VIERDE HOOFDSTUK – De ware Kerk van Christus moet APOSTOLISCH zijn.
§30. Wat betekent het, dat de ware Kerk van Christus Apostolisch moet zijn?
Dat betekent: zij moet 1. dezelfde leer verkondigen, die de
Apostelen hebben verkondigd en 2. de overheden van die Kerk moeten door een
onafgebroken en wettige opvolging in verbinding staan met de Apostelen. In twee
woorden: zowel de leer als het gezag moet van de Apostelen en dus van Christus
zelf afkomstig zijn. Dit kunnen we makkelijk bewijzen.
Want wat het eerste punt betreft, is het al erg duidelijk en
iedereen zal toegeven, dat die Kerk, die beweert de ware Kerk van Christus te
zijn, ook de ware leer van Christus moet bezitten. Nu dan, de ware leer van
Christus was ongetwijfeld, degene die door de Apostelen werd verkondigd;
hieruit volgt dus, dat die Kerk, die inderdaad Christus' Kerk is, ook die leer
moet verkondigen, die de Apostelen hebben verkondigd.
We moeten hierbij wel opmerken, dat het verkondigen van de
ware leer van de Apostelen of, zoals de Protestanten zich vaak uitdrukken, van
het zuivere Evangelie, wel een noodzakelijke vereiste is voor de ware Kerk, maar daarom nog niet een goed kenmerk
of onderscheidingsteken, waaraan iedereen de ware Kerk van Christus eenvoudig
kan herkennen.
Waarom niet? Omdat het voor bijna alle mensen onmogelijk is
door eigen onderzoek met zekerheid te kunnen weten, of een leer, die hun door
een bepaalde kerkgenootschap wordt voorgehouden, werkelijk in alles
overeenstemt met die leer, die door de Apostelen werd verkondigd. Daarvoor is
het nodig, om punt voor punt de leer van deze kerkgenootschap te vergelijken
met de leer van de Apostelen. Maar dan moet men dus eerst precies weten wat de
Apostelen hebben geleerd. En dit kunnen de gewone gelovigen onmogelijk met
zekerheid achterhalen, want daar is een meer dan gewone geleerdheid voor nodig.
Wat Christus en zijn Apostelen geleerd hebben, moet zij daarom te weten komen
door de herders van de Kerk, tot wie Christus gezegd heeft: “Gaat over de hele
wereld en verkondigt het Evangelie aan alle schepselen!” (Marc, 16,15) “Zie ik
ben met u al de dagen, tot het einde van de eeuwen.” (Math. 28,20)
Zij moeten dus eerst uit andere kentekens weten, wat de ware
Kerk is, aan wie Christus de verkondiging van zijn leer heeft toevertrouwd en
zijn onophoudelijke bijstand heeft beloofd. Als zij dit eenmaal weten, dan
kunnen zij pas helemaal zeker zijn, dat de leer, die door die Kerk wordt
voorgehouden, onmogelijk in strijd kan zijn met de leer van Christus of van
zijn Apostelen.
Maar zoals we als gezegd hebben, de ware Kerk van Christus
moet ook nog in een ander opzicht Apostolisch zijn: haar overheden moeten
namelijk door een onafgebroken en wettige opvolging in verbinding staan met de
Apostelen. Deze eigenschap is tegelijk een kenteken, waardoor de ware Kerk van
Christus eenvoudig kan worden onderscheiden; En over dit kenmerk, de
Apostolische opvolging van de herders in de Kerk, zullen wij het nu gaan
hebben.
Christus heeft zijn Apostelen belast, om zijn Kerk voort te
planten over de hele aarde. Maar die Apostelen zouden al snel hun leven
eindigen met de marteldood, en bovendien konden zij tijdens hun leven ook niet
op alle plaatsen tegelijk zijn. Zij moesten dus medewerkers hebben, die hen al
tijdens hun leven krachtig zouden helpen en na hun dood het Apostolisch werk
zouden voortzetten.
Maar door wie moesten deze medewerkers worden aangesteld?
Door Christus zelf? Maar Christus was na
zijn Hemelvaart niet meer zichtbaar bij hen op aarde.
Mocht dan misschien iedereen, die zich daar toe getrokken
voelde, of zin had, zich op eigen gezag het recht aanmatigen om als overheid op
te treden, de Kerk te besturen, de Sacramenten toe te dienen, en Jezus' leer te
verkondigen? Nee, natuurlijk niet, dit zou de grootste verwarring veroorzaken
en het voortbestaan van de Kerk onmogelijk hebben gemaakt.
Deze medewerkers van de Apostelen moesten evenals de
Apostelen, wettige bedienaren zijn van Jezus' Kerk. Zij konden en moesten door
niemand anders worden aangesteld dan door de Apostelen zelf, onder toezicht van
Petrus, hun zichtbaar Opperhoofd.
Tot hen had Christus namelijk gezegd: “Zoals de Vader Mij
gezonden heeft, zo zend Ik u.” (Joh. 20, 21) Zoals dus Christus, om de taak te
volbrengen die zijn Vader hem had opgelegd, de Apostelen uitgekozen had als
zijn medewerkers, zo moesten ook zij op hun beurt mannen kiezen, die hen zouden
helpen hun taak te volbrengen; door een reeks van wettige opvolgers zou deze
taak worden voortgezet tot het einde van de eeuwen.
Deze waarheid kan men ook eenvoudig aantonen door een
vergelijking. Als een wettig vorst in een rijk de hoogste macht in handen
heeft, dan bezit ook hij alleen het recht, om, hetzij onmiddellijk door
zichzelf, hetzij door tussenkomst van zijn staatsdienaren, diegenen te
benoemen, die hij wil, om hem in het bestuur en andere ambtszaken te helpen;
terecht zou degene, die zich zonder toestemming van de vorst als wettige
staatsbeambte voordoet, als een vreemde indringer gezien worden. Nu dan, de H.
Petrus was door Christus zelf aangesteld als zijn plaatsvervanger op aarde, als
zichtbaar Hoofd van de Kerk: “Gij zijt Petrus; op deze steenrots zal ik mijn
Kerk bouwen.” “Weid mijn lammeren, weid mij schapen.” Petrus, en onder zijn
oppertoezicht en met zijn goedkeuring, ook de ander Apostelen, hadden dus
alleen het recht om personen aan te stellen, door wie zij wilden bijgestaan
worden om de Kerk te besturen, de Sacramenten toe te dienen en Gods woord te
verkondigen.
En dat zij dat recht ook werkelijk hebben uitgeoefend,
blijkt overduidelijk uit de geschiedenis van de Kerk. Het is namelijk algemeen
bekend, dat o.a. De H. Timotheus en de H. Titus door de Apostelen met de
bisschoppelijke waardigheid bekleed en met het bestuur van een deel van de Kerk
belast werden.
Deze bisschoppen, die van de H. Petrus, of met zijn
goedkeuring, van de andere Apostelen hun waardigheid en wettige zending hadden
ontvangen, stelden in dat gedeelte van de Kerk, dat aan hun zorg was
toevertrouwd, op hun beurt weer andere, ondergeschikte priesters aan, door wie
zij in hun geestelijk werk werden geholpen. Een duidelijk bewijs hiervan geeft
de H. Paulus in één van zijn brieven, waar hij aan Titus, de door hem
aangestelde bisschop, schrijft: “Daarom heb ik u te Kreta achtergelaten, opdat
gij datgene, wat nog niet is gelijk het behoort, in orde zoudt brengen en de
verschillende steden van priesters voorzien, gelijk ik u ook (mondeling) gelast
hebt.” (Tit. 1, 5)
Hieruit volgt dus, dat de ware Kerk van Christus een Kerk
is, waarvan de wettige overheden allemaal, indirect of direct in betrekking
moeten staan met de Apostelen. Bij Petrus en bij de Apostelen, in eenheid met
hem, berustte de hoogste macht in de Kerk, en alleen in zoverre zij of hun
wettige opvolgers het wilden, kon die macht aan de anderen worden gegeven.
De door Christus gestichte Kerk moet dus in twee opzichten
apostolisch zijn:
1. haar leer
moet hetzelfde zijn als die van de Apostelen
2. haar
herders moeten hun macht ontvangen van de Apostelen of van hun wettige
opvolgers en zo door een onafgebroken en wettige opvolging met de Apostelen
zijn verbonden.
Hoe staat het wat dit betreft met het Protestantisme?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten