Voordat ik hierop antwoordt, wil ik eerlijk bekennen, dat
deze opmerking voor mij best zwaar telt, want het verwondert mij niet, dat
andersdenkenden zich op dit punt slecht kunnen verantwoorden. En toch, voor
hen, die wel ingelicht zijn over de manier waarop de Katholieke Kerk haar leer
probeert te verkondigen, verdwijnt de moeilijkheid als sneeuw voor de zon.
Trouw aan de taak die Christus haar heeft opgelegd: ‘gaat en
onderwijst alle volken!’, heeft de Katholieke Kerk zich altijd ingezet om de
leer van haar goddelijke Stichter overal te verkondigen. Maar hoe deed zij dit?
Dat deed zij, en doet zij nog steeds, door de gewone prediking van haar
priesters, onder het toezicht van de Bisschoppen en het oppertoezicht van het
Hoofd van de Kerk, de Paus; met de wetenschap, dat het leergezag van de
Katholieke Kerk bij de gezamelijke bisschoppen berust, met aan het hoofd de
Paus. Verder geven zij aan hun ondergeschikte priesters de volmacht en de
zending mee om, onder hun toezicht, het woord van God of het Evangelie te
verkondigen.
De gewone prediking van haar priesters is dus normaliter het
middel, waarvan de kerk zich bedient om de volken in de haar toevertrouwde leer
te onderwijzen; en alleen om buitengewone redenen, kondigt de Kerk op één of
ander punt haar leer op plechtige wijze af.
Zo heeft bijv. in de 16e eeuw de Katholieke Kerk in de
Kerkvergadering van Trente plechtig verklaard, dat voor diegenen, die tot de
jaren van verstand zijn gekomen, niet alleen het geloof, maar ook de goede
werken nodig zijn om zalig te worden. Was dat dan een nieuw leerstuk of geloofspunt?
Nee, de Kerk had namelijk nooit iets anders geleerd. Waarom dan die plechtige
verklaring? Om de kinderen van de Kerk met meer nadruk te waarschuwen tegen de
zo verleidelijke leer van Luther, die beweerde dat het geloof alleen, zonder
goede werken, genoeg was om zalig te worden.
Op dezelfde manier werd in dezelfde Kerkvergadering plechtig
verklaard, dat Christus werkelijk tegenwoordig is in het H. Sacrament van het
Altaar. Was dat voor de Katholieke Kerk iets nieuws? Nee, geen Katholiek had er
ooit aan getwijfeld. En toch had die verklaring haar bijzondere redenen;
namelijk dat door Calvijn en zijn volgelingen de werkelijke tegenwoordigheid
van Christus bij de H. Communie openlijk werd ontkend.
Hieruit maken wij dus op, dat de Katholieke Kerk, als zij in
zulke gevallen het een bepaald leerstuk plechtig afkondigt, dit niet doet om
iets nieuws te leren, maar om dat, wat zij altijd al geleerd heeft, haar
kinderen opnieuw op het hart te drukken, en hen daardoor des te zekerder tegen
één of andere heersende dwaling te beschermen.
Evengoed gebeurt het, dat de Kerk zulke plechtige
verklaringen ook met een ander doel geeft, namelijk om voorgoed een leerstuk
vast te stellen, waarover tot dan toe, in de schoot van de Kerk zelf
meningsverschillen bestond. Dit punt werd al in de vorige paragraaf aangehaald;
ik geloof toch dat het goed is er hier iets verder op in te gaan.
Niemand heeft het recht een door God geopenbaarde waarheid
heel bewust te verwerpen of ook maar in twijfel te trekken. Maar het is niet
altijd meteen duidelijk en zeker, dat een waarheid inderdaad in de Goddelijke
Openbaring vervat is. Zolang die onzekerheid duurt, blijft iedereen vrij deze
waarheid te geloven of niet, naar gelang hij gelooft, dat ze wel of niet in de
Goddelijke Openbaring is opgesloten.
Maar wat in het begin niet duidelijk en zeker is, kan in de
loop van de tijd duidelijk en zeker worden. Wanneer nu in de loop van de tijd
alle, of in ieder geval de meeste en voornaamste, godgeleerden in de Kerk door
studie en onderzoek tot het besluit komen, dat zo’n waarheid werkelijk in de
schat van de Goddelijke Openbaring is vervat en hun meningen algemeen door de
Bisschoppen, de herders van de Kerk, in overeenstemming met het Opperhoofd van
de Kerk, wordt gedeeld, dan ligt de volgende redenering voor de hand: Christus,
die aan Zijn Kerk de Geest van de Waarheid heeft beloofd, kan door Zijn belofte
niet toelaten, dat door Zijn Kerk aan de geopenbaarde waarheden een uitlegging
wordt gegeven, die met de Openbaring in strijd is; als dus, in algemene
overeenstemming van de herders van de Kerk de goddelijke Openbaring zo te
verklaren is, dat daarin een bepaalde leer wel of niet ligt opgesloten, dan
moet die verklaring wel de ware verklaring zijn.
Op deze manier kan dus de vraag waaraan men vroeger nog wel
eens twijfelde, of een bepaalde leer in de goddelijke Openbaring is begrepen,
na verloop van tijd tot absolute zekerheid komen, en is het eenmaal zover, dan
heeft de Kerk alle recht om door een plechtige verklaring haar kinderen de
plicht op te leggen die waarheid, als een door God geopenbaarde waarheid, vast
te geloven.
Zo werd bijv. in 1854 door Pius IX plechtig verklaard, dat
Maria, de moeder van Christus, onbevlekt ontvangen is[1], en werd
in 1870 door de algemene Vaticaanse Kerkvergadering de plechtige verklaring
afgelegd, dat de Paus in sommige gevallen onfeilbaar is[2].
Uit het bovenstaande zal het u nu duidelijk zijn, dat zulke
plechtige verklaringen niets anders betekenen, dan dat de H. Kerk, bij monde
van haar hoogste leergezag, op een plechtige manier verklaart dat een bepaalde
leer, bijv. die van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria of van de
Onfeilbaarheid van de Paus, werkelijk vervat is in de schat van de goddelijke
Openbaring, m.a.w. dat die waarheid ons werkelijk door God is geopenbaard en
daarom ook, door iedereen geloofd moet worden die niet zijn eeuwige zaligheid
wil verliezen.
Maar, zult u misschien zeggen, vóór de plechtige afkondiging
van het leerstuk van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria en van de Pauselijke
Onfeilbaarheid waren er toch in de Katholieke Kerk, oprechte gelovigen en zelfs
geleerde mannen, die niet aannamen, dat Maria onbevlekt ontvangen of dat de
Paus onfeilbaar is? Deze moeten dan toch na die plechtige afkondiging iets
geloven, wat zij vroeger niet geloofden of betwijfelden?
Dat geef ik toe; maar volgt daaruit, dat het geloof van de
Kerk veranderd is? Nee, de Kerk gelooft onveranderlijk aan de hele inhoud van
de goddelijke Openbaring.
Werd nu door de nieuwe verklaring de inhoud van de
goddelijke Openbaring veranderd, of het aantal door God geopenbaarde waarheden
vermeerderd? Absoluut niet. Als men de vensters van een rijk gemeubileerde zaal
opzij schuift, komen er daardoor niet meer meubels bij, maar worden de meubels,
die al aanwezig waren, alleen beter zichtbaar. Net zoals hier. De plechtige
verklaring van de Kerk heeft gewoon als gevolg, dat het voor de gelovigen vanaf
nu niet meer twijfelachtig, maar helemaal zeker is, dat een bepaalde waarheid
in de schat van de goddelijke Openbaring opgesloten ligt. Het enige dat
verandert, is niet de goddelijke Openbaring zelf, of het geloof van de Kerk aan
die Openbaring, maar alleen de kennis van die Openbaring door de gelovigen;
omdat zij nu volle duidelijkheid en zekerheid hebben over een leerpunt, dat
voor hen vroeger misschien duister of twijfelachtig voorkwam, en daarom nu
allen uitdrukkelijk iets geloven wat vroeger niet uitdrukkelijk door hen
geloofd werd, maar toch al in geloof in hun hart lag opgesloten.
[1] Vaak is
gebleken, dat veel Protestanten en zelfs Jansenisten eigenlijk niet eens weten
wat de uitdrukking: ‘de Onbevlekte Ontvangenis van Maria’ betekent, of menen
dat de Kerk daarmee wil laten blijken, dat Maria haar goddelijke Zoon onbevlekt
ontvangen heeft. Absoluut leert de Kerk dat Maria haar Zoon onbevlekt ontvangen
heeft, dat wil zeggen, dat zij de moeder van Jezus Christus is geworden zonder
haar maagdelijke zuiverheid te verliezen; maar als de Kerk spreekt over de
onbevlekte ontvangenis van Maria, dan bedoelt zij daarmee iets heel anders,
namelijk dat Maria onbevlekt, d.i. zonder met de erfzonde besmet te zijn, door
haar moeder (Anna) werd ontvangen. Een voorrecht dus, dat haar ver boven alle
andere Adamskinderen verheft.
[2]
Vergelijk §20.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten