Voor een Katholiek is die vraag eenvoudig op te lossen.
Omdat hij namelijk uit andere gegevens innig overtuigd is dat de Katholieke
Kerk de ware Kerk van Christus is, weet hij ook helemaal zeker, dat hetgeen wat
deze Kerk ons leert, onmogelijk met de leer van de Apostelen in strijd kan
zijn.
Wat diegenen betreft, die nog steeds naar de ware Kerk van
Christus zoeken, hun denk ik in herinnering te moeten brengen, wat ik al gezegd
heb, namelijk: dat ongeletterden nooit in staat zijn op eigen gezag en door
eigen studie te bepalen, wat de Apostelen wel of niet hebben geleerd. Zij
kunnen dit alleen weten door het onfeilbaar leergezag van die Kerk, aan wie
Christus de verkondiging van zijn leer toevertrouwd en daarvoor zijn
voortdurende bijstand heeft beloofd. Zolang zij dus niet weten, wat de ware
Kerk van Christus is, kunnen zij ook onmogelijk aangaande alle geloofspunten -met
zekerheid weten, welke leer door de Apostelen werd verkondigd. En weten zij dit
niet, dan kunnen zij de leer van de Katholieke Kerk, of van welke
kerkgenootschap ook, niet vergelijken met de leer van de Apostelen, om daaruit
op te maken of zij in alles wel met elkaar overeenstemmen.
Toch is het mogelijk zich op een andere manier ervan te
overtuigen, dat de leer van de Apostelen, wat die ook geweest is, door de
Katholieke Kerk trouw en zuiver wordt bewaard. Zoals we al gezien hebben, zijn
namelijk de herders van de Katholieke Kerk ongetwijfeld de wettige opvolgers
van de Apostelen. Maar dan is het dus net zo zeker, dat het Apostolisch
leergezag in die wettige opvolgers blijft voortbestaan, dat daarom ook voor
hen, net zoals voor de Apostelen het woord van Christus geldt: “Die u hoort,
hoort Mij; die U versmaadt, versmaadt Mij.” (Luc. 10, 16). Maar als Christus nu
wilde, dat wij niet alleen de leer van de eerste herders van zijn Kerk, maar
ook die van hun wettige opvolgers als Zijn leer eerbiedigen, en als die wettige
opvolgers geen andere zijn dan de herders van de Katholieke Kerk, dan is het
dus logisch, dat de onverdeelde leer van de herders van de Katholieke Kerk
onmogelijk in strijd kan zijn met de leer, die Christus aan zijn Apostelen
toevertrouwde om te verkondigen.
Bovendien zal men moeten toegeven, dat de Katholieke Kerk in
de eerste eeuwen, toen de H. Ignatius van Antiochië, de H. Irenaeus, de H.
Athanasius, de H. Johannes Chrysostomus, de H. Hieronymus en de H. Augustinus
tot haar zonen hoorde, toch zeker nog de ware leer van de Apostelen
verkondigde. Het is ook zeker, dat de Katholieke Kerk zich altijd onderscheiden
heeft door een voorbeeldige zorg en waakzaamheid voor het zuiver bewaren van
haar geloofsleer, die zij namelijk terecht als de grondslag van alles, als de
bron van haar leven ziet. Zij heeft het, zoals wij zagen, in de loop van de
tijd, om verschillende goede redenen nodig of nuttig geacht bepaalde punten van
de haar toevertrouwde leer openlijker en plechtig voor te stellen om te
geloven. Maar nooit heeft de Katholieke Kerk ook maar iets geleerd, of als
geloofspunt gegeven, wat in strijd was met de leer, die zij tot dan toe had
verkondigd. Nee, wat de Katholieke Kerk in de eerste eeuwen leerde en geloofde,
dat leert en gelooft zij nog. Het woord van de grote Apostel naar zijn leerling
Timotheus stond haar altijd voor de geest: “O Timotheus, bewaar het u
toevertrouwde pand”, de schat van de waarheid, rein en ongeschonden! (1 Tim. 6,
20)
Een Protestant kan een geloofspunt, dat hij vandaag
aanneemt, morgen openlijk verwerpen, zonder dat iemand er tegen in verzet komt.
Zo gaat het niet, en zo ging het nooit in de Katholieke Kerk. Wanneer ooit een
Katholiek ook maar één punt van de katholieke geloofsleer durft te verwerpen,
dan hield hij daardoor onmiddellijk op een kind van de Katholieke Kerk te zijn.
Daarvan was men altijd zo innig van overtuigd, dat men zo iemand zelf niet meer
de naam Katholiek gaf. Dit zien we vaak in de geschiedenis van de verschillende
ketterijen, die in de loop van de tijd aan de leer van de Kerk iets wilden
veranderen. Haar volgelingen verloren de naam katholiek, en werden door de Kerk
niet meer erkend als haar kinderen.
Hierom is de Katholieke Kerk vaak zwaar verweten, dat zij
een vijandin is van ontwikkeling en vooruitgang. Dit verwijt klopt ongetwijfeld
niet, als men daarmee bedoelt, dat de Kerk de ontwikkeling van het verstand, de
bevordering van de goede zeden of zelfs de vooruitgang op het gebied van kunst
en industrie in de weg zou staan. De Kerk heeft niet alleen het eeuwig, maar
ook, alhoewel niet op de eerste plaats, het tijdelijk geluk van de mens op het
oog; zij wil namelijk de hele mens gelukkig maken. Wil men door dat verwijt te
kennen geven, dat de Katholieke Kerk in haar geloofs- en zedenleer nooit of te
nimmer de minste verandering duldt, ja, dan heeft men gelijk, om de eenvoudige
reden dat de waarheid niet kan veranderen[1]. Maar
dan is dat geen verwijt, maar integendeel een lofrede, die laat zien met wat
voor een onverbiddelijke strengheid de Kerk steeds vasthield aan de taak, die
Christus haar oplegde, toen hij zei: “Gaat dus heen; onderwijst alle volken.....
en leert ze onderhouden al wat Ik u heb geboden. Ziet, Ik blijf altijd bij u,
tot aan het einde der wereld.”, dat alles, maar ook dat alleen, wat Christus
zelf, niet wat een ander, geleerd heeft; “Ziet, Ik blijf altijd bij u”, u kunt
dus niet afdwalen, “tot aan het einde der wereld” (Math. 28, 19-20).
Besluit van dit gedeelte
We hebben dus gezien en begrepen, dat de Kerk door Christus
gesticht een eigenschap bezit, die, als beken uit een bron, uit de aard zelf
van die Kerk voortvloeien, en dus ook onafscheidelijk met haar zijn verenigd:
waar de Kerk van Christus is, zijn de eigenschappen, en waar die eigenschappen
zijn, is de ware Kerk; net als wanneer ik zeg: waar een redelijke ziel en een
lichaam tot één wezen verenigd zijn, daar is een mens en waar een mens is, daar
is een redelijke ziel en een lichaam. En terwijl de bedoelde eigenschappen voor
iedereen zichtbaar zijn, zijn zij ook de kenmerken, waaraan de Kerk van
Christus eenvoudig en zonder twijfel herkend en van andere kerkgenootschappen
onderscheiden kan worden.
Deze kenmerkende eigenschappen zijn, zoals wij al gezien
hebben, de volgende vier:
1. De ware
Kerk van Christus moet Eén zijn en wel in twee opzichten. Zij moet namelijk
staan onder de gehoorzaamheid van een zichtbaar Opperhoofd, die de wettige
opvolger moet zijn van de H. Petrus, door Christus zelf aangesteld om in zijn
plaats, dus als plaatsvervanger van Christus, de Kerk te besturen. Bovendien
moet zij ook één zijn, wat haar Geloofsleer betreft, en dus altijd en overal
dezelfde leer verkondigen.
2. De ware
Kerk van Christus moet een Heilige Kerk zijn; d.w.z. haar leer, haar
instellingen en genademiddelen moeten zó zijn, dat zij hen, die haar leer en
leiding trouw volgen, werkelijk opvoert tot meer dan gewone deugd, tot
volmaaktheid en heiligheid; dit is namelijk ook het doel, waarvoor Christus
zijn Kerk heeft gesticht. En omdat er in Jezus' ware Kerk altijd mensen
gevonden worden, die in alles haar leiding zo trouw mogelijk volgen, spreekt
het ook vanzelf, dat die Kerk zich altijd op ware Heiligen zal kunnen beroemen.
3. De ware
Kerk van Christus moet Katholiek zijn, d.w.z. over de hele wereld verspreid,
omdat zij van haar Goddelijke Stichter de taak ontving om zijn heilige leer te
verkondigen aan alle volken van de aarde, en zij, als ware Kerk van Christus,
aan die roeping niet ontrouw kan worden.
4. De ware
Kerk van Christus moet Apostolisch zijn, d.w.z. haar overheden, haar herders
moeten niet alleen de leer van de Apostelen verkondigen, maar ook door een
onafgebroken en wettige opvolging met de eerste herders van de Kerk, de
Apostelen, in verbinding staan.
In welke christelijke kerkgenootschap vindt men nu al deze
vier eigenschappen? Ik denk dat ik nu duidelijk genoeg heb laten zien, dat zij
alle vier aanwezig zijn in de Katholieke Kerk, en aan de andere kant net zo
duidelijk dat zij in geen andere christelijke kerkgenootschap gevonden worden.
Om maar enkele punten in herinnering te brengen: waar is bij
de Protestanten een zichtbaar opperhoofd, de wettige opvolger van de H. Petrus?
Hoe staat het met hun eenheid van geloofsleer? Ontbreekt in het Lutheranisme
het Calvinisme niet duidelijk de Apostoliteit? Of staan hun herders of
geestelijke overheden onafgebroken in lijn met de Apostelen? De Anglicaanse
Kerk, even terzijde gelaten dat zij aan een wellustige koning Hendrik VIII haar
ontstaan te danken heeft, is zij werkelijk katholiek of algemeen verspreid? En
kunnen we dit ook niet zeggen van de zogenaamde Oud-Roomsen en bij de Griekse
Schismatieken?
Maar, lezer, als dit nu allemaal zo duidelijk is, kan of mag
men dan beweren, dat de mens, die oprecht de waarheid zoekt, een groot verstand
nodig heeft of geleerd moet zijn, om te zien, dat de Katholieke Kerk, en zij
alleen, de ware Kerk is, die door Christus werd gesticht? Dat denk ik toch echt
niet.
De Katholieke Kerk, ik beken het graag, heeft èn in haar
leer èn in haar voorschriften dingen, die voor de eigenliefde en gemakzucht van
de mens juist niet aangenaam zijn. Zij leert bijv., dat niet iedereen het recht
heeft om de woorden van de H. Schrift volgens zijn persoonlijke opvatting te
verklaren en zo op eigen gezag uit te maken, wat men wel of niet geloven moet.
Zij leert, dat de macht, die Christus aan de priesters van zijn Kerk gegeven
heeft om de zonde te vergeven of te behouden, ook de verplichting met zich mee
brengt om de zonden aan de priester bekend te maken, te biechten; zij houdt de
leer in stand, dat het huwelijk, eens tussen Christenen gesloten, alleen door
de dood kan worden ontbonden en dat daarom, zolang de beide eerste echtgenoten
leven, een tweede huwelijk in de ogen van God geen waarde heeft, en niets
anders is dan een ongeoorloofde samenleving. Zij verplicht haar kinderen, onder
zware zonde, op alle Zon- en bepaalde Feestdagen de H. Mis bij te wonen; zij
schrijft verschillende vasten- en onthoudingsdagen voor. Dat is voor de
hoogmoedige en zinnelijke mensen absoluut niet “plezierig” en ik begrijp goed,
dat iemand, die daar niet van jongs af aan mee gewend is, dit kan afschrikken.
Is het niet zo? Maar wij hebben het hier niet over de vraag, in welke Kerk men
het plezierigst en makkelijkst kan leven: Maar we hebben het over de vraag,
welke Kerk door Christus, onze Goddelijke Heiland, is gesticht; wat de Kerk is,
tot wie Christus sprak: “Gaat en verkondigd het Evangelie aan alle schepselen”;
“Die u hoort, hoort Mij; die u versmaadt, versmaadt Mij” (Marc. 16,15; Math.
28,20; Luc. 10,16).
Nu dan, op die vraag heb ik nu denk ik een duidelijk en goed
antwoord gegeven. De ware Kerk is geen andere dan die, die de wettige opvolger
van Petrus als haar zichtbaar Opperhoofd heeft en als de plaatsvervanger van
Christus eerbiedigt; die na 1900 jaar de storm van de vervolging getrotseerd en
de haat en smaad van de goddelozen gedragen heeft en nu nog in jeugdige kracht
en fierheid voor ons staat, is geen andere dan de Katholieke Kerk.
De bewijzen die de goddelijke Voorzienigheid ons gegeven
heeft voor de waarheid, voor de goddelijke stichting van de katholieke Kerk,
zijn zo duidelijk, zo doorslaand, dat we veilig het woord van de geleerde,
vrome Richard van St. Victor, kunnen herhalen: “Zouden we ons bedriegen door de
Katholieke Kerk als de ware, door Christus gestichte Kerk te erkennen, dan
hebben wij die dwaling niet aan ons zelf te wijten, maar dan zouden wij door
God zelf bedrogen zijn.”
Mocht u, lezer, na dit alles nog niet helemaal overtuigd
zijn van de waarheid van de Katholieke Kerk, dan wil ik graag hiervoor de
schuld op mij nemen; dan denk ik, dat ik in mijn betoog niet zo duidelijk ben
geweest, als ik wilde en dacht te zijn. Maar sta mij toe, dat ik u, als vriend,
die oprecht het beste met u voorheeft, een praktische raad geef. Herinner u,
wat ik u bij onze kennismaking ook zei, dat namelijk het geloof, ik bedoel het
bovennatuurlijk, in de ogen van God verdienstelijk geloof, een gave van God is,
die niet alleen door redeneringen kan worden opgelegd. Ja zelfs, al zou het mij
helemaal gelukt zijn u duidelijk de waarheid van de Katholieke Kerk te doen
inzien, daarmee bent u nog niet van de schat van het geloof verzekerd. Dat
geloof bestaat namelijk niet alleen in het inzien en begrijpen, maar in de
kinderlijke en nederige onderwerping van ons verstand aan al de waarheden, die
God geopenbaard heeft en door zijn Kerk ons laat geloven, ongeacht of die
waarheden voor ons bekrompen verstand te begrijpen zijn of niet; ongeacht of de
plichten die zij opleggen, ons bevallen of niet. Wat dus doen? Bidden, lezer,
goed en oprecht bidden; want, nog eens, dat is het belangrijkst. Bid dus elke
ochtend en avond, dat God u met zijn genade helpt, om de ware, door Christus
gestichte Kerk te mogen kennen en na die Kerk erkend te hebben, u met een kinderlijke
bereidwilligheid aan haar leer en leiding te onderwerpen. Zo'n gebed is
ongetwijfeld aangenaam aan God en kan onmogelijk worden verstoten. Dezelfde
Christus namelijk, die wil, dat u zijn Kerk eerbiedigt en gehoorzaamt, dus ook
zeker wil, dat u haar kent, heeft gezegd: “Vraagt en u zult verkrijgen, klopt
en u zal worden opengedaan.” (Math. 7, 7) Hij zal dus uw vurig en volhardend
gebed verhoren; daar mag u niet aan twijfelen. Door zijn genade verlicht, zult
u de waarheid in haar volle glans zien, uw pijnlijke onzekerheid zal plaats
maken voor de meest rotsvaste overtuiging, en dankbaar voor Gods hulp, zult gij
u in de armen werpen van Haar, aan wie Christus de grote taak toevertrouwde,
alle mensen de enige en onfeilbare weg naar de hemel te wijzen, door de
verkondiging van zijn goddelijke leer, de uitoefening van zijn goddelijk gezag
en het uitdelen van zijn hemelse genademiddelen. Door altijd trouw te zijn aan
die taak, heeft zij al aan vele duizenden van haar kinderen in dit leven de
zoetste tevredenheid en in het andere leven de kroon der Heiligen gegeven.
In het derde en laatste gedeelte willen wij proberen enkele
misten te verjagen, die u, ook al heeft u de waarheid al erkend, nog kunnen
verduisteren, door enkele bezwaren te beantwoorden, die uit het verschil van
belijdenis tussen Katholieken en Protestanten kunnen opkomen.
[1] Als we
deze eenvoudige en onweerlegbare redenering goed bekijken, is dit genoeg om het
Protestantisme van dwaling te overtuigen; “de waarheid verandert niet; u
verandert; dus bent u de waarheid niet.” Dit is de sluitrede, die ten gronde
ligt aan het beroemde werk van Bossuet: Histoire des variations des églises
protestantes.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten