zondag 9 december 2012

De uitleg van Mattheüs 16 vers 17-19

Op deze pagina van mijn blog wordt momenteel gediscussieerd, o.a. over de het Leegezag van de Kerk. Hierbij speelt de uitleg van Mattheüs 16 een grote rol. Over deze specifieke tekst is al eerder op deze blog geschreven. Een artikel hierover kunt u hier lezen. In dit artikel wordt uitvoerig uitgelegd waarom deze tekst niet als volgt geïnterpreteerd/vertaald kan worden: "Ik zeg u, dat gij Petrus zijt (petros = klein stuk steen) en op deze petra (Rots) (op dit fundament van Waarheid, n.l. de Waarheid over Jezus die de Christus is) zal Ik Mijn Gemeente bouwen..."

Hierbij nog een aantal aspecten die in het eerdere artikel niet aan bod kwamen. Allereerst de betreffende tekst, waarbij ik de de Statenvertaling gebruik, omdat die tamelijk goed is en omdat protestanten deze vertaling over het algemeen ook kunnen accepteren.



"13 Als nu Jezus gekomen was in de delen van Cesarea Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben?
14 En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; en anderen: Elias; en anderen: Jeremía of een van de profeten.
15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?
16 En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.
17 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona! want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.
18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen.
19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn."

In vers 13 stelt Jezus een vraag betreffende Zijn identiteit "Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?". En Petrus geeft daarop het juiste antwoord "Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.". Jezus reageert daarop met een beschrijving van de identiteit van Petrus, wie hij (Petrus) is. Jezus benoemt drie aspecten van Petrus identiteit, en Hij geeft steeds twee punten van uitleg, nadere toelichting, bij dat eerste punt.

1. "Zalig zijt gij." En de nadere toelichting in twee delen 1.1."want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard"en 1.2 "maar Mijn Vader, Die in de hemelen is."

2. "En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus." En de toelichting die erop volgt geeft aan wat dat eerste deel betekent. 2.1 "en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen" en deel 2.2 "en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen." Het zou heel vreemd zijn wanneer Jezus nu ineens een tegenstelling zou maken tussen die kleine steen (petrus) en de Grote Steen (die belijdenis van Petrus over wie Jezus is). Dit blijkt ook wel uit het woordje "deze" dat verwijst naar het eerdere woord "Petrus". Nee, die uitspraak "en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen" is een toelichting op wat daarvoor staat, "En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus".

Dat hij Petrus wordt genoemd valt op omdat hij in het vers ervoor  nog Simon, Bar-Jona wordt genoemd. Hij is de enige Apostel bij wie de naam door Christus veranderd wordt. Hij was geboren met de naam “Simon”, maar Christus noemt hem Kepha wat Aramees is voor “Rots”. Wanneer we in de Schrift lezen van een door God geïnitieerde naamverandering is dit altijd van grote betekenis en impliceert een belangrijke en speciale opdracht die aan die persoon gegeven wordt door God vergelijk Abram naar Abraham en Jacob naar Israël.
Verder is zeer opmerkelijk dat God zelf ook “Rots” genoemd wordt, zie bijvoorbeeld 2 Sam. 22: 2-3, 32, 47; 23: 3; Psalm 18: 2,31,46; 19: 4; 28: 1; 42: 9; 62: 2,6,7; 89: 26; 94: 22; 144: 1-2, Jezus geeft diezelfde naam “Rots” aan Petrus. Protestanten zeggen dat het woord “Rots”, hier een andere betekenis moet hebben, omdat het hier op Petrus slaat en niet op God. Toch kan dat niet kloppen, in 1 Kor. 3: 11 wordt Jezus het fundament van de Kerk genoemd, toch worden de Apostelen in Ef. 2: 20 ook het fundament van de Kerk genoemd. En in 1 Pet. 2: 25 wordt Jezus de Herder van de kudde genoemd, terwijl in Hand. 20: 28 de apostelen deze naam krijgen.

3. Het wordt helemaal duidelijk in het laatste vers. Ook hier weer een uitspraak over Petrus identiteit "En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen" en een toelichting 3.1 "en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn" en een nadere toelichting 3.2 "en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn". Zoals in dit artikel wordt uitgelegd heeft dit gedeelte een sterke verbinding met o.a. Jesaja 22: 22. Daarin wordt beschreven dat de hoofdrentmeester de eerste verantwoordelijkheid krijgt, direct onder de koning. Op diezelfde manier krijgt Petrus de macht, direct onder Koning Jezus.

Hier nog een aantal Bijbelteksten die het gezag en de leiding van Petrus onderstrepen (uit de laatste tekst blijkt dat Petrus wel degelijk in Rome geweest is):

Matt. 10:
2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; 3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; 4 Simon Kananítes, en Judas Iskaríot, die Hem ook verraden heeft.
Wanneer de twaalf apostelen opgesomd worden (Matt. 10: 2-5; Mar. 3: 16-19; Luk. 6: 14-17; Hand. 1: 13), wordt Petrus altijd als eerste genoemd wordt – en Judas Iskariot als allerlaatste.

Matt. 17:
24 En als zij te Kapérnaüm ingekomen waren, gingen tot Petrus die de didrachmen ontvingen, en zeiden: Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet? 25 Hij zeide: Ja. En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon! de koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen, of van de vreemden? 26 Petrus zeide tot Hem: Van de vreemden. Jezus zeide tot hem: Zo zijn dan de zonen vrij. 27 Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp den angel uit, en den eersten vis, die opkomt, neem, en zijn mond geopend hebbende, zult gij een stater vinden; neem dien, en geef hem aan hen voor Mij en u.
Wanneer Jezus de tempelbelasting moet betalen gaan ze naar Petrus toe, omdat hij de vertegenwoordiger van Jezus is, Petrus is Jezus vicaris. `Jezus betaald daarna 1 stater wat genoeg is voor Hemzelf en voor Petrus, aangezien Petrus Christus representant op aarde is.

Matt. 19:
27 Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, wat zal ons dan geworden?
Steeds weer spreekt Petrus namens alle Apostelen, hij is hun vertegenwoordiger. Hetzelfde zie je in: Mar. 10:28, Mar. 11: 21, Luc. 8: 45.

Mar. 14:
37 En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon! slaapt gij? Kunt gij niet één uur waken?
Jezus vraagt alleen aan Petrus waarom ze allemaal ingeslapen waren. Petrus is wat Jezus betreft verantwoordelijk voor de andere Apostelen, omdat hij door Jezus als leider was aangesteld.

Mar. 16:
7 Doch gaat heen, zegt Zijnen discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galiléa; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft.
Als leider van de Apostelen wordt Petrus als enige genoemd.

Luc. 5:
3 En Hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was, en bad hem, dat hij een weinig van het land afstak; en nederzittende, leerde Hij de scharen uit het schip.
10 En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs, die medegenoten van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; van nu aan zult gij mensen vangen.
Jezus leert vanuit Petrus boot, en de boot is een metafoor van de Kerk, Jezus leidt Petrus en de Kerk op deze wijze in alle waarheid. En Petrus, en de latere Paus, wordt een visser van mensen genoemd.

Luc. 6:
48 Hij is gelijk een mens, die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en legde het fundament op een steenrots; als nu de hoge vloed kwam, zo sloeg de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het niet bewegen; want het was op de steenrots gegrond.
Christus bouwt Zijn huis (de Kerk op de rots (Petrus) en zij kan niet bewegen door de vloed (van ketterijen, schisma’s en schandalen die de Kerk getroffen hebben). De vloed is wel gekomen, maar de Kerk staat vast op fundament, de rots.

Luc. 9:
28 En het geschiedde, omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus, en Johannes, en Jakobus, en klom op den berg, om te bidden.
Petrus is de eerste genoemd die mee mag bij de verheerlijking op de berg.

Luc. 22:
31 En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden (meervoud) zeer begeerd om te ziften als de tarwe; 32 Maar Ik heb voor u (enkelvoud) gebeden, dat uw (enkelvoud) geloof niet ophoude; en gij (enkelvoud), als gij (enkelvoud) eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders. 33 En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan.

Luc. 24:
34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en van Simon gezien.
Hoewel twee Apostelen bij het graf aankwamen wordt hier Petrus als enige genoemd.

Joh. 21:
18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt.
Jezus voorspelt Petrus marteldood, in 67 A.D. werd Petrus in Rome gemarteld en stierf, gedurende enkele honderden jaren stierven de pauselijke opvolgers eveneens de marteldood.

Joh. 21:
15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. 16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. 17 Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. 18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt. 19 En dit zeide Hij, betekenende, met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij.
Petrus heeft Jezus meer lief dan dezen (de andere Apostelen), vers 15. Jezus stelt Petrus aan als opperherder, boven alle andere Apostelen, Petrus wordt de herder van de kudde, vers 15-17.

Hand. 1:
15 En in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen van omtrent honderd en twintig personen)
Petrus is degene die voorgaat op de Pinksterdag.

Hand. 2:
14 Maar Petrus, staande met de elven, verhief zijn stem, en sprak tot hen:
In Handelingen 1: 13-26 is het Petrus die de andere apostelen leidt in het kiezen van Matthias als opvolger van Judas, en hij gaat de apostelen voor in het gebed op de pinksterdag.

Hand. 2:
37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen mannen broeders?
Het is vrij gebruikelijk in het Nieuwe Testament dat eenvoudigweg verwezen wordt naar “Petrus met de elven” (Hand. 2: 14, 37; 5: 29; ), alsof in die stormachtige visserman de eenheid van het hele apostolisch college besloten ligt.

Hand. 3:
4 En Petrus, sterk op hem ziende, met Johannes, zeide: Zie op ons. 5 En hij hield de ogen op hen, verwachtende, dat hij iets van hen zou ontvangen. 6 En Petrus zeide: Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geve ik u; in den Naam van Jezus Christus, den Nazaréner, sta op en wandel!
Petrus is de eerste die naar de tempel gaat (vers 1) en hij verricht het eerste pinksterwonder (Hand. 3).

Hand. 3:
12 En Petrus, dat ziende, antwoordde tot het volk: Gij Israëlietische mannen, wat verwondert gij u over dit, of wat ziet gij zo sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of godzaligheid dezen hadden doen wandelen?
Petrus neemt de leiding na de Pinksterdag en verkondigd aan de eerste gemeente dat er geen zaligheid is buiten Jezus Christus. Hand 3: 12-26 en 4: 8-12.

Hand. 4:
8 Toen zeide Petrus, vervuld zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks, en gij ouderlingen van Israël!
Hij spreekt in de naam van alle apostelen en voor de hele Kerk wanneer de twaalf voor het Sanhedrin gebracht worden (Hand. 4).

Hand. 5:
3 En Petrus zeide: Ananías, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt, en onttrekken van den prijs des lands?
Petrus is de eerste die een anathema (ban of vloek) uitspreekt, over Ananias en Saffira, deze vloek wordt ook prompt door God geratificeerd (goedgekeurd) want ze vallen dood neer. Hier blijkt dus Petrus bindende autoriteit, zoals Jezus beloofd had (“wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn”).

Hand. 5:
15 Alzo dat zij de kranken uitdroegen op de straten, en legden op bedden en beddekens, opdat, als Petrus kwam, ook maar de schaduw iemand van hen beschaduwen mocht.
Hand. 8:
20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt, dat de gave Gods door geld verkregen wordt!
Ook hier weer is het Petrus die bindend gezag uitoefent, in dit geval over Simon de tovernaar.

Hand. 9:
38 En alzo Lydda nabij Joppe was, de discipelen, horende, dat Petrus aldaar was, zonden twee mannen tot hem, biddende, dat hij niet zou vertoeven tot hen over te komen. 39 En Petrus stond op, en ging met hen; welken zij, als hij daar gekomen was, in de opperzaal leidden. En al de weduwen stonden bij hem, wenende, en tonende de rokken en klederen, die Dorkas gemaakt had, als zij bij haar was. 40 Maar Petrus, hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; en zich kerende tot het lichaam, zeide hij: Tabítha, sta op! En zij deed haar ogen open, en Petrus gezien hebbende, zat zij over einde. 41 En hij gaf haar de hand, en richtte haar op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend voor hen. 42 En dit werd bekend door geheel Joppe, en velen geloofden in den Heere.
Petrus is het ook degene die het eerste opstandingswonder verricht.

Hand. 10:
9 En des anderen daags, terwijl deze reisden, en nabij de stad kwamen, klom Petrus op het dak, om te bidden, omtrent de zesde ure.

Hand. 11:
2 En toen Petrus opgegaan was naar Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de besnijdenis waren, 3 Zeggende: Gij zijt ingegaan tot mannen, die de voorhuid hebben, en hebt met hen gegeten.
4 Maar Petrus, beginnende, verhaalde het hun vervolgens, zeggende:
Alleen aan Petrus openbaart God dat de heidenen ook tot de Kerk behoren (Hand. 10) en hij is de eerste apostel die ze in de Kerk toelaat (Hand. 11). En Cornelius krijgt van de engel de opdracht op Petrus te ontbieden (Hand. 10: 5).

Hand. 15:
7 En als daarover grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van over langen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven.
De dogmatische verklaring van Petrus wordt geaccepteerd en betekent het einde van alle debat op het concilie van Jeruzalem, want na zijn verklaring wordt gezegd: “En al de menigte zweeg stil” (Hand. 15: 12).

Hand. 15
13 En nadat deze zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. 14 Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen door Zijn Naam. 15 En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is
Ook hier weer blijkt dat Simeon (Petrus) woorden het einde van alle tegenspraak zijn.

Rom. 15:
20 En alzo zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was, opdat ik niet op eens anders fondament zou bouwen;
Paulus wil niet op andermans fundament bouwen, hierbij verwijzend naar Petrus die de Kerk van Rome gebouwd heeft.

1 Kor. 15:
4 En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften; 5 En dat Hij is van Céfas gezien, van de twaalven.
Petrus (Cefas) wordt weer apart genoemd als de eerste die Christus na Zijn opstanding gezien heeft.

Gal. 1:
17 En ben niet wederom gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die vóór mij apostelen waren; maar ik ging henen naar Arabië, en keerde wederom naar Damaskus. 18 Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen.
Na de bekering en genezing van zijn blindheid, bezoek Paulus als eerste de apostel Petrus en blijft 15 dagen bij hem.

1 Pet. 5:
1 De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden:
Petrus vermaand dus als ‘opperbisschop’ de andere bisschoppen die onder hem zijn om te vermanen de ouderlingen (priesters) die onder hen zijn.

1 Pet. 5:
13 U groet de medeuitverkorene Gemeente, die in Bábylon is, en Markus, mijn zoon.
Uit dit vers blijkt dat Petrus in Rome geweest is, Babylon was destijds namelijk de ‘codenaam’ voor Rome, zie: Open. 14: 8; 16: 19, 17: 5, 18: 2, 10, 21.

5 opmerkingen:

Anoniem zei

1 Petrus 5 ;
Het gezag in de gemeente

1)Petrus noemt zichzelf "mede-oudste" - hij stelt zich "naast" en niet boven de andere oudsten.

2) Als de R.K. kerk zich aan de aanbevelingen van Petrus zou hebben gehouden (Hoed Gods kudde waarvoor u de verantwoordelijkheid hebt, houd goed toezicht – niet gedwongen maar vrijwillig, zoals God dat wil, en niet om er zelf beter van te worden maar met belangeloze toewijding. Stel u niet heerszuchtig op tegenover de kudde die aan u is toevertrouwd, maar geef het goede voorbeeld) dan had de reformatie niet plaatsgevonden.

vr.gr.
TON

Hugo Bos zei

1). Petrus noemt zich inderdaad mede-oudste, en dat is helemaal in overeenstemming met de Katholieke leer. De Paus is immers een bisschop en is de eerste onder de gelijken. Een paus (en kardinaal) worden ook niet gewijd, omdat een bisschop ambt de hoogste wijding is, maar worden gecreëerd.
2. Dit is deels waar, de laksheid en het wereldse leven van veel geestelijke heeft mede bijgedragen aan het ontstaan en groeien van de Reformatie. Maar wanneer de Kerk zich niet geheel houdt aan haar eigen moraal, wil dat nog niet zeggen dat we die moraal maar moeten afschaffen.

Anoniem zei

Hugo, voortreffelijke opsomming, waar niets tegenin gebracht kan worden.
Petrus is de eerste paus.
Einde discussie.

groet, P. van Dongen.

Anoniem zei

Kun je dan ook uitleggen hoe het zo kan zijn dat in de eerste tijd van de Kerk dat primaat er nog helemaal niet was voor Rome? De bisschoppen waren gelijken onder elkaar.

Hugo Bos zei

In die eerste tijd heeft dat primaat we degelijk bestaan. Voor bewijs zie de Bijbelteksten die ik hierboven genoemd heb en de uitspraken van de kerkvaders die hier staan: http://www.scripturecatholic.com/primacy_of_peter.html
En zie ook deze uitspraken van kerkvaders:
• H. Cyprianus in brief 43, 5: Éen God is er en één Christus en één Kerk en één zetel door het woord des Heren op Petrus gegrondvest."

• H. Hieronymus in brief 25, 2: "Ik, die allereerst een volgeling ben van Christus, sta met uwe heiligheid, namelijk de zetel van Petrus, in verbinding. Ik weet dat op die rots de Kerk gebouwd is. Al wie buiten deze woning laat weiden is onheilig. Als iemand niet in de ark van Noë is geweest zal hij tijdens de vloed verloren gaan.

• H. Augustinus in "Contra Donatistas": "Telt de bisschoppen tenminste vanaf de zetel van Petrus, en ziet wien ieder in die opeenvolging van Vaders is opgevolgd: die zetel is de steenrots, welke de trotse poorten der hel niet overwinnen." In Sermo 131: "Aangaande deze aangelegenheid zijn de besluiten van twee concilies aan de apostolische stoel opgezonden. Het antwoord is van daar ook gekomen, mocht er nu ook eens een einde komen aan de dwaling!"