woensdag 15 september 2010

John Henry Newman wordt zalig verklaard II


Deel II

In deel twee bespreekt John Henry Newman diverse bezwaren die hij had tegen de Katholieke Kerk, bijvoorbeeld tegen heiligen- en Maria verering.
"Met meer vertrouwen kan ik spreken over het effect dat een weinig later op mij werd teweeggebracht door het bestuderen van de Exercitia van de heilige Ignatius. Want hier waar het gaat over de zuiverste, de meest onmiddellijke oefeningen van de godsdienst, over de omgang tussen God en de ziel, gedurende een tijd van inkeer, van goede voornemens, van het onderzoek naar eigen roeping - hier was de ziel weer solo cum solo; geen wolk kwam er tussen het schepsel en het Voorwerp van zijn geloof en zijn liefde. Het bevel dat hier praktisch werd ingehamerd was: ‘Mijn zoon, schenk Mij uw hart’. De verering der engelen en heiligen bleek dus even weinig afbreuk te doen aan de onmededeelbare glorie van de eeuwige God als de liefde voor onze vrienden en naast bestaanden, onze innige genegenheden afbreuk doen aan de supreme hulde die het hart bewijst aan de Ongeziene, die wat van de aarde is niet versmaadt en vernielt, maar in werkelijkheid slechts heiligt en zuivert.”
“ Ik meen dat ik omtrent dezelfde tijd de kracht van een andere overweging op me voelde inwerken. Het begrip der Heilige Maagd werd in de loop der eeuwen door de Kerk van Rome als het ware vergroot, - maar datzelfde gebeurde met alle christelijke begrippen, bijvoorbeeld met dat van de Heilige Eucharistie. Het gehele toneel van het vage, zwakke veraf- liggende apostolische christendom ziet men te Rome als het ware door een telescoop of een vergrootglas. De verhoudingen blijven echter natuurlijk wat ze waren. Het is dus onbillijk om één enkel Rooms begrip, zoals dat over de Heilige Maagd, uit zijn context te lichten, om mij zo uit te drukken.

Zo kom ik nu tot het beginsel van de ontwikkeling van het dogma in de christelijke Kerk, waarop ik mijn aandacht concentreerde op het einde van 1842.”
Newman gaat er vanuit dat alle christelijke dogma's al in de vroege christelijke Kerk besloten lagen, maar deze hebben zich in de loop van de tijd wel ontwikkeld, zijn tot volle bloei gekomen, zoals een roos die eerst in de knop zit en later tot volle bloei komt en laat zien wat ze in zich draagt. De Katholieke dogma's omtrent de Heilige Eucharistie, de Tenhemelopneming van Maria en de onbevlekte ontvangenis van Maria zijn dus geen nieuw uitgevonden dogma's voor Newman, maar zijn oude waarheden die in de loop der eeuwen tot volle ontplooiing gekomen zijn.

Scherp is ook zijn analyse van wat protestantisme eigenlijk is. "Zal een ernstig man schimpen op de Kerk van Rome, alleen maar om te schimpen, of doet hij het niet veeleer om door zijn schimpen zijn eigen religieuze standpunt te verdedigen? Wat beduidt het woord ‘ protestantisme’ anders dan dat men geroepen is om tegen het katholicisme op te treden? Ziehier dus wat ik zei: ’ik weet dat ik de sterkste woorden heb gebruikt tegen de Kerk van Rome; doch enkel maar schimpen was het niet, want ik had een ernstige reden om zulke woorden te gebruiken’.”
“ Ik bekende mij schuldig aan het gebruik van hartstochtelijke taal, maar ik bracht tevens verzachtende omstandigheden in het midden. We kennen allen de geschiedenis van de ter dood veroordeelde die op het schavot zijn moeder een oor afbeet. Daarmee wilde hij het feit van zijn eigen misdaad niet ontkennen waarvoor hij de strop had verdiend, maar hij wilde zeggen dat de toegeeflijkheid die hij van zijn moeder in zijn jeugd had ondervonden, er veel toe bij gedragen had. Zo stond het ook met mij; ik had een aanklacht ingediend, en wel ex animo; maar ik beschuldigde er nu anderen van, dat ze er mij door hun voorbeeld toegebracht hadden die aanklacht te geloven en publiek te maken."
“ Ik heb eens van een ooggetuige het verhaal gehoord van een arme matroos wiens beide benen in 1816 tijdens een zeeslag bij Algiers werden verbrijzeld door een kanonskogel en die naar beneden werd gebracht om geopereerd te worden. De operateur en de aalmoezenier haalden hem ertoe over één been te laten afzetten; dit gebeurde en de wonde werd gedicht met een tourniquet. Toen pas zeiden ze hem dat ook het andere been eraf moest. De arme man zei: ’ Dat had je me vroeger moeten zeggen, heren,’ toen draaide hij bedaard het instrument los en liet zich doodbloeden. Zou er niet iets dergelijks gebeuren met vele van mijn eigen vrienden? Hoe zou ik kunnen verwachten hen te doen geloven in een tweede theologie, nadat ik hen met de eerste bedrogen had? Met wat voor een gezicht kon ik hun de nieuwe uitgave voorleggen van een dogmatische geloofsbelijdenis en hen verzoeken dit als evangelie te aanvaarden? Zouden zij er niet uit opmaken dat er nergens meer enige zekerheid te vinden was? Welnu, ik kon tot mijn verdediging slechts een tamme verontschuldiging bijbrengen; maar het was de waarde; ik had namelijk de Kerkvaders niet omzichtig genoeg gelezen; ik had op delicate punten, zoals die welke de hoek van de afwijking tussen de beide kerken bepalen, ernstige fouten gemaakt in mijn berekening.”
“ In plaats van mijn verandering van denkwijze te laten strekken tot het wankel maken van de begrippen waarheid en onwaarheid als objectieve werkelijkheden, behoort men integendeel na te gaan of zulk een verandering juist niet noodzakelijk is, indien de waarheid werkelijk iets objectief ze is en indien iemand die grootgebracht is in een leer, die tekort doet aan de waarheid, die waarheid plotseling vóór zich ziet. Niet het prijsgeven, maar juist het berusten in de verkeerde leer door iemand, die de rechte weg op wil, zou tegen de objectiviteit van de waarheid getuigen, wijl men daardoor zou kunnen gaan vermoeden dat, als de mensen het maar goed meenden, het ene even aangenaam zou zijn aan onze Maker als het andere.”
“ Zover ik weet heb ik me dus niets te verwijten wat gebrek aan lijdzaamheid betreft, althans praktisch en in mijn optreden niet. Ik hoop dat Degene, die mij tot nu toe behouden heeft in het langzame proces van ontwikkeling, mij ook in de toekomst zal bewaren voor overijlde handelingen en voor besluiten, ontstaan uit een onzeker geweten.”
“ De moeilijkheid was voor mij echter deze: ik had me eenmaal sterk vergist. Hoe kon ik met zekerheid weten, dat ik me niet een tweede maal vergissen zou? Toen had ik gemeend gelijk te hebben; hoe moest ik te weten komen dat ik nu werkelijk gelijk had? Hoeveel jaren had ik me niet zeker geacht van hetgeen ik nu verwierp? Hoe zou ik nog ooit mezelf kunnen vertrouwen?”
“ Dit weet ik echter wel, dat men alleen op de duidelijke, persoonlijke roepstem van de plicht onze Kerk mag verlaten; niet uit voorkeur voor een andere Kerk, niet uit voldoening over haar erediensten, niet uit hoop van grote religieuze vooruitgang in haar midden, niet uit verontwaardiging, niet uit wrok over personen en dingen, waartussen wij leven in de Kerk van Engeland. De kwestie is enkel deze: kan ik (de vraag is persoonlijk, niet: kan een ander, maar: kan ik) de zaligheid bereiken in de Engelse Kerk? Ben ik in veiligheid zou ik hedenavond sterven moest? Is het voor mij een doodzonde, als ik mij niet aansluit bij een andere gemeenschap?”

“ Van de dag af waarop ik katholiek werd, heb ik natuurlijk geen verdere geschiedenis van mijn religieuze denkbeelden meer te verhalen. Hiermee wil ik niet zeggen dat mijn geest werkeloos is gebleven of dat ik niet meer over theologische onderwerpen heb nagedacht, doch alleen dat ik geen verandering meer hebt te vermelden en dat geen enkele ongerustheid van geest me meer gekweld heeft. Ik heb me volmaakt gerust en tevreden gevoeld; nooit is een enkele twijfel meer bij me opgekomen. Bij mijn bekering was ik me voor mezelf niet bewust van enige intellectuele of zedelijke verandering in mijn geest. Ik was me niet bewust van een vaster geloof in de fundamentele waarheden van de revelatie of van grotere zelfbeheersing; ik voelde me niet vuriger; maar het was alsof ik na een stormachtige zee de haven was binnengelopen en mijn geluk over die rust heeft ononderbroken tot op vandaag toe voor het geduurd.”
“ Vele mensen gevoelen de moeilijkheden van de religie zeer levendig. Ik gevoel ze zo levendig als wie ook, maar ik heb nooit enig verband kunnen zien tussen het besef van die moeilijkheden, hoe levendig en hoe talrijk die ook mogen zijn, en twijfel aan de leerstellingen waarmee ze samenhangen. Tienduizend moeilijkheden vormen samen nog niet één twijfel, zoals ik de zaak begrijpt; moeilijkheid en twijfel zijn niet met elkaar te vergelijken. Er kunnen natuurlijk moeilijkheden zijn in de bewijsvoering, maar op het ogenblik spreek ik over moeilijkheden die inherent zijn aan de leerstellingen zelf of aan hun onderlinge verband. Iemand kan het land hebben als hij een wiskundig probleem, waarvan de oplossing hem al dan niet gegeven is, niet kan uitwerken, maar dan behoeft hij nog niet te twijfelen dat een oplossing mogelijk is of dat een bepaalde oplossing de juiste is. Voor mijn begrip is van alle geloofspunten het bestaan van een God van de grootste moeilijkheden omgeven en toch dringt zich dat juist met de grootste kracht aan onze geest op.”

Heel interessant is wat Newman zegt over de leer van de transsubstantiatie. “ Sommigen beweren dat de leer der transsubstantiatie moeilijk te geloven is; voordat ik katholiek was geloofde ik die leer niet. Ik had niet de minste moeite erin te geloven, zodra ik geloofde dat de Katholieke roomse Kerk het orakel Gods was en dat zij die leer tot bestanddeel van de oorspronkelijke revelatie had verklaard. Voor de voorstelling is die leer moeilijk, onmogelijk, dat geef ik toe; - maar waarom moeilijk te geloven? Toch vond Macaulay ze zó moeilijk te geloven, dat hij een gelovige met de hoge talenten van een Sir Thomas More nodig had, voordat hij zich kon voorstellen dat de katholieken van een verlichte eeuw nog weerstand konden bieden ‘ aan de overstelpende kracht van het bewijs tegen’. ‘Sir Thomas More’, schrijft hij, ‘ is een van de meest uitgezochte modellen van wijsheid en deugd en de leer der transsubstantiatie is voor het geloof wat een proef lading is voor het kanon. Een geloof dat aan die proeve kan doorstaan, kan alle proeven doorstaan. ‘ - Ik voor mij echter - bewijzen kan ik het feit natuurlijk niet - ik weet niet hoe het gebeurt, maar ik zeg: ‘ waarom zou het niet zo zijn? Wat is ertegen? Wat weet ik van substantie of materie? Evenveel als de grootste filosofen en dat is hoegenaamd niets.’ Dit is zó waar, dat er op het ogenblik een wetenschappelijke theorie in opkomst is, die verklaart dat wij in de natuurkunde niets anders kennen dan de verschijnselen. De Katholieke leer laat de verschijnselen terzijde. Ze zegt niet dat de verschijnselen verdwijnen; ze zegt integendeel dat de verschijnselen blijven, maar ze zegt niet dat dezelfde verschijnselen op meer dan één plaats tegelijk zijn. Zij richt zich op datgene waarvan niemand ter wereld iets weet, op de stoffelijke substantie zelf en zo staat het nu ook met dat majestueuze artikel van de anglicaanse zowel als van de Katholieke geloofsbelijdenis, de leer van de Drie-enigheid. Wat weet ik van de essentie van het Goddelijke Wezen? Ik weet dat mijn begrip van Drie in abstracte ook eenvoudig onverenigbaar is met mijn begrip van Een, maar als ik kom tot het feit in concreto, dan heb ik geen enkel middel om te bewijzen dat er niet een zin is waarin Een en Drie gelijkelijk kunnen gezegd worden van de Onmededeelbare Godheid."

En over de onfeilbaarheid van de Kerk zegt hij: “Hier verdedig ik mij tegen een beschuldiging die vaak tegen katholieken wordt ingebracht en die aannemelijk klinkt, zoals men in het verloop van mijn betoog nog beter zal zien. De beschuldiging is deze: dat ik als katholiek niet slechts leerstellingen beweert te geloven die ik met geen mogelijkheid innerlijk kan geloven, maar dat ik ook geloof in het bestaan van een macht op aarde, die naar eigen believen, zo dikwijls ze wil, met een beroep op onfeilbaarheid, een nieuwe stel credenda aan de mensen kan opleggen; dat ik derhalve geen meester meer ben over mijn eigen gedachten, dat ik nooit weet of ik morgen niet zou moeten prijsgeven dat ik vandaag nog houdt en dat het noodzakelijk gevolg van zulk een geestestoestand ofwel een onterende slavernij moet zijn ofwel een inwendig verzet vol bitterheid dat heul zoekt in heimelijk ongeloof ofwel de noodzaak meebrengt om zich van alle religieuze kwesties afzijdig en afkerig te houden om werktuigelijk na te zeggen alles wat de Kerk zegt en de verdediging ervan maar aan anderen over te laten.”
“Protestantse schrijvers stellen het vaak zó voor, alsof er in de geschiedenis der religie twee grote beginselen in werking zijn, autoriteit en persoonlijk oordeel en alsof het persoonlijk oordeel dan geheel aan hun zijde staat en alsof aan ons het volledige erfgoed der autoriteit is ten deel gevallen met de oppressie die erbij behoort. Maar zo is het niet, in de grote katholieke gemeenschap zelf en alleen daar is een arena te vinden voor de beide kampioenen in die ontzaglijke nooit eindigende tweestrijd. Voor het leven van de religie zelf, gezien in haar wijd operatiegebied en haar geschiedenis, is het nodig dat de strijd voortduurt zonder onderbreking. Ieder optreden van de onfeilbaarheid is het resultaat van een intense en veelzijdige werking der rede, hetzij als bondgenoot hetzij als tegenstander is dat optreden voorbij, dan roept het weer een reactie van de rede te voorschijn. En zoals in burgerlijke zaken de Staat zijn bestaan en zijn voortbestaan dankt aan de rivaliteit en de botsing, de machtsoverschrijding en de nederlagen van haar samenstellende delen, zo is het ook met de Katholieke christenheid: ze is geen vaste vertoning van religieus absolutisme, maar ze levert een voortdurend schouwspel op van het beurtelings voorwaarts en achterwaarts gaan van de autoriteit en het persoonlijk oordeel, gelijkend op de invloed van het getij, ze is een uitgestrekte verzameling van menselijke wezens met eigenzinnig intellect en woeste passies, die samengebracht zijn tot één geheel door de schoonheid en de majesteit van een Bovenmenselijke Macht, samengebracht tot wat men vergelijken mag met een grote tuchtschool of opvoeding gesticht, niet met een hospitaal of een gevangenis, waar men wordt naar bed gestuurd of levend begraven, maar ( om van metafoor te veranderen) bijeengebracht als in een grote geestelijke fabriek, waarin het ruwe materiaal van de menselijke natuur, zo uitstekend, zo gevaarlijk, zo vatbaar voor de doeleinden Gods, wordt gesmolten, gezuiverd en opnieuw gegoten door een arbeid zonder einde en zonder rust.
De heilige Paulus zegt ergens, dat hem de apostolische macht gegeven is tot opbouwing en niet tot nederwerping. Er is geen betere beschrijving mogelijk van de onfeilbaarheid der Kerk."

In een bijlage gaat John Henry Newman nog in op de ontwikkeling van het dogma, en de manier waarop God zijn waarheid geopenbaard.
“Zoals de Almachtige” het evangelie niet plotseling aan de wereld heeft gebracht, maar de mensen geleidelijk heeft voorbereid op het gunstig ontvangen ervan, zo was het ook, volgens de leer der Oude Kerk, een plicht van de gelovigen ter wille van de heidenen, onder wie ze leefden, een grote terughoudendheid en omzichtigheid in acht te nemen, als zij hun de kennis meedeelden van ‘Gods wil in zijn volle omvang’. Deze omzichtige uitdeling van de waarheid, naar de wijze van een verstandig en waakzaam rentmeester, wordt aangeduid met het woord oikonomia, economie. Het is een wijze van handelen die valt onder de voorzichtigheid, een van de vier kardinale deugden.
Het grondbeginsel waarvan de economie uitgaat is dit: uit de verschillende methoden van religieus gedrag en van religieuze lering, die alle zonder uitzondering a priori en in zich geoorloofd zijn, behoort men die uit te kiezen welke op dat ogenblik voor het beoogde doel het meest geëigend en meest geschikt is.
Voorbeelden van toepassing en aanwending ervan vindt men in de Schriftuur o.a. in de volgende gevallen:
1. de Goddelijke Voorzienigheid deelde aan de wereld in het algemeen en aan de joden in het bijzonder slechts geleidelijk de kennis mede van Gods wil: er staat geschreven dat Hij ‘de tijden der onwetendheid overzien’ heeft en dat Hij aan de joden echtscheiding toeliet ‘ vanwege de hardigheid hunner harten.’
2. Hij stond toe dat Hij werd voorgesteld met ogen, oren en handen en met gevoelens van toorn, naijver, smaad en berouw.
3. Op dezelfde wijze sprak de heer streng tot de Syro-Fenicische vrouw, wier dochter hij toch genas en hield hij zich alsof hij verder wilde gaan, toen de twee leerlingen aan het einde van een tocht waren gekomen.
4. Zo hield ook Jozef ‘zich vreemd wegens zijn broederen’ en gaf Elisa geen antwoord op het verzoek van Naäman om zich neer te buigen in het huis Rimmons.
5. Zo besneed de heilige Paulus Timotheus en riep toch uit ‘ Besnijdenis heeft geen kracht’.“

Tot zover de citaten uit Apologia pro vita sua. Ik eindig met een citaat waar Newman mee begint:

‘Laat Jaweh
uw weg maar bestieren, verlaat u op Hem:
Hij zal hem banen;
als de dageraad doet Hij uw gerechtigheid stralen,
en als de middagzon uw recht.’

Geen opmerkingen: