‘Zo,’ begon ik, ‘Om de tijd te verdrijven wat aan het lezen?’ ‘Excuus, mijnheer, ik lees de Bijbel, het woord van God, en zo iets leest men niet om de tijd te verdrijven, ik zoek en vind daarin voedsel voor mijn ziel.’ ‘Nu, in ieder geval, ik prijs uw eerbied voor het woord van God’.
‘Maar mijnheer, hoe kunt u dat zeggen? Ik dacht toch echt dat u een Katholiek priester was, en terwijl u mij prijst om mijn eerbied voor het woord van God, denkt u hetzelfde woord van God van uw gelovigen te moeten ontnemen. De Katholieken mogen de Bijbel toch niet lezen.’
‘Wel zeker mogen de Katholieken de Bijbel lezen, maar niet elke Bijbel die hen door de eerste de beste in de hand wordt gedrukt. Dat zou toch niet verstandig zijn. De minder ontwikkelde Katholieken kunnen namelijk niet onderscheiden of die Nederlandse, Franse of Duitse vertaling die zij voor zich hebben, trouw is of niet, en zouden dus gevaar lopen een valse Bijbel onder de ogen te krijgen. Maar is de vertaling goedgekeurd door de Paus, of onder goedkeuring van een Katholiek bisschop, voorzien van ophelderende aantekeningen, van Pausen of andere geleerde katholieke schrijvers overgenomen, dan mag zo’n vertaling door elke Katholiek worden gelezen. Die voorzorgen worden trouwens niet eens gevraagd van de meer ontwikkelde Katholieken, die in staat zijn de Bijbel in een kerkelijke of geleerde taal, zoals het Latijn of Grieks, te lezen.’
‘Kijk, dat wist ik echt niet, ik dacht echt dat het Bijbellezen voor de Katholieken eenvoudigweg verboden was. Maar nu begrijp ik nog minder dan eerst, waarom de Katholieken zo weinig gebruik maken van de Bijbel.’
‘Dat de Katholieken weinig gebruik maken van de Bijbel, geef ik absoluut niet zomaar toe. Bedoelt u met de ‘Katholieken’ de Katholieke Kerk in het algemeen, dan klop uw bewering absoluut niet. De Katholieke godgeleerdheid put namelijk al haar argumenten en opvattingen in de eerste plaats uit de H. Schrift; en door de Katholieken zijn hele bibliotheken over de H. Schrift en haar verklaringen vol geschreven; ook de officiële, zogenaamde liturgische gebeden en plechtigheden van de Katholieke Kerk zijn vol met aanhalingen uit de H. Schrift, niet minder dan de godsdienstige geschriften van haar kinderen, te beginnen met de Kerkvaders en te eindigen met de eenvoudigste boekjes van geestelijke stichting, die dagelijks onze pers verlaten.’
‘Nee, maar ik bedoel dat de gewone gelovigen van uw Kerk zo weinig de H. Schrift lezen en horen lezen.’ ‘Ook hier mag ik niet maar zo mee instemmen, want, (hier laten we onze priesters even buiten beschouwing omdat zij door het bidden van de getijden in een jaar in hoofdzaak de hele H. Schrift doorlopen) de gewone gelovigen die hun kerkelijke plichten vervullen, horen iedere Zon- en feestdag een gedeelte van het H. Evangelie, voorafgegaan door een Schriftgedeelte uit het Oude of Nieuwe Testament, voorlezen en daarna meestal in de preek uitleggen en toepassen. En het is zeker de wens van de Kerk, dat, rekening houdend met het bovengenoemde, haar kinderen goed en veel gebruik maken van het lezen van de H. Schrift – ruimer dan in de praktijk meestal gebeurt, helaas. Dit is daarentegen niet de schuld van de Kerk, maar van diegenen die haar wensen niet opvolgen.
‘Maar u zult toch niet ontkennen dat er bij de Protestanten veel meer werk wordt gemaakt van de Bijbel dan bij de Katholieken?’
‘Dat wil zeggen de orthodoxe Protestanten, die geen geloofsregel buiten de Bijbel kennen, zijn er natuurlijk op uit om het Boek dat voor hen alles is, zoveel mogelijk te lezen en te verspreiden. Daar ik toegeef dat daardoor bij hen het gebruik van de Bijbel algemener is, durf ik ook te beweren dat de manier van de Bijbel gebruiken bij de Katholieke Kerk veel beter en verstandiger is. Als een goede moeder zoekt zij voor haar kinderen het meest geschikte voedsel uit, en wil niet dat deze, om zo te zeggen, niet klaargemaakt door hen gebruikt worden; terwijl het Protestantisme de Bijbel, zonder verklaring, iedereen in de handen geeft, ook aan de minst ontwikkelden en onwetenden.
‘Maar de Bijbel zegt toch, dat alles wat daar geschreven staat, is geschreven om ons te onderrichten.
‘Zeker waar; maar datgene, wat voor onze onderrichting is geschreven, kan ophouden nuttig te zijn en zelfs heel gevaarlijk worden voor degenen die het niet begrijpen; of herinnert u zich niet meer dat Petrus in zijn tweede brief zegt dat er in de brieven van Paulus ‘sommige dingen voorkomen, die moeilijk te begrijpen zijn en daarom, net zoals de overige Schriften, door ongeleerde en lichtzinnige mensen verkeerd uitgelegd worden, tot hun eigen verderf?’ (2 Petr. 3, 16).
‘Dat is zo, en ik geef graag toe, dat veel plekken in de Bijbel voor gewone mensen niet makkelijk te begrijpen zijn; maar ondertussen blijven er nog genoeg plekken over die door iedereen makkelijk te begrijpen zijn, en daarom ook met vrucht gelezen kunnen worden, en ik denk dat dit genoeg reden is om het lezen van de Bijbel bij iedereen aan te bevelen als meest nuttig.’
‘Ik zou daar absoluut mee instemmen, als ik er maar zeker van was dat diegenen die de Bijbel in handen kregen, daarin niets anders lezen, dan wat zij begrijpen en wat zij menen te begrijpen zo begrijpen als het door de H. Geest bedoeld is. Maar dat dit niet gebeurt, weten we allemaal. Zo hoorde ik bijv. laatst iemand beweren dat alle kerkgebouwen afgebroken moesten worden, want de man had in zijn Bijbel gelezen dat we de Heer ‘moeten aanbidden in geest en waarheid’. De Katholieke Kerk probeert – en wel uit eerbied voor de H. Schrift – zulke misbruiken te voorkomen, zonder de nuttigste inhoud van de H. Schrift van haar kinderen te ontnemen. Met datzelfde doel heeft zij bijv. ook altijd ervoor gezorgd dat de verhalen en zedenlessen van de H. Schrift beknopter, en voor het gewone volk op een makkelijk begrijpbare manier, worden samengevat in een boek dat meestal ‘De Geschiedenis van de Bijbel’ of ‘Bijbelse Geschiedenis’ heet, zoals u deze ook heeft; wel een bekentenis, ook van uw kant, dat de Bijbel zoals hij daar ligt, niet door iedereen van jong en oud, geleerd en ongeleerd, met vrucht kan gelezen worden.’
‘Nu, ja, dat op dergelijke wijze het gevaar voor misverstand en dwaze toepassingen het best worden voorkomen, zal ik niet ontkennen. Maar, nu we toch over zulke zaken aan het praten zijn, wil ik u nog iets zeggen’ ‘En dat is?’ ‘Een poosje geleden was ik hier in gesprek met een Katholiek van naam. We kwamen al snel uit op een godsdienstig gesprek. Natuurlijk waren we het niet met elkaar eens. Maar toen ik om me te verdedigen een beroep deed op de Bijbel, het geschreven woord van God, had de man de moed mij ronduit te verklaren, dat wij, Protestanten, eigenlijk niet eens het recht hebben om onze Bijbel als het woord van God te beschouwen. Vindt u dat niet te ver gaan?’
‘De toon waarop u dat gezegd werd kan dan wel een beetje ongepast zijn, maar wat de zaak betreft, moet ik eerlijk bekennen, dat ik het eigenlijk met hem eens ben.’ ‘Maar, waarom dat?’
‘Het is namelijk een bekend feit dat Luther de Bijbel, zoals hij die uit de Katholieke Kerk meenam, op meer dan één plaats eigenmachtig heeft vervalst en nu geloof ik toch niet, dat u een brief, ook al was hij door uw eigen hand geschreven, nog als uw brief zou erkennen, als een ander dacht er goed aan te doen, daarin verschillende wijzigingen aan te brengen, hier iets weg te halen, daar iets toe te voegen enz. Maar ook dit belangrijk bezwaar terzijde gelaten, en dus ook verondersteld, dat uw Bijbel nergens vervalst zou zijn, dan nog blijft het waar, dat de Protestanten, als zij consistent willen blijven, onredelijk handelen door de Bijbel zoals zij die bezitten, zonder twijfel te beschouwen als het woord van God.’ ‘Maar is de Bijbel dan niet werkelijk door de ingeving van de Heilige Geest geschreven?’ ‘Ongetwijfeld; maar hoe kunt u, als Protestant, zeker zijn van die goddelijke ingeving over alle boeken van de Bijbel?’
‘Wel, uit de Bijbel zelf. Weet u dan niet, dat én Petrus én Paulus getuigen dat de Heilige Schriften geschreven zijn op ingeving van God? (Zie bijv. 2 Tim. 3, 16; 2 Petr. 1, 20-21).
‘Zeker, weet ik dat, en aangenomen dat hun getuigenis slaat op al die boeken van het Oude Testament, die in die tijd door het Joodse volk als heilige boeken werden geëerd, net zoals die boeken van het Nieuwe Testament die toen al waren geschreven en met hetzelfde gezag door de Apostelen aan de gelovigen werden meegedeeld, hoeveel en welke zijn dan die boeken die daarbij gerekend moeten worden? De Katholieken bijv. rekenen daaronder ook de twee boeken van de Makkabeeën; De Protestanten daarentegen niet. Kunt u dan, met alleen de Bijbel in de hand, bepalen wie van de twee er gelijk heeft? Bovendien, toen de H. Petrus en Paulus dat getuigenis gaven, waren nog niet alle boeken van het Nieuwe Testament, bijv. het Evangelie van Johannes, geschreven. Is bovenstaand getuigenis nu ook genoeg om te besluiten dat ook dit later geschreven boek werkelijk Gods woord is?’
‘Maar hoe kunt u, Katholieken dat dan zeker weten?’ ‘Dat weten wij onfeilbaar zeker, steunend op het gezag van de H. Kerk, die herhaaldelijk en uitdrukkelijk heeft verklaard, welke boeken tot de H. Schrift horen’ ‘Hoe kan uw Kerk dat weten? Kan haar uitspraak er soms voor zorgen dat het ene boek door God is ingegeven en het andere niet?’ ‘Dat weet de Kerk uit de Overlevering; en omdat u die verwerpt, verwerpt u ook het enige middel om met volle zekerheid te weten, wat tot de H. Schrift hoort en wat niet. De uitspraak van de Kerk zorgt niet, dat een boek door Gods ingeving geschreven is, maar maakt, dat wij zeker weten, welke boeken door Gods ingeving zijn geschreven: ziedaar een hemelsbreed verschil. Maar al zou zij ook helemaal zeker weten, welke boeken er in de H. Schrift horen, dan bleven er namelijk nog 2 punten over, waar u, als Protestant, nooit volkomen zeker over kunt zijn, namelijk 1º of uw vertaling de oorspronkelijke tekst juist weergeeft, en 2º wat op veel plaatsen de ware betekenis is van de H. Schrift.
‘Ja, maar wij hebben onze dominees, die wij bij twijfel kunnen raadplegen.’ ‘Zijn die onfeilbaar?’ ‘De hemel beware ons! Maar zij weten er toch zeker meer van dan de gewone burger.’ ‘En dat is genoeg om met onfeilbare zekerheid te weten, wat u op goddelijk gezag moet geloven, wat u moet doen en laten om zalig te worden?’
En om nu terug te keren tot ons uitgangspunt, een Protestant, die aan zijn beginsel trouw wil blijven, is volkomen in zijn recht wanneer hij zo redeneert: ‘Volgens mijn leer hoef ik op godsdienstig gebied niets te geloven, wat niet in de Bijbel staat: welnu, in de Bijbel staat niet dat alle boeken die hij bevat, door Gods ingeving zijn geschreven, dus hoef ik ook niet te geloven dat alles wat er in de Bijbel te lezen is, door Gods ingeving geschreven is; daarom geloof ik ook niet meer dat het woord van de Bijbel werkelijk het zuivere woord van God is.’ En zover is het dan ook al bij velen gekomen. Onder de moderne Protestanten zijn er zelfs velen, die er absoluut geen geheim van maken dat zij aan de goddelijke ingeving van de Bijbel niet meer geloven. Het is zeker droevig, en nog droeviger omdat dit verschijnsel een natuurlijk gevolg is van de Protestantse leer zelf.
De oude heer beloofde mij, dat hij eens op zijn gemak en ernstig over dat alles zou nadenken en wij scheidden als beste vrienden. Kort daarop vernam ik tot mijn spijt dat familieaangelegenheden hem genoodzaakt hadden ergens anders te gaan wonen.
Komen wij nu even op een paar punten van ons onderhoud terug.
Uit het boek: 'Waar is de Kerk van Christus' van pastoor M. van der Hagen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten