zaterdag 4 maart 2017

§38. Dat de H. Schrift, zoals die nu in haar geheel is samengesteld, op ingeving van God is geschreven, weet de Katholieke Kerk niet uit de H. Schrift zelf, maar alleen door de Apostolische Overlevering.

Uit de nagelaten geschriften van de oudste Kerkvaders en Kerkvergaderingen is het helemaal duidelijk dat de Kerk vanaf de tijd van de Apostelen, de goddelijke ingeving van de H. Schrift als een geloofspunt, d.w.z. als een door God geopenbaarde waarheid, heeft voorgesteld. Het moet dus zo zijn dat, óf de Kerk was toen al op een dwaalspoor; maar wat klopt er dan van Christus’ belofte ‘Zie, ik ben met u tot aan het einde der eeuwen’? óf God heeft werkelijk geopenbaard, dat de H. Schrift op Zijn ingeving werd geschreven. En van die openbaring moest de Kerk helemaal zeker zijn; anders kon zij deze waarheid niet voorstellen als een geloofspunt. Maar hoe kon de Kerk nu die zekerheid bezitten? Zoals wij al zagen in §36 kon dat niet voor alle boeken uit de H. Schrift zelf; want dat bijv. het Evangelie van de H. Johannes op Gods ingeving is geschreven, vinden we nergens in de H. Schrift, dus kon de Kerk die zekerheid alleen hebben gehad door de mondelinge prediking van de Apostelen, m.a.w. uit de Apostolische Overlevering.

Ziedaar, hoe het geloof in de goddelijke ingeving van de H. Schrift, in ieder geval in haar geheel en in ieder deel afzonderlijk, op de Apostolische Overlevering steunt, zoals de tweede verdieping van een gebouw steunt op de eerste. Een Protestant dus, die met Luther en Calvijn de Apostolische Overlevering verwerpt, en beweert niets te geloven, dan datgene wat in de H. Schrift staat, graaft de grond onder zijn eigen voeten weg; want hij maakt het voor zichzelf onmogelijk, te bewijzen dat zijn H. Schrift werkelijk het woord van God is. Hij breekt de eerste verdieping af, zonder te bedenken dat door het afbreken van de eerste, ook de tweede verdieping niet anders kan, dan in elkaar te storten.

Geen opmerkingen: