In Rom. 7:7 zegt St. Paulus: "Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: "Gij zult niet begeren". De begeerlijkheid wordt hier gelijkgesteld aan de zonde. Gewoonlijk verstaat de H. Schrift onder begeerlijkheid de geneigdheid tot het kwaad, hier echter de vrijwillige begeerte, want even later wordt gezegd: "Want de zonde oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft mij verleid." (v. 11). Wanneer men nu verleid wordt, stemt men vrijwillig toe.
In Rom. 7:20 staat: "Indien ik hetgene doe dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelfde niet meer, maar de zonde die in mij woont." Hij noemt hier de geneigdheid tot het kwaad zondig. Men behoeft St. Paulus hier niet letterlijk te nemen. Blijkens het verband, geeft hij hier een dramatische beschrijving van de strijd tussen het hogere en het lagere in de mens. Het hogere stelt hij voor als het betere "ik". Zo moet men het ook in oneigenlijke zin verstaan, dat het lagere, de geneigdheid tot het kwaad, zonde genoemd wordt. Deze kan in oneigenlijke zin zo genoemd worden, omdat zij niet uit de zonde voortkomt en tot zonde leidt.
Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)
2 opmerkingen:
Sorry, ik heb het bericht per ongeluk verwijderd. Kunt u het nogmaals plaatsen.
Ben het overigens helemaal met u eens, dat gedachten op die manier zoals u schreef geen zonde zijn. Ten minste voor zover mijn kennis van de kerkleer reikt.
Een reactie posten