 2010

Stelt de priester zich in de biecht niet op de plaats van God, tussen God en mijn geweten?

God wil het wel en acht het dus nuttig voor ons. Wij kunnen ons dat best verklaren:
1. De wetenschap, dat men zijn zonden aan een medemens moet belijden, houdt van veel kwaad terug.
2. Dat een ander zijn oordeel over de zonden uitspreekt, bevordert ten zeerste de juistheid van geweten. Wanneer men het alleen voor zichzelf moet uitmaken, is men licht geneigd veel kwaad goed te praten.
3. De Biecht bevordert ook zeer de rust van het geweten, omdat men niet behoeft te twijfelen aan de vergeving door God, wanneer men goed gestemd is, aangezien men de priester deze hoort uitspreken.
4. De Biecht is in het bijzonder een akte van boetvaardigheid, omdat men zich als zondaar moet belijden. Dat dit een grote akte van zelfvernedering is, blijkt wel uit de grote moeite die veel katholiek geworden protestanten daarmee in het begin hebben.

Christus vergeeft ook buiten de Biecht, wanneer men ter liefde Gods spijt heeft over zijn zonden. Katholieken moeten dan echter nog biechten, wanneer het doodzonden betreft, en ook voor dagelijkse zonden is het nuttig, omdat de Biecht daartoe is ingesteld en om aldus aan de grote voordelen en genaden tegen terugval deelachtig te worden.

Calvijn vergiste zich zeer, toen hij in "Institutiones", 3, 14, 19, schreef: "Wie is er, die met een vaardig gemoed te biechten gaat? Heeft het er niet veel meer van weg, of hij met een stijve of verdraaide hals in de gevangenis gesleept wordt, onwillig en tegenspartelend? Behalve dan misschien de priesters zelf, die door het onderling verhalen van hun schelmstukken als leuke vertelsels zichzelf wellustig vermaken. Ik zal niet veel papier verkladden om die afgrijselijke gruwelen van de oorbiecht te beschrijven."

De protestanten wijzen op de H. Joannes Chrysostomus, die leerde, dat men zijn zonden "alleen aan God" moet belijden, waaruit zij dan besluiten: dus niet aan de priesters. Elders leert hij echter uitdrukkelijk de vergiffenis door de priesters. Hij moet er dus iets anders mee bedoeld hebben, mogelijk, dat men zijn zonden niet in het publiek, zoals in de eerste tijd van de Kerk ook geschiedde, maar in het geheim moet belijden. Het blijft dan immers een geheim tussen God en de priester.
In "De sacerdotio", 3, 5, zegt hij: "Zij die de aarde bewonen en daarop verblijven, zijn belast om wat in de hemelen is te regelen, en hebben een macht ontvangen, die God noch aan engelen, noch aan aartsengelen gegeven heeft. Tot hen is immers niet gezegd: "Alwat gij op aarde zult gebonden hebben zal ook in de hemel gebonden zijn en alwat gij op aarde zult ontbonden hebben zal ontbonden zijn." Zij die op aarde gebieden hebben weliswaar de macht om te binden, maar alleen de lichamen; deze band raakt de ziel zelf en reikt boven de hemelen; en wat de priesters beneden doen, dat bevestigt God boven, en de Heer zelf maakt geldig de uitspraak van zijn dienaren. Wat anders heeft Hij hun immers gegeven dan de macht over de hemelen? Want "Wier zonden gij zult vergeven, zeide Hij, hun worden zij vergeven, en van wie gij ze zult behouden, hun worden ze behouden." Welke macht groter dan deze heeft ooit bestaan? "Alle oordeel heeft de Vader aan de Zoon gegeven", en ik zie dat alles hun door de Zoon is overgegeven.

Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)

Geen opmerkingen: