Hoe wordt de mens rechtvaardig voor
God? Het is de kernvraag die Luther beziggehouden heeft, een kernvraag die
ieder mens zou moeten bezighouden. In zijn boek ‘Glaubensgerechtigkeit nach
Luthers Lehre’[1] bespreekt de Duitse theoloog Hans Joachim Iwand Luthers
rechtvaardigingsleer. Iwand is in Nederland onder dominees vooral bekend
vanwege zijn preekmeditaties, die tot zijn meest gelezen werken behoren. Verder
is prof. dr. G. C. den Hertog, hoogleraar dogmatiek en ethiek aan de
Theologische Universiteit Apeldoorn, in 1989 gepromoveerd op Iwand en zijn visie op verkiezing,
verwerping, geloofszekerheid. In dit artikel een bespreking van Iwands visie
vanuit Rooms Katholiek perspectief.
Natuurlijke Godskennis
Iwand zegt in het begin van zijn
boek dat onze natuurlijke Godskennis afgebroken moet worden[2]. Gods Woord is geheel in
strijd met onze wensen en voorstellingen: “Wird es so dargestellt, als wäre Gottes Wort eine dem Menschen, Seine
Hoffnungen und Wünschen gemäß,… so ist erwiesen, dass wir es nicht mich Gottes
Wort zu tun haben.“[3]
Het gaat er volgens Iwand dus niet
slechts om dat onze natuurlijke Godskennis onvolmaakt of onvolledig is, maar ze
is geheel en al verkeerd en moet worden afgebroken. Het aanpassen van Gods
Woord aan de wensen en verlangens van de mens is juist het begin van de meeste
ketterijen. En dat klopt in zoverre Gods Woord aangepast wordt aan de
vleselijke wensen en begeerten van de mens. Dit gevaar van aanpassing van Gods
Woord aan onze wensen en ideeën is vooral bij protestanten erg groot, aangezien
er geen gezag van de Kerk is die de Bijbel gezaghebbend uitlegt, maar iedere
gelovige voor zich legt de H. Schrift zo uit als hem of haar goeddunkt. Hierin
verschilt de protestant wezenlijk van de katholiek, die in de H. Rooms
Katholieke Kerk het van God gegeven gezag erkent dat Gods Woord uitlegt en
toepast, bijvoorbeeld m.b.t. anticonceptie, abortus, Mariadogma’s, enz.
Voor de stelling dat de natuurlijke
Godskennis moet worden afgebroken beroept Iwand zich o.a. op Rom. 10: 14: “Hoe
zullen ze Hem dan aanroepen, in wien ze niet hebben geloofd? En hoe zullen ze
in Hem geloven, van wien ze niet hebben gehoord?” Eigenlijk richt deze tekst
zich deels tegen wat de protestanten zeggen, er staat immers niet: “En hoe
zullen ze in Hem geloven, van wien ze niet gelezen hebben in de Bijbel.” Maar
hier wordt er vanuit gegaan dat het geloof gegeven wordt door de levende
verkondiging van zijn Woord door de ambtsdragers van zijn Kerk. Maar dat even
terzijde. Is er geen natuurlijk Godskennis, hebben niet alle mensen een
bepaalde, zij het gebrekkige, kennis van het feit dat God bestaat en van wie
Hij is? De H. Schrift is hier vrij duidelijk over. Zo duidelijk dat dit toch
moeilijk te ontkennen valt. Denk bijvoorbeeld aan de volgende Schriftgedeelten:
Psalm 19: 1-4: “De hemelen verhalen
de glorie van God, Het firmament verkondigt het werk zijner handen; De dag
roept het toe aan de andere dag, En de nacht meldt het weer aan de nacht. Geen
taal en geen woorden, Hun stem hoort men niet; Toch galmen over heel de aarde
hun klanken, Tot aan de grenzen der wereld hun tonen.”
Hand. 17: 26-28: “Hij heeft uit één
vader alle volken der mensheid gemaakt, en ze over de ganse aarde doen wonen;
Hij stelde bepaalde tijden vast, en de grenzen van hun woongebied; opdat ze God
zouden zoeken, of ze Hem misschien al tastende vinden, daar Hij toch niet ver
is van ieder van ons. In Hem immers leven we, bewegen we, zijn we; zoals ook
sommigen van uw dichters dit hebben gezegd "Want wij ook zijn van zijn
geslacht." De H. Paulus zegt dus niet dat die dichters een verkeerd beeld
van God hadden dat afgebroken moet worden, maar dat het juist is wat ze gezegd
hebben. En natuurlijk is hun Godskennis onvolledig, daarom komt H. Paulus hun
Jezus Christus prediken. Eerder in dit hoofdstuk verwijst H. Paulus naar de
onbekende God die de Grieken vereren, nu die God, die ze dus eigenlijk al
kenden, komt de H. Paulus verkondigen.
Rom. 1: 18-21: “Inderdaad, Gods
toorn daalt neer uit de hemel over al de goddeloosheid en ongerechtigheid van
de mensen, die de waarheid geweld aandoen door ongerechtigheid. Immers, wat men
weten kan over God, kan ook door hèn worden gekend; God toch heeft het hun
duidelijk gemaakt. Want zijn onzichtbaar Wezen, zijn eeuwige Macht en zijn
Godheid zijn van de schepping der wereld af bij enig nadenken uit het
geschapene duidelijk te kennen. Te verontschuldigen zijn ze dus niet. Want
ofschoon ze God hebben gekend, hebben ze Hem niet als God geëerd of gedankt;”
Rom. 2: 14 en 15: “Welnu, wanneer de
heidenen, die de Wet niet bezitten, natuurlijkerwijze de voorschriften der Wet
onderhouden, dan zijn ze zonder de Wet zichzelf tot wet. Ze tonen dan, dat de
voorschriften der Wet in hun hart staan geschreven, en hun geweten legt
dezelfde getuigenis af; zo ook hun gedachten, die beurtelings hen zullen
aanklagen of vrijpleiten”.
De heidenen zijn niet te
verontschuldigen, juist omdat ze Hem kenden, en Hem toch niet gediend hebben. De
heidenen missen we veel, omdat ze de Bijzondere Openbaring missen, zoals dit
bijvoorbeeld beschreven is in Psalm 147: “Hij maakte Jakob zijn geboden bekend,
Israël zijn bevelen en wetten: Zo deed Hij voor geen ander volk, Nooit heeft
Hij hùn zijn wetten geleerd!”. Ze missen dus veel, maar des te meer valt op wat
ze wél weten. Hierbij is ook onderscheid te maken, zoals we van de H. Tomas van
Aquino leren, tussen waarheden die met het verstand gekend kunnen worden en
waarheden die ons verstand te boven gaan. Een voorbeeld van de eerste is dat er
een God is en dat God één is. Een voorbeeld van een waarheid die niet gekend
kan worden met het verstand is de Drieenigheid, daarvoor is een bovennatuurlijke
openbaring nodig. De Rooms Katholieke Kerk leert dat niemand met voldoende
zekerheid, zonder dwaling en tijdig tot de ware Godskennis kan komen, zonder
bovennatuurlijke openbaring. Maar dit doet er niet aan af dat de H. Schrift ook
leert, in de woorden van de Klug in zijn boek ‘Het Katholiek Geloof’, “Daar de
Heer aan het kruis voor alle mensen is gestorven, is het zeker, dat geen enkele
ziel, al leeft zij in de verste uithoek van het heidense land, verloren zal
gaan, wanneer zij er oprecht naar streeft datgene te vervullen, wat haar
geweten haar als goed beveelt. God heeft zeker voor elke mensenziel Zijn wegen
van genadige voorzienigheid.”
Natuurlijke zondekennis
Hetzelfde geldt de natuurlijke
zondekennis, Iwand noemt dit het moralistische schuldbewustzijn, en dat schuldbewustzijn helpt ons niet in
ons geloofsleven, maar hindert ons veeleer. Sterker nog, dit schuldbewustzijn
komt van de duivel[4].
Een stellige uitspraak, het kan niet scherper. Hoe is deze uitspraak ooit te
harmoniseren met wat de H. Paulus schrijft in Rom. 2: 14-16: “Welnu, wanneer de
heidenen, die de Wet niet bezitten, natuurlijkerwijze de voorschriften der Wet
onderhouden, dan zijn ze zonder de Wet zichzelf tot wet. Ze tonen dan, dat de
voorschriften der Wet in hun hart staan geschreven, en hun geweten legt
dezelfde getuigenis af; zo ook hun gedachten, die beurtelings hen zullen
aanklagen of vrijpleiten op de Dag, dat God de verborgen daden der mensen door
Christus Jezus zal oordelen, naar mijn Evangelie” Dit hoofdstuk uit de H.
Schrift spreekt zeer duidelijk over de zonden van de heidenen, des te meer valt
op dat de heidenen van nature doen wat de wet gebied.
Net als bij de natuurlijke
Godskennis is ook het natuurlijk zondebesef gebrekkig en onvolmaakt. Zonder de
bijzondere openbaring zullen mensen op veel punten falen, dat is waar. Maar
wanneer je iemand vraagt of het goed is om te liegen, te moorden, te bedriegen,
ongehoorzaam te zijn enzovoorts, dan zal toch bijna niemand ontkennen dat deze
daden ronduit slecht zijn, terwijl ook vrijwel iedereen zal erkennen dat het
goed is om eerlijk, trouw, moedig en oprecht te zijn. En dan is het onze
ellende dat we, ondanks het feit dat we dit weten, er vaak toch niet in slagen
om ernaar te leven.
Geloof versus werken
Een centraal punt in het boek is,
vanzelfsprekend, dat we gerechtvaardigd worden uit geloof alleen en niet uit
werken. Iwand schrijft “Das
erste Gebot kann nicht erfüllt werden mit der Händewerk, sondern allein mit dem
Herzen, mit dem reinen Glaube.“[5] En hij zegt: “Der Glaube rechtfertigt ohne Werke.”[6]
Daarom is het verkeerd om te
focussen op daad-zonden, woorden, daden en gedachten, dat zijn slechts de
vruchten[7]. Hij vat de Katholieke
leer als volgt correct samen: ”das nur der Glaube den Mensch gerecht macht, der durch die Liebe wirksam
ist (Gal. 5: 6) , der sich also in Werken der Liebe als echt und lebendig ausweist.”[8]
Iwand beroept zich voor zijn eigen
visie o.a. op Efeze 2 vers 8 en 9: “Want uit genade zijt gij zalig geworden
door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; Niet uit de werken, opdat
niemand roeme.” Hoewel deze passage Katholieken vaak doet verstommen, is het
toch geen reden om zich bedreigd te voelen. Zelfs wanneer we aannemen dat
Paulus spreekt over “goede werken”, wanneer hij zegt dat we niet zalig worden
uit “werken”, conflicteert dit alsnog op geen enkele wijze met de Katholieke
theologie. Let op dat in deze passage gesproken wordt in de verleden tijd –
“zalig geworden”. In het Grieks is het om precies te zijn de voltooid verleden
tijd, wat betekent dat het een in het verleden voltooide actie betreft. We
weten uit andere passages, waarin Paulus eveneens spreekt over de verlossing,
dat die verlossing ook tegenwoordige en toekomende aspecten heeft, de
verlossing waar Paulus in Efeze 2 over spreekt is dus een andere vorm, het
betreft de initiële verlossing. Het is de verlossing die we ontvangen wanneer
we voor het eerst tot God komen en gerechtvaardigd worden, niet de soort
verlossing dat we nu ontvangen (vgl. 1 Pet. 1: 8-9, Fil. 2: 12) of het soort
dat we eens in de toekomst zullen ontvangen (vlg. Rom. 13: 11, 1 Kor. 3: 15, 5:
5).
Het concilie van Trente stelt: “Er
wordt gezegd dat we om niet gerechtvaardigd worden, omdat niets dat aan de rechtvaardiging
vooraf gaat, hetzij geloof of werken, maakt dat we de genade van de rechtvaardiging
verdienen, ‘Maar is het door de genade, dan is het niet om de werken;’ (zoals
dezelfde apostel zegt) ‘anders zou de genade geen genade meer zijn.’ (Rom. 11,
6)”[9]
Dus zelfs wanneer Paulus het woord
“werken” gebruikt in de betekenis van “goede werken”, in Efeze 2 vers 8 en 9,
is er nog steeds geen conflict met de Katholieke theologie. Echter, Paulus
bedoelt hier waarschijnlijk niet “goede werken”. Wanneer hij zegt “werken”,
bedoeld hij gewoonlijk “werken der wet”. Het punt dat hij wil benadrukken is
dat we gered worden door geloof in Jezus Christus, niet door gehoorzamen van de
Mozaïsche wet. De Joden hebben geen reden om zich te beroemen op hun afkomst,
boven die van de heidenen, omdat ze een bevoorrechte relatie met God hebben
door het houden van de Mozaïsche wet en haar vereiste van de besnijdenis (vlg.
Rom. 2:6-11, 17-21, 25-29, 3:21-22, 27-30). Dat de H. Paulus dit bedoeld blijkt
ook overduidelijk uit het gedeelte dat volgt op de verzen 8 en 9.
Luthers visie wordt wel samengevat
met de woorden ‘Sola Fide’, door geloof alleen worden we gerechtvaardigd, niet
uit werken[10].
Op één plaats in de H. Schrift worden die woorden gebruikt: ‘geloof alleen’. En
in dat Schriftgedeelte wordt dit reformatorische dogma tegengesproken, namelijk
in Jakobus 2: 21, 24, 25: “Werd Abraham, onze Vader, niet uit werken
gerechtvaardigd, toen hij Isaäk, zijn zoon, op het altaar had geofferd? … Ge
ziet: uit wèrken wordt de mens gerechtvaardigd, en niet uit geloof alleen.
Werd ook de ontuchtige Rachab niet gerechtvaardigd uit werken, omdat ze de
boden gastvrij ontving, en ze langs een andere weg liet vertrekken?”
En wat nu zo merkwaardig is, dit
Bijbelgedeelte wordt in het boek van Iwand in het geheel niet besproken! De
brief van de apostel Jacobus komt sowieso erg weinig aan bod, geheel in lijn
met Luther die deze brief niet erg hoog had zitten, en het een strooien brief
noemde. Dit is niet verwonderlijk, aangezien deze brief in strijd is met
essentiële delen van de protestante leer.
Maar er zijn meer Schriftplaatsen
aan te wijzen als bewijs voor de katholieke visie. Zegt Jezus niet zelf in
Matt. 12: 37 dat we gerechtvaardigd worden uit onze woorden (Matt. 12: 37)? Of
Kol. 3: 23, 24: “Al wat gij doet, doet het van harte, als voor den Heer en niet
als voor mensen; gij weet toch, dat gij van den Heer het erfdeel als loon zult
ontvangen.” Dit is tevens strijdig met een andere uitspraak van Iwand, hij zegt
namelijk dat we erfgenamen zijn door geboorte, we hebben er dus niets voor
gedaan, er is geen sprake van verdienste.[11] Maar hier staat toch dat
we het erfdeel als loon zullen ontvangen en loon heb je verdiend, het wordt je
niet gegeven uit genade, als het uit genade was dan was het geen loon geweest.
Maar er zijn veel meer verzen te
noemen. Het is zelfs gemakkelijker om vanuit de Bijbel te ‘bewijzen’ dat je uit
‘werken alleen’ gerechtvaardigd wordt, dan om aan te tonen dat je uit ‘geloof
alleen’ gerechtvaardigd wordt, hoewel beide niet Bijbels zijn. Hier een
voorbeeld: “En zie, daar trad iemand op Hem toe, die tot Hem sprak: Goede
Meester, wat goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen? Hij zeide
hem: Waarom vraagt ge Mij naar het goede; Eén is er goed. Wilt ge dus het leven
binnengaan, onderhoud dan de geboden.” (Matt.19: 16,17). Het onderhouden van de
geboden is een werk, je verkrijgt dus het eeuwige leven door het naleven (doen)
van Gods geboden. We moeten de wil doen van de Vader die in de hemel is, om zo
het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan, de wil van de Vader doen….
(Matt. 7; 21). Heel duidelijk is ook Romeinen 2: 6 en 7: “Welke een iegelijk
vergelden zal naar zijn werken; Dengenen wel, die met volharding in goeddoen,
heerlijkheid, en eer, en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven”. Het
eeuwige leven krijg je dus als vergelding voor je werken. Of Joh. 6: Joh 6:51: “Ik
ben het levend brood, dat uit de hemel is neergedaald; zo iemand eet van dit
brood, zal hij in eeuwigheid leven.” Je moet dit brood eten, je moet iets doen,
en het maakt hierbij nu niet uit of je die woorden van Jezus letterlijk of
figuurlijk opvat. In beide gevallen is het iets dat je moet doen om het eeuwige leven te krijgen. Het
laatste voorbeeld staat in het Onze Vader, waar Jezus zegt dat onze zonden
vergeven worden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven. De vergeving van de
Vader verkrijgen we dus wanneer wij ook onze naaste vergeven.
Wat de samenhang tussen geloof en
werken is wordt verder uitgelegd in Jakobus 2, waar staat in vers 26; “Want
zoals het lichaam dood is zonder geest, zo is ook dood het geloof zonder
werken.” In dit voorbeeld zijn de werken dus de geest en het lichaam het
geloof. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille, ze hangen onlosmakelijk met
elkaar samen. Wanneer de geest het lichaam verlaat is het lichaam dood, zo is
ook het geloof dood zonder de werken.
Geloofszekerheid
Geloof mogen we niet afmeten aan de
vruchten (=goede werken), aldus Luthers leer. Dan zou er alleen maar onzekerheid
blijven over het eeuwige heil[12]. Genade is volgens hem
een geschenk, geen eis. Uw heil is niet afhankelijk van wat u doet, maar van de
vraag of u gelooft dat Hij voor u betaald heeft.[13] Het eerste deel van deze
uitspraak, dat we geloof niet mogen afmeten aan de vruchten, is toch opvallend,
te meer daar de Heidelbergse Catechismus leert dat: “Daarna ook, dat elk bij
zichzelven van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij”. Van het aanwezig
zijn van ons geloof mogen dus verzekerd zijn uit de vruchten, dat is uit de
goede werken. Leert ook de Bijbel ook niet: “Aan hun vruchten zult gij hen
kennen.”(Matt. 7: 16). Het geloof wordt zichtbaar uit de werken, een groot
geloof is zichtbaar in veel en grote werken van geloof. Op basis van wat de hoofdman
te Kapérnaüm zegt komt Jezus tot dat conclusie: “Voorwaar zeg Ik u, Ik heb
zelfs in Israël zo’n groot geloof niet gevonden.” (Matt. 8: 10). En van de
Kananese vrouw zegt Jezus dat ze een groot geloof heeft op basis van haar
daden, ze aanbad Jezus, en op grond van haar woorden. Hebr. 11 noemt ook de
daden van de Oudtestamentische heiligen als bewijs van hun grote geloof, het offer dat
Abel bracht, het bouwen van de ark door Noach, het offer van zijn zoon waartoe
Abraham bereid was, enzovoorts.
Het andere punt, dat we onzeker
zouden blijven over ons heil wanneer we ons geloof afmeten aan onze werken, is
niet een erg logische conclusie, immers wanneer we af moeten gaan op ons geloof
in Zijn betaling voor ons, kunnen we evenzeer onzeker worden. Hoe vaak is dit
geloof van ons in Zijn betaling voor ons immers niet aangevochten, dat is dus evenzeer
een onzekere basis. Een veel zekerder basis is de belofte van God van vergeving
van onze zonden door het gebruik van de sacramenten die Hij ingesteld heeft, en
vooral: de H. Doop, de Biecht en het Laatste Oliesel. Zoals staat in: Hand. 22:
16 “En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen, en uw zonden afwassen,
aanroepende den Naam des Heeren.” En Hand. 2: 38 “En Petrus zeide tot hen:
Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus,
tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.”
De vermeende onzekerheid bij
Katholieken heeft misschien ook te maken met de andere visie die katholieken
hebben op de volharding der heiligen. Protestanten gaan er vanuit dat iemand
die eens gered is altijd gered is, de zogenaamde volharding der heiligen.
Iemand die eens de genade van God ontvangen heeft en wiens zonden vergeven zijn
kan daarna niet meer afvallen en verloren gaan. Deze visie wordt duidelijk
weersproken in de H. Schrift, o.a. in Hebr. 10: 26: “Want wanneer we, na de
kennis der waarheid te hebben ontvangen, willens en wetens zondigen, dan is er
geen offer voor de zonden meer in uitzicht”, Jezus zegt ook: “Elke rank aan
Mij, die geen vrucht draagt, snijdt Hij af” Die ranken waren wel echt verbonden
met de wijnstok, maar ze worden afgesneden omdat ze geen vruchten dragen (Joh.
15: 2). En in 1 Tim. 4 staat letterlijk dat er zullen zijn die afvallen van het
geloof (vers 1). “Is er dus geen volharding der heiligen? Die is er wel, maar
niet in de geforceerde zin waarin dit stuk door de gereformeerden geleerd
wordt. Ze is er: “Welnu, die Hij heeft voorbestemd, heeft Hij ook geroepen; en
die Hij heeft geroepen, heeft Hij ook gerechtvaardigd” enz. (Rom. 8: 30). “want
nooit heeft God berouw over genadegaven en roeping.” (Rom. 11: 29). Maar ze is
er in de weg van volharden en strijden. De Schrift zegt niet: gij zult
volharden en behouden worden, maar: wie volhardt tot het einde, die zal behouden
worden, Matt. 24: 13, en in ons volharden en strijden, zullen we van de
onwankelbaarheid Gods zeker zijn.”[14]
De vrije wil van de mens
In de visie van Luther heeft de mens
geen vrije wil, in het boek van Iwand wordt het als volgt weergegeven: “In
Wahrheit ist also in den ‘Akt -Sünden der Mensch gar nicht der ‘Acteur’. Sie sind Akt eines fremden Willens, die
der Mensch leidet, aber so erleidet, daβ diese Schwäche Schuld ist und die
Schuld zugleich Zeichen einer Letzten, Menschlichen Schwachheit.“[15] In deze visie is het de satan die de eigenlijke
‘acteur’ is, en niet de mens. De wil van de mens is namelijk zo zwak dat hij geen
weerstand kan bieden aan de wil van de satan. Luther kan de gelovigen op die
manier geweldig troosten en voor vertwijfeling behouden, aldus Iwand. “Das kann er darum, weil er den Mensch in
seiner Sünde nicht von der Moral her anspricht, also nicht unter der Prämisse
des ‘freien Menschen“, sondern als eine darunter Leidenden.“[16] Deze visie op de vrije wil komt voort uit de visie
op de mens en op de zondeval. In de visie van de protestanten is de menselijke
wil na de zondeval totaal goddeloos, verkeerd en ontaard geworden. Van het
goede dat de mens voor de zondeval bezat heeft hij niets overgehouden dan
geringe sporen[17].
Al het goede dat de mens na de zondeval doet komt uitsluitend van God, Hij is
het die "daar werkt het willen en het werken, ja alles werkt in allen, in den
mens teweegbrengt beide, den wil om te geloven en het geloof zelf["18]. Op deze manier wordt de
vrije wil volledig teniet gedaan ten faveure van Gods voorzienigheid. En het klopt
dat het lijkt alsof het één er niet kan zijn zonder het ander teniet te doen.
Alsof we de genade opgeven wanneer we kiezen voor de vrije wil en alsof we de
vrije wil verliezen wanneer we kiezen voor de genade. Daarom heeft de H.
Augustinus al gezegd: "Maar daar die kwestie, waarbij over vrije keuze der
wil en de genade Gods getwist wordt, zo moeilijk te beoordelen is, dat wanneer
de vrije wil verdedigd wordt, het lijkt dat de genade geloochend wordt, wanneer
echter de genade Gods bevestigd wordt, men meent dat de vrije wil wordt
weggenomen....."[19]
Veel protestanten, en vooral de
calvinisten onder hen, gaan er vanuit dat God de zonde heeft gewild, om door de
bestraffing van de verworpenen en de beloning van de uitverkorenen zijn
rechtvaardigheid en barmhartigheid te tonen. Ze bezien alles alleen vanuit het
oogpunt van Gods soevereiniteit, God doet alles alleen en heeft bij alles
alleen zichzelf tot doel, het beginsel waaromheen alles draait in de leer van Calvijn.
Volgens dit beginsel moet ook de zonde geheel van God afhankelijk zijn, wil God
de zonde, en ook alleen voor Zichzelf, tot zijn eer, om daardoor zijn
rechtvaardigheid en barmhartigheid te tonen. Zo zeg Calvijn in de Institutie[20], dat God de zonde werkelijk
wil, zij het dan zonder de "perfiditas", dat wil zeggen zonder trouweloosheid.
Een toelaten van de zonde, als de Katholieken leren, acht men in strijd met
Gods soevereiniteit.
Dat is een merkwaardige oplossing.
Wanneer God de zonde zou willen, zou Hij dus Zichzelf zoeken door de mensen van
Zich af te keren! Volgens de Katholieken kan God het kwaad van de mensen om
deze reden niet willen, maar laat Hij het slechts toe. Dit doet geen afbreuk
aan zijn almacht, zijn soevereiniteit. God heeft de mens geschapen met een
vrije wil, dus met de mogelijkheid om te zondigen. Het is de mens zelf die van
deze mogelijkheid gebruik wil maken om inderdaad te zondigen. God kan hem
echter beletten, maar dat doet God echter niet altijd, niet uit machteloosheid,
want Hij kan het verhinderen, maar omdat zijn Voorzienigheid daarmee bijzondere
bedoelingen heeft. God maakt ons deze bedoelingen niet bekend dan een zeldzame
keer door bijzondere openbaring, wij kunnen er dus slechts naar gissen. Zo
kunnen wij in het algemeen zeggen, dat God de mens met de mogelijkheid tot
zonde geschapen heeft, om hem daardoor de gelegenheid te geven tot de deugd,
wat God tot de allerhoogste eer strekt[21]. De ongerijmdheid van de
protestantse visie is duidelijk uitgelegd door de H. Augustinus: "Anders
is God, wat ongerijmd is, bewerker der zonde, wanneer er geen wil is dan door
Hem; want de kwade wil is op zich al zonde, zelfs als gevolg uitblijft, dat wil
zeggen, als men niet bij machte is."[22]
In bovenstaande tekst is meermaals
een heilige geciteerd, Augustinus. Dat is niet omdat er geen Bijbels bewijs
voor de idee van de vrije wil zou zijn. Integendeel! De protestanten citeren graag Filippenzen 2 vers 13 “want God is het, die
naar zijn welbehagen in u het willen uitwerkt en het handelen”, dit vers wordt
bijvoorbeeld aangehaald in Dortse Leerregels hoofdstuk 3/4 artikel 14, zoals
reeds eerder geciteerd. Maar men vergeet verder te lezen, immers direct daarna
zegt de apostel “Doet alles zonder morren en aarzelen, opdat gij onberispelijk
moogt zijn en ongerept, vlekkeloze kinderen van God temidden van een krom en
verdraaid geslacht, waaronder gij schittert als sterren in het heelal. Houdt
vast aan het woord des levens, opdat ik op de Dag van Christus kan roemen, dat
ik niet tevergeefs heb gelopen of tevergeefs heb gezwoegd.” De H. Paulus doet
daar een beroep op de vrije wil van de Filippenzen en roept hen op om alles te
doen zonder morren en om het woord des levens vast te houden. Die twee dingen,
het welbehagen van God en de vrije wil van de mens, staan hier dus letterlijk
naast elkaar. En zo gebeurt het heel vaak, God geeft ons de vrije keuze. Niet
dat die keuze zonder consequenties is, dat is ze wel, maar wel in die zin dat
we vrij kunnen kiezen voor het ene of het andere, het goede of het kwade. Zoals
Deut. 30: 19 zegt: “Ik roep heden plechtig hemel en aarde tegen u tot getuigen,
dat ik u leven en dood, zegen en vloek heb voorgehouden! Kies dus het leven,
opdat gij en uw kroost het leven moogt hebben,” We worden door God verplicht om
te kiezen.
Luther zegt dat we niet zelf de
‘acteur’ zijn wanneer we zondigen, maar de duivel. En Calvijn zegt dat God de
zonde wil. Beide ideeën doen afbreuk aan de verantwoordelijkheid die we als
mens hebben. We kunnen en mogen die verantwoordelijkheid op niemand anders afschuiven.
In de brief van de H. apostel Jakobus lezen we: “Niemand mag zeggen, als hij
bekoord wordt: ik word door God bekoord. Want evenmin als God zelf door het
kwaad wordt bekoord, brengt Hij wien ook in bekoring. Neen, iedere mens wordt
door zijn eigen begeerlijkheid bekoord, verleid en verlokt”[23] Het kan bijna niet
duidelijker. We mogen God niet verantwoordelijk maken voor onze verkeerde
keuzes, verkeerde keuzes maken we zelf en we dragen zelf de volle
verantwoordelijkheid. Daarom zegt de apostel Paulus: “Maar wanneer we nu toch
als zondaars worden beschouwd, juist omdat we gerechtvaardigd willen worden in
Christus, is dan soms Christus bedienaar der zonde? Dat nooit!”[24] Maar ook het eerder
aangehaalde gedeelte uit Romeinen 1 vers 20 en 21 maakt duidelijk dat we zelf
kunnen en moeten kiezen, zelfs de heidenen. “Want zijn onzichtbaar Wezen, zijn
eeuwige Macht en zijn Godheid zijn van de schepping der wereld af bij enig
nadenken uit het geschapene duidelijk te kennen. Te verontschuldigen zijn ze
dus niet. Want ofschoon ze God hebben gekend, hebben ze Hem niet als God geëerd
of gedankt; maar hun bespiegelingen zijn uitgelopen op niets, en hun
onverstandig hart werd verduisterd.” De heiden kent God dus wel, maar heeft er
zelf voor gekozen om God niet te eren of te danken, daarom zijn ze niet te
verontschuldigen.
Conclusie
Het boek van Iwand geeft de leer van
Luther goed weer, ja is een weergave hiervan in optima forma. Daarom komen de
problemen in Luthers visie ook duidelijk naar voren. Het is belangrijk om vast
te stellen dat het Luthers’ uitleg
is, maar wie is hij om de Schrift gezaghebbend uit te leggen? Hij is geen paus
en was immers tegen het pausdom. En naast zijn mogelijke uitleg van de H.
Schrift zijn er nog duizenden mogelijke uitleggingen. Een protestant mist een
autoriteit en kader om tussen al die mogelijkheden te kiezen. Het voert nu te
ver om een uitleg en onderbouwing te geven van de Katholieke pijlers van
Traditie en Leergezag, maar dat zijn wel de nodige waarborgen voor een
betrouwbare en evenwichtige uitleg van de Bijbel. Sterker nog, we zouden geen
Bijbel hebben gehad wanneer niet het Katholieke Leergezag besloten had dat deze
lijst met boeken, die wij nu hebben, te beschouwen zijn als Gods Woord, als
gezaghebbend, zoals besloten is op de concilies van Hippo en Carthago.
Luther probeert genade,
voorzienigheid en almacht te verdedigen, en dat is prachtig. Maar hij doet dit
ten koste van de menselijke verantwoordelijkheid, vrije wil en vrijheid. Zijn
visie gaat in tegen de leer die de Kerk altijd geleerd heeft, hoewel het eeuwen
geduurd heeft voordat de Kerk een evenwichtige visie op dit punt verwoord had,
deze leer werd duidelijk in en door de strijd tegen diverse ketters. Maar
Luther gaat ook in tegen de leer van de H. Schrift, zoals we in bovenstaande
tekst aangetoond hebben. En zijn visie lijdt tot allerlei ongerijmdheden en
maakt mensen lui en gemakzuchtig.
Voetnoten
[1] Glaubensgerechtigkeit nach Luthers Lehre, Hans Joachim Iwand, Chr. Kaiser Verlag München, 1980
[2] Glaubensgerechtigkeit nach Luthers Lehre, Hans Joachim Iwand, Chr. Kaiser Verlag München, 1980 Pagina 24
[3] Idem Pagina 23
[4] Pagina 30
[5] Pagina 26
[6] Pagina 95
[7] Pagina 35
[8] Pagina 66
[9] SESSIO VI - DECRETUM DE IUSTIFICATIONE, Deel 1, Hoofdstuk 8
[10] Pag. 73
[11] Pagina 94
[12] Pagina 40
[13] Pagina 55.
[14] Dr. H.B. Visser, Geef rekenschap, Het Spectrum, 1953
[15] Pagina 182
[16] Pagina 184
[17] Zie ook art. 14 van de NGB
[18] Dortse Leerregels hoofdstuk 3/4 artikel 14
[19] De gratia Christi et de peccato originali, 47, 52
[20] “Wij zien dus, dat God, hoewel Hij de trouweloosheid niet wil, toch op rechtvaardige wijze tot een ander doel de afval wil.” (I 18, 4)
[21] Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk
[22] De spiritu et littera, 31, 54
[23] Jak. 1: 13, 14
[24] Gal. 2: 17
Geen opmerkingen:
Een reactie posten