zondag 18 juni 2017

§ 48. Is de eerbied die de Katholieken hebben voor het Sacrament van het Altaar geen afschuwelijke afgoderij?

VIJFDE HOOFDSTUK - Het H. Sacrament van het Altaar

§ 48. Is de eerbied die de Katholieken hebben voor het Sacrament van het Altaar geen afschuwelijke afgoderij?

Het is absoluut waar dat de Katholieken de H. Hostie of het Heilig Sacrament van het Altaar aanbidden. Als dat afgoderij zou zijn, is het echt droevig gesteld met hen, want een afgodendienaar zijn is werkelijk iets afschuwelijks.

Laten we dus eens kijken of de Katholieken zich inderdaad aan die gruwel schuldig maken. In het laatste Avondmaal nam Christus zoals we weten, het brood in Zijn handen, zegende en brak het terwijl hij zei: ‘Neemt en eet, dit is Mijn lichaam’. Ook nam Hij de kelk en sprak: ‘Drinkt hier allen uit, dit is Mijn bloed; doet dit tot Mijn gedachtenis.’ (Matth. 26, 26-28; Mark. 14, 22-24; Luc. 22, 19-20; 1 Kor. 11, 23-25.)

Betekenen deze woorden nu wat zij zeggen, dan was datgene wat Christus hier tot spijs en drank aanbood, werkelijk zijn eigen goddelijk Lichaam en Bloed. Maar moeten zij begrepen worden in een figuurlijke zin, bijv. heeft Christus alleen willen zeggen: dit betekent Mijn Lichaam, dit betekent Mijn Bloed, dan was datgene wat Christus hier gaf als spijs en drank, niet werkelijk Lichaam en Bloed, maar gewoon brood en wijn.

Alles hangt dus af van de vraag, hoe we deze woorden van Christus moeten interpreteren, letterlijk of figuurlijk?

Merken we eerst op, dat die allerbelangrijkste woorden, in de letterlijke zin verstaan, heel duidelijk en eenvoudig zijn, en wanneer we het in de figuurlijke zin bekijken, tot zoveel verschillende verklaringen aanleiding geven, dat er in de tijd van Luther zelf al dozijnen van waren.

Merken we ten tweede op dat het een vaste regel van de Schriftverklaring, of liever van alle uitlegging is: versta de woorden in de letterlijke zin zolang het nog niet duidelijk is dat het figuurlijk bedoeld wordt. En waaruit zou dat hier moeten blijken? Nergens uit.

Bovendien, welke woorden had Christus dan moeten gebruiken, als hij ons inderdaad Zijn Lichaam en Bloed onder de gedaanten van brood en wijn had willen geven? Hij kon namelijk niet eenvoudiger en helderder spreken.

Maar dit alles buiten beschouwing gelaten, zou u echt denken dat Christus de beslissing van zo’n belangrijke vraag, of Zijn woorden hier nu zus of zo moet worden verstaan, zo maar aan het oordeel van iedereen zou overlaten? Dat Christus iedereen het recht heeft gegeven om op eigen gezag te bepalen wat deze woorden betekenen? Nee, daar kunnen we, met recht, gewoon niet van uit gaan.

Al week Luther zover van de leer van de Katholieke kerk af dat hij niet geloofde, dat door die woorden van Christus het brood en de wijn in het Lichaam en Bloed van Christus werden veranderd, toch leerde hij dat Christus met en in het brood en de wijn, werkelijk Zijn goddelijk Lichaam en Bloed tot spijs en drank gaf.

Calvijn daarentegen beweerde, dat wat Christus aan Zijn Apostelen schonk, eigenlijk en werkelijk niets anders was dan brood en wijn.

Deze twee uitleggingen hebben een hemelsbreed verschil. De één zegt: Christus zelf is er, maar met en in het brood; de ander zegt: Christus zelf is er niet, er is alleen brood. Moeten we zelfs niet toegeven dat Luther’s opvatting meer verschilt van die van Calvijn, dan van de Katholieke Kerk zelf? Aan welke van de twee moet men zich nu houden? Wie van hen kwam het dichtst bij de waarheid? Of zou dat niet uitmaken? Zou het Christus koud laten welke betekenis men aan Zijn woorden geeft? Of men nu gelooft dat Hij in het Sacrament tegenwoordig is of niet, en daar naar handelt? Daar zou niets van waar zijn.

Het is dus niet mogelijk dat Christus iedereen het recht zou hebben gegeven om op eigen gezag te beslissen, wat Hij eigenlijk met Zijn woorden bedoelde. Nee, dat recht hebben alleen de dragers van het leergezag van Zijn Kerk, tot wie Hij heeft gezegd: ‘Gaat en verkondigt het Evangelie aan alle schepselen.’ ‘Onderwijst alle volken en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.’ (Mark.16, 15; Matth. 28, 19)

Van de Kerk krijgen wij dus te horen wat Christus heeft geleerd, zij moet beslissen, welke betekenis de woorden van Christus hebben. En op haar beslissing kunnen wij volkomen vertrouwen. Waarom? Omdat Christus heeft beloofd haar de Geest der waarheid te zenden, die met haar zal blijven in eeuwigheid; en Hij heeft ook gezegd: ‘Ik ben met u tot aan het einde der eeuwen’.

Ook heeft Christus tot Zijn Kerk gezegd: ‘Wie u hoort, hoort Mij, wie u versmaadt, versmaadt Mij.’ Christus heeft ons dus in geweten verplicht, de leer van Zijn Kerk als Zijn eigen leer te erkennen en te geloven. Maar het is duidelijk dat Christus ons dat niet zou kunnen verplichten als hij ooit zou toelaten dat Zijn Kerk iets zou leren, wat met Zijn leer in strijd is, zoals wij hierboven uitvoerig hebben laten zien.

Hoe werden dan die belangrijke woorden die Christus sprak tijdens het laatste Avondmaal, altijd door de Kerk uitgelegd en opgevat?

Het is zeker, dat tot aan de tijd van de Hervorming (tot aan het begin van de 16e eeuw) het hele Christendom die woorden van Christus letterlijk opnam, in dezelfde zin als het nu nog door de hele Katholieke Kerk wordt opgevat en verklaard.

Ook is het zeker, dat alle kerken en godsdienstige sekten, die zich in die tijd met enige schijn van reden zich ‘Kerk van Christus’ durfde te noemen, geloofden en leerden, dat door de woorden van Christus: ‘Dit is Mijn lichaam... dit is Mijn bloed,’ het brood en de wijn werkelijk in het lichaam en bloed van Christus werden veranderd, zodat Christus ons geen brood of wijn, maar werkelijk Zijn eigen lichaam en Bloed te eten en drinken gaf.

Ook geloofde toen iedere Christen dat in de H. Mis, wanneer de priester deze woorden herhaalt, weer diezelfde wonderbare verandering plaatst heeft, zodat, zodra de priester deze woorden heeft uitgesproken, Christus werkelijk en wezenlijk op het altaar tegenwoordig is in de gedaanten van brood en wijn.

Pas in de 11e eeuw trad een zekere Berengerius tegen dit geloofspunt op en probeerde een andere leer te verspreiden. Maar zijn poging mislukte. Zijn leer werd algemeen veroordeeld en verworpen en het hele Christendom ging rustig door met steevast te geloven dat Christus werkelijk tegenwoordig is in Zijn H. Sacrament.

Zo stonden de zaken nog in het begin van de 16e eeuw. Toen werd de Katholieke leer over de waarachtige tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament nog algemeen geloofd en beleden, niet alleen door de Katholieken zelf, maar zelfs ook door die sekten, die zich al lang geleden van de Katholieke Kerk hadden losgescheurd.

Maar dan is het toch duidelijk, dat die leer ook de leer moet zijn geweest van de ware Kerk van Christus? De kerk namelijk die, volgens u in die tijd de ware Kerk van Christus was, moet toch in ieder geval een van die kerken zijn die toen bestonden.

Of gelooft u dat de ware Kerk toen niet meer bestond en spoorloos verdwenen was? Dat kan immers niet; dat zou regelrecht in strijd zijn met de belofte van Christus dat hij met ons zou zijn tot aan het einde van de eeuwen.

Was ze toen misschien onzichtbaar? Dat is net zo goed onmogelijk. De ware Kerk van Christus, zoals we al hebben gezien, moet zichtbaar zijn, zij moet gezien en gekend kunnen worden. Om dit nog even aan te stippen, Christus wil uitdrukkelijk dat alle mensen zich aan de leer en de leiding van Zijn Kerk onderwerpen; maar hoe zouden de mensen die wil van Christus kunnen volbrengen als Zijn Kerk onzichtbaar en daarom onherkenbaar was?

Wij moeten daarom dus zo redeneren:

De leer, dat de woorden van Christus: ‘dit is Mijn Lichaam.... dit is Mijn Bloed’, letterlijk moeten worden opgevat, dat dus Christus in het Heilig Sacrament onder de uiterlijke tekenen van brood en wijn werkelijk tegenwoordig is, was de leer van alle Christen kerken die tot in het begin van de 16e eeuw bestonden; tot die Christen kerken  die in het begin van de 16e eeuw bestonden, hoorde ongetwijfeld ook de ware Kerk van Christus; daarom was de leer, dat Christus werkelijk in het Heilig Sacrament tegenwoordig is, toen ook de leer van de ware Kerk van Christus.

En als dit zo is, dan is het weer één van beide: of die leer is vals, en dan heeft de Kerk van Christus vijftien eeuwen lang gedwaald in één van de belangrijkste geloofspunten; óf die leer is waar, en dan is de godsdienst die dat leerstuk ontkent, niet de ware Kerk van Christus. Kies wat u wilt.

Toch zou ik ook hier weer graag het volgende willen opmerken:

Vijftienhonderd jaar werd de leer van de Katholieke Kerk over de ware tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament door de hele christenwereld geloofd en beleden. Zij werd niet alleen door het gewone volk geloofd en beleden, maar ook door iedereen die zowel door talenten en geleerdheid als door heiligheid hebben uitgemunt; door alle Kerkvaders en martelaren, door al de leraren die de H. Kerk heeft voortgebracht. En dan staat in de 16e eeuw een Luther, een Calvijn op, om aan de wereld die verrassing mee te delen dat die leer in strijd is met de waarheid en dat de Katholieken, door aan het H. Sacrament een goddelijke eer te bewijzen, zich schuldig maken aan de schandelijkste afgoderij.

De H. Thomas van Aquino, H. Bernardus, H. Anselmus, H. Gregrius de Grote, H. Leo, H. Johannes Chrysostomus, H. Cyrillus en zo veel anderen, die niet alleen om hun buitengewone deugd, maar ook om hun buitengewone geleerdheid het sieraad waren van hun tijd, zij zijn dus of zo onnozel geweest om van die afgoderij niets te merken, óf wat nog erger is, zo slecht dat zij zich met opzet aan afgoderij schuldig hebben gemaakt.

Neem mij niet kwalijk, lezer, dat wil er bij mij niet in. Om zo iets te geloven eis ik overtuigende bewijzen, en daarvoor ben ik niet tevreden met de verklaring van een Luther of Calvijn, die juist in hun leer over het H. Sacrament, elkaar bovendien vierkant hebben tegengesproken.

Uit het boek: 'Waar is de Kerk van Christus' van pastoor M. van der Hagen

Geen opmerkingen: