zondag 8 augustus 2010

De Bijbel over vragen om voorbede aan heiligen

Wij moeten voorbede voor elkaar doen/ ondergeschikt middelaarschap

Openb. 5:
8 En als Het dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citeren en gouden fiolen, zijnde vol reukwerks, welke zijn de gebeden der heiligen.

Openb. 8:
3 En er kwam een andere engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en hem werd veel reukwerks gegeven, opdat hij het met de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar, dat voor den troon is. 4 En de rook des reukwerks, met de gebeden der heiligen, ging op van de hand des engels voor God. 5 En de engel nam het wierookvat, en vulde dat met het vuur des altaars, en wierp het op de aarde; en er geschiedden stemmen, en donderslagen, en bliksemen, en aardbeving.

1 Tim. 2:
1 Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen; 2 Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn; opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. ….5 Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus;
Christus is de enige en volmaakte Middelaar, toch vraagt God dat we voor elkaar voorbede doen,



1 Kor. 3:
9 Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij.
Wij mogen ‘medewerken’ met God, we zijn Zijn medearbeiders in het ene lichaam van Christus. Natuurlijk heeft God geen hulp nodig, Hij kan het ook alleen, maar Hij heeft graag dat zijn kinderen meewerken in Zijn reddingsplan.

Mar. 16:
20 En zij, uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede, en bevestigde het Woord door tekenen, die daarop volgden. Amen.

Luc. 5:
18 En ziet, enige mannen brachten op een bed een mens, die geraakt was, en zochten hem in te brengen, en voor Hem te leggen. 19 En niet vindende, waardoor zij hem inbrengen mochten, overmits de schare, zo klommen zij op het dak, en lieten hem door de tichelen neder met het beddeken, in het midden, voor Jezus. 20 En Hij ziende hun geloof, zeide tot hem: Mens, uw zonden zijn u vergeven.
Jezus vergeeft de zonden van deze man vanwege het geloof van de vrienden die hem daar brachten.

Hebr. 12:
1 Daarom dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is;
De “wolk van getuigen” waardoor we omringd worden is als een groot amfitheater waar de toeschouwers (de wolk van getuigen) de gelovigen in de aardse strijd aanmoedigen.

1 Pet. 2:
5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.
Wij zijn een heilig priesterdom, Christus heeft dus eenmaal het grote offer gebracht, maar wij moeten ook onze geestelijke gaven aan God offeren, we delen in het verlossende werk van Christus. De taak van priesters is om te bemiddelen tussen God en mensen.

Jak. 5:
16 Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt; een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel.
Het gebed van een rechtvaardige voor een ander kan veel kracht hebben en grote effecten bewerkstelligen!

Matt. 26:
53 Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?
Jezus kan en mag blijkbaar de hulp van engelen inroepen, wij zijn geroepen om Jezus in woord en werk na te volgen, zouden wij dat dan niet mogen doen? En in Matt. 22: 30 zegt Jezus dat de gelovigen zijn “als engelen Gods in de hemel”, zo kunnen we hun hulp dus ook inroepen.

Matt. 27:
47 En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elías.
Ook de Joden gingen er blijkbaar vanuit dat Jezus met Elia kon spreken en zijn hulp kon vragen.

Matt. 27;
52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; 53 En uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen.
De heiligen die na Christus dood opgewekt zijn zijn de stad in gegaan en aan mensen verschenen, er was dus een interactie tussen deze gestorvenen en de nog levende mensen.

Job. 42:
8 Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.

Ps. 148:
1 Hallelujah! Looft den HEERE uit de hemelen; looft Hem in de hoogste plaatsen! 2 Looft Hem, al Zijn engelen! Looft Hem, al Zijn heirscharen!
Wij kunnen de engelen dus oproepen om God te loven, wij spreken dus tot de engelen.

Jer. 15:
1 Maar de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf ze weg van Mijn aangezicht, en laat ze uitgaan.
Mozes en Samuel hadden dus een middelaarsrol voor Gods aangezicht, waar God in het bijzonder naar luisterde.

Jer. 37:
3 Nochtans zond de koning Zedekía Juchal, den zoon van Selémja, en Sefánja, den zoon van Maäséja, den priester, tot den profeet Jeremía, om te zeggen: Bid toch voor ons tot den HEERE, onzen God!

1 Sam. 12:
16 Ook stelt u nu hier, en ziet die grote zaak, die de HEERE voor uw ogen doen zal.
17 Is het niet vandaag de tarweoogst? Ik zal tot den HEERE roepen, en Hij zal donder en regen geven; zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot is, dat gij voor de ogen des HEEREN gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd hebt.
18 Toen Samuël den HEERE aanriep, zo gaf de HEERE donder en regen te dien dage; daarom vreesde al het volk zeer den HEERE en Samuël.
19 En al het volk zeide tot Samuël: Bid voor uw knechten den HEERE, uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben.

Num. 21:
7 Daarom kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij tegen den HEERE en tegen u gesproken hebben; bid den HEERE, dat Hij deze slangen van ons wegneme. Toen bad Mozes voor het volk.

Jer. 37:
3 Nochtans zond de koning Zedekía Juchal, den zoon van Selémja, en Sefánja, den zoon van Maäséja, den priester, tot den profeet Jeremía, om te zeggen: Bid toch voor ons tot den HEERE, onzen God!

Jer. 42:
2 En zij zeiden tot den profeet Jeremía: Laat toch onze smeking voor uw aangezicht nedervallen, en bid voor ons tot den HEERE, uw God, voor dit ganse overblijfsel; want wij zijn weinigen van velen overgelaten, gelijk als uw ogen ons zien;

Wij mogen (net als Paulus) bidden voor een dode

2 Tim. 1;
16 De Heere geve den huize van Onesíforus barmhartigheid; want hij heeft mij dikmaals verkwikt, en heeft zich mijner keten niet geschaamd. 17 Maar als hij te Rome gekomen was, heeft hij mij zeer naarstiglijk gezocht, en heeft mij gevonden. 18 De Heere geve hem, dat hij barmhartigheid vinde bij den Heere, in dien dag; en hoeveel hij mij te Éfeze gediend heeft, weet gij zeer wel.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Ik zie hierin geen enkel bewijs dat doden ons horen en voor ons bidden en dat wij daarom tot doden moeten bidden.
In mattheus 27:47 zie ik geen bewijs dat joden geloofden dat de doden ons kunnen horen.

Hugo Bos zei

Dat 'doden' ons kunnen horen komt omdat ze helemaal niet dood zijn. Wie in de Heere sterft leeft tot in eeuwigheid. En de christenen zijn met elkaar verbonden, omdat ze samen één lichaam vormen. Daarom staat er ook dat de engelen van de kleinen(de kinderen) steeds het aangezicht zien van de vader (Matt. 18: 10), en er is vreugde in de hemel wanneer een zondaar zich bekeerd, zouden de heiligen (gelovigen) in de hemel die vreugde dan niet opmerken? Er is in de hemel dus kennis over wat op aarde is. Zie ook de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus.
Dat de heiligen in de hemel voor ons bidden staat toch heel duidelijk in Open. 5: 8 en 8: 3-4.