Eerst merken wij op, dat er in de Katholieke Kerk veel mensen zijn geweest, nog steeds zijn en helaas altijd zullen zijn, die absoluut niet heilig leven, maar zich aan veel en grote zonden schuldig maken.
Maar de vraag is of zij dat doen omdat zij Katholiek zijn? Of zij zondigen door de leer van de Kerk te volgen, of door deze juist niet te volgen? Want dat iemand niet heilig wordt, die niet leeft zoals de Kerk dat wil, kan absoluut niet tegen de heiligheid van de Kerk getuigen; maar het getuigt integendeel het sterkst voor de heiligheid van de Katholieke Kerk, als iemand die naar haar leer, wetten en instellingen leeft, daardoor inderdaad heilig wordt. Of bewijst het iets tegen de heiligheid van Christus of Zijn leer, dat Judas een verrader werd en verloren ging? Absoluut niet, omdat Judas goddeloos werd, door niet naar Christus, maar naar zijn eigen bedorven hart en geldlust te luisteren; niet door Christus te volgen, maar door Christus niet te volgen, viel hij in de afgrond van de zonde. Wij beweren dus en willen bewijzen, dat door de leer, wetten en instellingen, kortom door de hele leiding van de Kerk, elke Katholiek het sterkst tot heiligheid wordt aangespoord, en, alleen wanneer hij die leiding volgt, tot ware heiligheid zal komen.
De twee
grootste obstakels op de weg van de deugd zijn, zoals wij weten, de hoogmoed
van de geest en de wellust van het lichaam. Daar tegenover staan de nederigheid
en de versterving. Vandaar het woord van de goddelijke Heiland: ‘Als u niet
wordt als de kleine kinderen, zult u het rijk der hemelen niet binnengaan.’ En:
‘Die na Mij komen wil, verloochent zichzelf, neemt zijn kruis op en volgt Mij.’
(Matth. 18, 3 en 16, 24).
Na het
geloof zijn de nederigheid en de zelfverloochening of versterving de twee
steunpilaren waarop het gebouw van onze deugd hoort te rusten.
Zonder
nederigheid is er namelijk geen ware gehoorzaamheid, geen kinderlijke
onderwerping aan het wettige gezag, geen geduld, geen ware naastenliefde, geen
vrede; en zonder versterving is het onmogelijk onze zinnelijke en gemakzuchtige
natuur binnen de perken te houden van het geoorloofde, maar valt men in de
grofste zonden en buitensporigheden.
Op
welke manier werkt de Katholieke Kerk de beoefening van deze twee deugden dan
in de hand?
De
nederigheid. – Terwijl het Protestantisme de ijdelheid van de mensen en het
verlangen naar onafhankelijkheid streelt door het vrije onderzoek hoog op te
stellen, eist de Katholieke Kerk in geloofszaken volledige onderwerping aan
haar wettig leergezag. De vraag, wat God geopenbaard heeft, en hoe die
geopenbaarde waarheden moeten worden verstaan en uitgelegd, oftewel wat men op
het gezag van God wel of niet moet geloven, laat de Katholieke Kerk niet over
aan het vrije onderzoek, aan het welbevinden van de eerste de beste. Nee, zij
wil dat haar kinderen op godsdienstig gebied in onderwerping aannemen en
geloven, wat zij hen door haar goddelijk gezag te geloven voorhoudt.
Het is
waar dat de onderwerping die de Katholieke Kerk in geloofszaken eist, redelijk,
zelfs hoogst redelijk is. Een Katholiek begrijpt helemaal dat hij verstandig
handelt, wanneer hij in alles wat het geloof betreft zich laat leiden door de
Kerk, en zijn eigen inzicht en oordeel onderwerpt aan het oordeel van Haar aan
wie Christus de verkondiging van Zijn leer heeft toevertrouwd en tot wie Hij
gezegd heeft: ‘Ik zal de Vader vragen, en Hij zal u een andere Trooster geven,
de Geest van de waarheid, zodat Hij met u blijft in eeuwigheid. Als die Geest
van de waarheid zal gekomen zijn, zal Hij u in alle waarheid onderwijzen,’ (
Joh. 14, 16-17; 16, 13) ‘En zie, Ik ben met u alle dagen tot het einde van de
eeuwen.’ (Matth. 28, 20) ‘Wie u hoort, hoort Mij, wie u verwerpt, verwerpt
Mij’. (Luc. 10, 16) Maar hoe redelijk die onderwerping ook is, toch wordt
daarvoor echte nederigheid vereist. De mens heeft zijn verstand namelijk zo
hoog staan, hecht zoveel waarde aan zijn eigen mening en oordeelt zo graag
helemaal onafhankelijk dat hij daarom zijn eigenliefde altijd min of meer
geweld moet aandoen om zijn eigen opvatting of oordeel te laten varen en te
onderwerpen aan het oordeel van anderen.
Maar
juist daarom is ook de kinderlijke onderwerping die de Katholiek aan het
leergezag van de Kerk is verschuldigd, veel geschikter om de geest van
nederigheid te bevorderen dan het vrije onderzoek, dat door het Protestantisme
werd ingevoerd, waardoor de eigenliefde wordt gevoed en gevleid, en waardoor
aan iedereen op godsdienstig gebied een recht wordt verleend, dat echt niet aan
iedereen kan gegeven worden.
Wat doet
de Katholieke Kerk verder om haar kinderen te oefenen in de zo noodzakelijke
deugd van zelfverloochening of versterving?
Zij
leert hen niet alleen hun driften te beheersen daar waar het toegeven aan die
driften in strijd zou zijn met Gods heilige wetten; maar zij leert hen de
neigingen van de zinnelijke natuur te bedwingen, zelfs daar waar geen sprake is
van zonde. Zoals het gebruik van bepaald voedsel op zichzelf geen zonde is,
schrijft de Katholieke Kerk toch verschillende vasten- en onthoudingsdagen
voor. Waarom? O.a. om haar kinderen te leren zich te versterven, te bedwingen
en hun zinnelijkheid te beheersen en daardoor makkelijker meester te blijven
over hun natuurlijke opwellingen, die, als zij ook in het geoorloofde niet in
toom worden gehouden, zo snel de overhand krijgen op de zwakke wil van de
mensen en hem brengt naar wat verboden is.
Ja, de
Katholieke Kerk is zelfs niet tevreden alleen de geboden van haar goddelijke
Meester te handhaven en in alle ernst op het hart te drukken; zij moedigt haar
kinderen aan zich een hogere volmaaktheid op te leggen door de beoefening van
de Evangelische raden: de vrijwillige armoede, gehoorzaamheid en zuiverheid, of
onthouding, die Christus niet als verplichtend heeft voorgeschreven, maar wel
heel erg geprezen en aanbevolen heeft. Waar bloeien en ruiken die bloemen van
verheven deugd zo heerlijk als in de Katholieke Kerk? Zij, en zij alleen mag
namelijk met trots wijzen op duizenden en duizenden kloosterlingen, die zich
vrijwillig verplichtten die Evangelische raden na te leven, en wiens
heldhaftige deugd en opofferend leven zelfs de ongelovige wereld tot haar spijt
moet bewonderen.
De
Katholieke Kerk heeft met de meeste zorg de H.H. Sacramenten bewaard, die haar
door de goddelijke Stichter werden geschonken.
Zeker,
die H.H. Sacramenten kunnen worden misbruikt, zonder voldoende voorbereiding en
onwaardig worden ontvangen; maar niet naar het misbruik, maar naar het goed
gebruik moet de waarde, de geschiktheid van een middel worden berekend. Welnu,
iedere Katholiek – en hij kan het uit ervaring weten – zal moeten toegeven dat
alleen de H. Communie en de Biecht, wanneer zij waardig en veelvuldig (zoals de
Kerk verlangt) worden ontvangen, uiteraard al genoeg zijn om een brave Christen
in de grootste moeilijkheden en gevaren op de weg van de deugd staande te
houden, en de meest verstokte zondaar in een korte tijd in een voorbeeldig
Christen te doen veranderen.
Voeg
daarbij het bijwonen van de het H. Misoffer, waartoe alle Katholieken op Zon-
en Feestdagen in geweten verplicht zijn en waarvoor ze elke dag gelegenheid
hebben.
Ook
zijn de indrukwekkende schitteringen waarmee in de Katholieke Kerk de H.H.
Sacramenten worden toegediend en de openbare godsdienstoefeningen verricht,
bijzonder geschikt om de harten van de gelovigen hoger op te voeren, te
onthechten aan het aardse, met een diepe eerbied te bezielen voor het hemelse
en bovennatuurlijke en hen aan God en godsdienst vuriger te binden.
Wat
doet de Katholieke Kerk om haar Kinderen te wapenen tegen de gevaren, waaraan
zij in de wereld zijn blootgesteld? Overal waar dit kan, richt zij
verenigingen, broederschappen en congregaties op voor mannen en vrouwen,
jongens en meisjes, voor elke leeftijd, voor iedere rang of stand. De leden van
die verenigingen, – en ik wijs hier alleen maar op de St. Jozefs
Gezellen-vereniging, de wijd verspreidde aartsbroederschap van de H. Familie en
de talloze congregaties van de H. Maagd – verenigen zich om zelf naar ware,
hechte deugd en godsvrucht te streven, door onderlinge samenwerking het
voortwoekerende zedenbederf tegen te werken, en door hun stichtend woord en
voorbeeld de oefening van de deugd te bevorderen.
Wat
doet de Katholieke Kerk niet voor het onderwijs, voor de opvoeding van de
jeugd, voor de verzorging van de wezen, van verlaten kinderen, van
hulpbehoevende bejaarden, voor de verpleging van armen en zieken? Lezer, kijk
eens om u heen[1].
Bijna overal vindt u, om maar iets te noemen, de zo heerlijk werkende
vereniging van de H. Vincentius a Paulo. Geen stad of dorp van enige betekenis,
of u vindt er scholen, een opvangplaats voor wezen, noodlijdenden en
ongelukkigen. U vindt er een één of andere liefdadigheids-instelling door de
Katholieken tot stand gebracht. Bedenk wel dat in ons land de Katholieken,
zowel in aantallen als wat financiële middelen betreft, ver in de minderheid
zijn en u zult erkennen dat de Katholieke Kerk met recht mag roemen op haar
christelijke liefdadigheid.
Desondanks
erken ik ronduit en graag dat, vooral in onze grotere steden, ook de
andersdenkenden zulke inrichtingen van liefdadigheid bezitten. Maar staan zij
op één lijn met die van de Katholieke Kerk? Ik geloof dat er genoeg grond is om
dit te mogen ontkennen. Wie zijn het toch die u in onze katholieke scholen,
ziekenhuizen, weeshuizen of andere inrichtingen van liefdadigheid aan het werk
ziet? Bijna overal zijn het religieuzen, d.w.z. katholieke mannen of vrouwen
van elke rang en stand, die hun ouders, bloedverwanten, genot van het huiselijk
gezinsleven, bezittingen en alles waarvan zij in de wereld konden genieten,
dapper vaarwel hebben gezegd, om zich in totale overgave te wijden aan de
dienst van God en het welzijn van hun medemens. En dit niet voor een kortere of
langere tijd, totdat ze weer zin hebben om naar de wereld terug te keren; nee,
door de drievoudige gelofte van gehoorzaamheid, armoede en onthouding, hebben
zij zichzelf opgeofferd, zonder een beloning in het zicht te hebben, behalve
die, die hen hierboven wacht. Ze hebben zich helemaal vrijwillig in geweten
willen binden en verplichten om hun hele leven dienstbaar te zijn voor hun
lijdende medemens.
Waar
vindt men zo’n belangeloze en opofferende liefde? Is dat niet een ware
heldhaftigheid? Een heldhaftigheid die buiten de Katholieke Kerk niet word
gevonden, een heldhaftigheid die door ongelovigen en andersdenkenden zo vaak
openlijk wordt erkend, bewonderd, van verre nagebootst, maar nooit geëvenaard?
Wat
doet de Katholieke Kerk niet voor de geestelijke vorming en opleiding van haar
toekomstige bedienaren of priesters? Zij weerhoudt hen al op jonge leeftijd aan
de gevaren van de wereld. Gedurende tien tot twaalf jaar verblijven zij binnen
de muren van haar bisschoppelijke seminaries, onder leiding van bekwame en
deugdzame priesters. Daar ontvangen zij niet alleen de nodige kennis en wetenschap,
maar wordt ook hun karakter gevormd en worden zij gewapend tegen de
moeilijkheden die hen wachten tijdens het priesterschap; ook wordt in deze
jaren hun deugd voortdurend beproefd, gelouterd en gesterkt. En waarom dit
alles? Zodat zij later als bedienaren van de Kerk des te geschikter zouden
zijn, om door woord en voorbeeld de oefening van de deugd ook in de harten van
hun medemens te bevorderen.
En
later, wanneer zij als priesters werken, dan nog drukt de Kerk hen op het hart,
zich vaak, indien mogelijk elk jaar, zich een tijdje terug te trekken uit de
dagelijkse beslommeringen, om in stille afzondering hun onverdeelde zorg te
wijden aan de belangen van hun eigen ziel, zich oprecht voor God af te vragen
of zij de belofte nakomen van de heilige bediening, die op hun schouders rust.
Vertel
mij eens: waar is een kerk of sekte, die aan de geestelijke vorming van haar
dienaren zoveel zorg en moeite besteed? Is de opleiding die de Katholieke Kerk
aan haar toekomstige priesters geeft niet geschikter om hun harten tot
voorbeeldige deugd en godsdienst te vormen, dan de opleiding die de bedienaren
van andere gezindten aan de hogescholen ontvangen, te midden van een, helaas,
maar al te lichtzinnige omgeving?
Maar
tenslotte, - aan de vruchten kent men de boom – heeft de Katholieke Kerk onder
diegenen die haar leer en voorschriften trouw hebben gevolgd ook echt Heiligen
voortgebracht? Zeker, en oneindig veel. Maar laten we eerst de volgende vraag
beantwoorden.
[1] Helaas
is het hierna geschetste beeld vandaag aan de dag in het Westen niet meer zo
positief en rooskleurig. Op wereldschaal en in vele eeuwen kerkgeschiedenis
geldt het grotendeels nog wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten