Hierbij nog een aantal aspecten die in het eerdere artikel niet aan bod kwamen. Allereerst de betreffende tekst, waarbij ik de de Statenvertaling gebruik, omdat die tamelijk goed is en omdat protestanten deze vertaling over het algemeen ook kunnen accepteren.
"13 Als nu Jezus gekomen was in de delen van Cesarea Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben?
14 En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; en anderen: Elias; en anderen: Jeremía of een van de profeten.
15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?
16 En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.
17 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona! want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.
18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen.
19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn."
In vers 13 stelt Jezus een vraag betreffende Zijn identiteit "Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?". En Petrus geeft daarop het juiste antwoord "Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.". Jezus reageert daarop met een beschrijving van de identiteit van Petrus, wie hij (Petrus) is. Jezus benoemt drie aspecten van Petrus identiteit, en Hij geeft steeds twee punten van uitleg, nadere toelichting, bij dat eerste punt.
1. "Zalig zijt gij." En de nadere toelichting in twee delen 1.1."want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard"en 1.2 "maar Mijn Vader, Die in de hemelen is."
2. "En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus." En de toelichting die erop volgt geeft aan wat dat eerste deel betekent. 2.1 "en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen" en deel 2.2 "en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen." Het zou heel vreemd zijn wanneer Jezus nu ineens een tegenstelling zou maken tussen die kleine steen (petrus) en de Grote Steen (die belijdenis van Petrus over wie Jezus is). Dit blijkt ook wel uit het woordje "deze" dat verwijst naar het eerdere woord "Petrus". Nee, die uitspraak "en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen" is een toelichting op wat daarvoor staat, "En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus".
Dat hij Petrus wordt genoemd valt op omdat hij in het vers ervoor nog Simon, Bar-Jona wordt genoemd. Hij is de enige Apostel bij wie de naam door Christus veranderd wordt. Hij was geboren met de naam “Simon”, maar Christus noemt hem Kepha wat Aramees is voor “Rots”. Wanneer we in de Schrift lezen van een door God geïnitieerde naamverandering is dit altijd van grote betekenis en impliceert een belangrijke en speciale opdracht die aan die persoon gegeven wordt door God vergelijk Abram naar Abraham en Jacob naar Israël.
Verder is zeer opmerkelijk dat God zelf ook “Rots” genoemd wordt, zie bijvoorbeeld 2 Sam. 22: 2-3, 32, 47; 23: 3; Psalm 18: 2,31,46; 19: 4; 28: 1; 42: 9; 62: 2,6,7; 89: 26; 94: 22; 144: 1-2, Jezus geeft diezelfde naam “Rots” aan Petrus. Protestanten zeggen dat het woord “Rots”, hier een andere betekenis moet hebben, omdat het hier op Petrus slaat en niet op God. Toch kan dat niet kloppen, in 1 Kor. 3: 11 wordt Jezus het fundament van de Kerk genoemd, toch worden de Apostelen in Ef. 2: 20 ook het fundament van de Kerk genoemd. En in 1 Pet. 2: 25 wordt Jezus de Herder van de kudde genoemd, terwijl in Hand. 20: 28 de apostelen deze naam krijgen.
Hier nog een aantal Bijbelteksten die het gezag en de leiding van Petrus onderstrepen (uit de laatste tekst blijkt dat Petrus wel degelijk in Rome geweest is):
Matt. 10:
2 De namen nu der twaalf
apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder;
Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; 3 Filippus en
Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en
Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; 4 Simon Kananítes, en Judas Iskaríot, die Hem ook
verraden heeft.
Wanneer de twaalf apostelen opgesomd worden (Matt. 10: 2-5; Mar. 3: 16-19;
Luk. 6: 14-17; Hand. 1: 13), wordt Petrus altijd als eerste genoemd wordt – en
Judas Iskariot als allerlaatste.
Matt. 17:
24 En als zij te Kapérnaüm
ingekomen waren, gingen tot Petrus die de didrachmen ontvingen, en zeiden: Uw
Meester, betaalt Hij de didrachmen niet? 25 Hij zeide: Ja. En toen hij in huis
gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon! de koningen der
aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen, of van de
vreemden? 26 Petrus zeide tot Hem: Van de vreemden. Jezus zeide tot hem: Zo
zijn dan de zonen vrij. 27 Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga heen naar
de zee, werp den angel uit, en den eersten vis, die opkomt, neem, en zijn mond
geopend hebbende, zult gij een stater vinden; neem dien, en geef hem aan hen
voor Mij en u.
Wanneer Jezus de tempelbelasting moet betalen gaan ze naar Petrus toe,
omdat hij de vertegenwoordiger van Jezus is, Petrus is Jezus vicaris. `Jezus
betaald daarna 1 stater wat genoeg is voor Hemzelf en voor Petrus, aangezien
Petrus Christus representant op aarde is.
Matt. 19:
27 Toen antwoordde Petrus,
en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, wat zal
ons dan geworden?
Steeds weer spreekt Petrus namens alle Apostelen, hij is hun
vertegenwoordiger. Hetzelfde zie je in: Mar. 10:28, Mar. 11: 21, Luc. 8: 45.
Mar. 14:
37 En Hij kwam, en vond hen
slapende, en zeide tot Petrus: Simon! slaapt gij? Kunt gij niet één uur waken?
Jezus vraagt alleen aan Petrus waarom ze allemaal ingeslapen waren. Petrus
is wat Jezus betreft verantwoordelijk voor de andere Apostelen, omdat hij door
Jezus als leider was aangesteld.
Mar. 16:
7 Doch gaat heen, zegt
Zijnen discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galiléa; aldaar zult gij
Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft.
Als leider van de Apostelen wordt Petrus als enige genoemd.
Luc. 5:
3 En Hij ging in een van die
schepen, hetwelk van Simon was, en bad hem, dat hij een weinig van het land
afstak; en nederzittende, leerde Hij de scharen uit het schip.
10 En desgelijks ook Jakobus
en Johannes, de zonen van Zebedéüs, die medegenoten van Simon waren. En Jezus
zeide tot Simon: Vrees niet; van nu aan zult gij mensen vangen.
Jezus leert vanuit Petrus boot, en de boot is een metafoor van de Kerk,
Jezus leidt Petrus en de Kerk op deze wijze in alle waarheid. En Petrus, en de
latere Paus, wordt een visser van mensen genoemd.
Luc. 6:
48 Hij is gelijk een mens,
die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en legde het fundament op een
steenrots; als nu de hoge vloed kwam, zo sloeg de waterstroom tegen dat huis
aan, en kon het niet bewegen; want het was op de steenrots gegrond.
Christus bouwt Zijn huis (de Kerk op de rots (Petrus) en zij kan niet
bewegen door de vloed (van ketterijen, schisma’s en schandalen die de Kerk
getroffen hebben). De vloed is wel gekomen, maar de Kerk staat vast op
fundament, de rots.
Luc. 9:
28 En het geschiedde,
omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus, en Johannes, en
Jakobus, en klom op den berg, om te bidden.
Petrus is de eerste genoemd die mee mag bij de verheerlijking op de berg.
Luc. 22:
31 En de Heere zeide: Simon,
Simon, ziet, de satan heeft ulieden (meervoud) zeer begeerd om te ziften als de
tarwe; 32 Maar Ik heb voor u (enkelvoud) gebeden, dat uw (enkelvoud) geloof
niet ophoude; en gij (enkelvoud), als gij (enkelvoud) eens zult bekeerd zijn,
zo versterk uw broeders. 33 En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid, met U
ook in de gevangenis en in den dood te gaan.
Luc. 24:
34 Welke zeiden: De Heere is
waarlijk opgestaan, en van Simon gezien.
Hoewel twee Apostelen bij het graf aankwamen wordt hier Petrus als enige
genoemd.
Joh. 21:
18 Voorwaar, voorwaar, zeg
Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij
wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken,
en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt.
Jezus voorspelt Petrus marteldood, in 67 A.D. werd Petrus in Rome gemarteld
en stierf, gedurende enkele honderden jaren stierven de pauselijke opvolgers
eveneens de marteldood.
Joh. 21:
15 Toen zij dan het
middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van
Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet,
dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. 16 Hij zeide wederom
tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide
tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn
schapen. 17 Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij
Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt
gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U
liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. 18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik
u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet;
maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en
een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt. 19 En dit zeide Hij,
betekenende, met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken
hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij.
Petrus heeft Jezus meer lief dan dezen (de andere Apostelen), vers 15.
Jezus stelt Petrus aan als opperherder, boven alle andere Apostelen, Petrus
wordt de herder van de kudde, vers 15-17.
Hand. 1:
15 En in dezelve dagen stond
Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen
van omtrent honderd en twintig personen)
Petrus is degene die voorgaat op de Pinksterdag.
Hand. 2:
14 Maar Petrus, staande met
de elven, verhief zijn stem, en sprak tot hen:
In Handelingen 1: 13-26 is het Petrus die de andere apostelen leidt in het
kiezen van Matthias als opvolger van Judas, en hij gaat de apostelen voor in
het gebed op de pinksterdag.
Hand. 2:
37 En als zij dit hoorden,
werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen:
Wat zullen wij doen mannen broeders?
Het is vrij gebruikelijk in het Nieuwe Testament dat eenvoudigweg verwezen
wordt naar “Petrus met de elven” (Hand. 2: 14, 37; 5: 29; ), alsof in die
stormachtige visserman de eenheid van het hele apostolisch college besloten
ligt.
Hand. 3:
4 En Petrus, sterk op hem
ziende, met Johannes, zeide: Zie op ons. 5 En hij hield de ogen op hen,
verwachtende, dat hij iets van hen zou ontvangen. 6 En Petrus zeide: Zilver en
goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geve ik u; in den Naam van Jezus
Christus, den Nazaréner, sta op en wandel!
Petrus is de eerste die naar de tempel gaat (vers 1) en hij verricht het
eerste pinksterwonder (Hand. 3).
Hand. 3:
12 En Petrus, dat ziende,
antwoordde tot het volk: Gij Israëlietische mannen, wat verwondert gij u over
dit, of wat ziet gij zo sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of
godzaligheid dezen hadden doen wandelen?
Petrus neemt de leiding na de Pinksterdag en verkondigd aan de eerste
gemeente dat er geen zaligheid is buiten Jezus Christus. Hand 3: 12-26 en 4:
8-12.
Hand. 4:
8 Toen zeide Petrus, vervuld
zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks, en gij
ouderlingen van Israël!
Hij spreekt in de naam van alle apostelen en voor de hele Kerk wanneer de
twaalf voor het Sanhedrin gebracht worden (Hand. 4).
Hand. 5:
3 En Petrus zeide: Ananías,
waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt,
en onttrekken van den prijs des lands?
Petrus is de eerste die een anathema (ban of vloek) uitspreekt, over
Ananias en Saffira, deze vloek wordt ook prompt door God geratificeerd
(goedgekeurd) want ze vallen dood neer. Hier blijkt dus Petrus bindende
autoriteit, zoals Jezus beloofd had (“wat gij zult binden op de aarde, zal in
de hemelen gebonden zijn”).
Hand. 5:
15 Alzo dat zij de kranken
uitdroegen op de straten, en legden op bedden en beddekens, opdat, als Petrus
kwam, ook maar de schaduw iemand van hen beschaduwen mocht.
Hand. 8:
20 Maar Petrus zeide tot
hem: Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt, dat de gave Gods
door geld verkregen wordt!
Ook hier weer is het Petrus die bindend gezag uitoefent, in dit geval over
Simon de tovernaar.
Hand. 9:
38 En alzo Lydda nabij Joppe
was, de discipelen, horende, dat Petrus aldaar was, zonden twee mannen tot hem,
biddende, dat hij niet zou vertoeven tot hen over te komen. 39 En Petrus stond
op, en ging met hen; welken zij, als hij daar gekomen was, in de opperzaal
leidden. En al de weduwen stonden bij hem, wenende, en tonende de rokken en
klederen, die Dorkas gemaakt had, als zij bij haar was. 40 Maar Petrus,
hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; en zich kerende tot het
lichaam, zeide hij: Tabítha, sta op! En zij deed haar ogen open, en Petrus
gezien hebbende, zat zij over einde. 41 En hij gaf haar de hand, en richtte
haar op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend
voor hen. 42 En dit werd bekend door geheel Joppe, en velen geloofden in den
Heere.
Petrus is het ook degene die het eerste opstandingswonder verricht.
Hand. 10:
9 En des anderen daags, terwijl
deze reisden, en nabij de stad kwamen, klom Petrus op het dak, om te bidden,
omtrent de zesde ure.
Hand. 11:
2 En toen Petrus opgegaan
was naar Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de besnijdenis waren, 3
Zeggende: Gij zijt ingegaan tot mannen, die de voorhuid hebben, en hebt met hen
gegeten.
4 Maar Petrus, beginnende,
verhaalde het hun vervolgens, zeggende:
Alleen aan Petrus openbaart God dat de heidenen ook tot de Kerk behoren
(Hand. 10) en hij is de eerste apostel die ze in de Kerk toelaat (Hand. 11). En
Cornelius krijgt van de engel de opdracht op Petrus te ontbieden (Hand. 10: 5).
Hand. 15:
7 En als daarover grote
twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij
weet, dat God van over langen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de
heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven.
De dogmatische verklaring van Petrus wordt geaccepteerd en betekent het
einde van alle debat op het concilie van Jeruzalem, want na zijn verklaring
wordt gezegd: “En al de menigte zweeg stil” (Hand. 15: 12).
Hand. 15
13 En nadat deze zwegen, antwoordde
Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. 14 Simeon heeft verhaald hoe God
eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen door Zijn
Naam. 15 En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven
is
Ook hier weer blijkt dat Simeon (Petrus) woorden het einde van alle
tegenspraak zijn.
Rom. 15:
20 En alzo zeer begerig
geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was,
opdat ik niet op eens anders fondament zou bouwen;
Paulus wil niet op andermans fundament bouwen, hierbij verwijzend naar
Petrus die de Kerk van Rome gebouwd heeft.
1 Kor. 15:
4 En dat Hij is begraven, en
dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften; 5 En dat Hij is van
Céfas gezien, van de twaalven.
Petrus (Cefas) wordt weer apart genoemd als de eerste die Christus na Zijn
opstanding gezien heeft.
Gal. 1:
17 En ben niet wederom
gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die vóór mij apostelen waren; maar ik ging
henen naar Arabië, en keerde wederom naar Damaskus. 18 Daarna kwam ik na drie
jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien
dagen.
Na de bekering en genezing van zijn blindheid, bezoek Paulus als eerste de
apostel Petrus en blijft 15 dagen bij hem.
1 Pet. 5:
1 De ouderlingen, die onder
u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige des lijdens van Christus
ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden:
Petrus vermaand dus als ‘opperbisschop’ de andere bisschoppen die onder hem
zijn om te vermanen de ouderlingen (priesters) die onder hen zijn.
1 Pet. 5:
13 U groet de
medeuitverkorene Gemeente, die in Bábylon is, en Markus, mijn zoon.
Uit dit vers blijkt dat Petrus in Rome geweest is, Babylon was destijds
namelijk de ‘codenaam’ voor Rome, zie: Open. 14: 8; 16: 19, 17: 5, 18: 2, 10,
21.
5 opmerkingen:
1 Petrus 5 ;
Het gezag in de gemeente
1)Petrus noemt zichzelf "mede-oudste" - hij stelt zich "naast" en niet boven de andere oudsten.
2) Als de R.K. kerk zich aan de aanbevelingen van Petrus zou hebben gehouden (Hoed Gods kudde waarvoor u de verantwoordelijkheid hebt, houd goed toezicht – niet gedwongen maar vrijwillig, zoals God dat wil, en niet om er zelf beter van te worden maar met belangeloze toewijding. Stel u niet heerszuchtig op tegenover de kudde die aan u is toevertrouwd, maar geef het goede voorbeeld) dan had de reformatie niet plaatsgevonden.
vr.gr.
TON
1). Petrus noemt zich inderdaad mede-oudste, en dat is helemaal in overeenstemming met de Katholieke leer. De Paus is immers een bisschop en is de eerste onder de gelijken. Een paus (en kardinaal) worden ook niet gewijd, omdat een bisschop ambt de hoogste wijding is, maar worden gecreëerd.
2. Dit is deels waar, de laksheid en het wereldse leven van veel geestelijke heeft mede bijgedragen aan het ontstaan en groeien van de Reformatie. Maar wanneer de Kerk zich niet geheel houdt aan haar eigen moraal, wil dat nog niet zeggen dat we die moraal maar moeten afschaffen.
Hugo, voortreffelijke opsomming, waar niets tegenin gebracht kan worden.
Petrus is de eerste paus.
Einde discussie.
groet, P. van Dongen.
Kun je dan ook uitleggen hoe het zo kan zijn dat in de eerste tijd van de Kerk dat primaat er nog helemaal niet was voor Rome? De bisschoppen waren gelijken onder elkaar.
In die eerste tijd heeft dat primaat we degelijk bestaan. Voor bewijs zie de Bijbelteksten die ik hierboven genoemd heb en de uitspraken van de kerkvaders die hier staan: http://www.scripturecatholic.com/primacy_of_peter.html
En zie ook deze uitspraken van kerkvaders:
• H. Cyprianus in brief 43, 5: Éen God is er en één Christus en één Kerk en één zetel door het woord des Heren op Petrus gegrondvest."
• H. Hieronymus in brief 25, 2: "Ik, die allereerst een volgeling ben van Christus, sta met uwe heiligheid, namelijk de zetel van Petrus, in verbinding. Ik weet dat op die rots de Kerk gebouwd is. Al wie buiten deze woning laat weiden is onheilig. Als iemand niet in de ark van Noë is geweest zal hij tijdens de vloed verloren gaan.
• H. Augustinus in "Contra Donatistas": "Telt de bisschoppen tenminste vanaf de zetel van Petrus, en ziet wien ieder in die opeenvolging van Vaders is opgevolgd: die zetel is de steenrots, welke de trotse poorten der hel niet overwinnen." In Sermo 131: "Aangaande deze aangelegenheid zijn de besluiten van twee concilies aan de apostolische stoel opgezonden. Het antwoord is van daar ook gekomen, mocht er nu ook eens een einde komen aan de dwaling!"
Een reactie posten